GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.106.735
(zaaknummer rechtbank 121548 / FA RK 11-810)
beschikking van de familiekamer van 11 oktober 2012
Bernardus Antonie Maria Oude Breuil,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator over [het kind],
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen “de bijzondere curator”,
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. P.S. Wibbelink te Delden.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel,
gevestigd te Hengelo,
verder te noemen “de stichting”,
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen “de moeder”.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Almelo van 27 juni 2011 en 15 februari 2012, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 11 mei 2012, is de bijzondere curator in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 15 februari 2012. De bijzondere curator verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de man af te wijzen dan wel op het verzoek van de man om na te noemen [het kind] te mogen erkennen, te beslissen nadat de resultaten van het strafrechtelijk onderzoek naar de man bekend zijn en de beslissing daartoe zo nodig aan te houden en deze resultaten bij de beslissing te betrekken, uiteraard nadat alle belanghebbenden hierop hun visie aan het hof kenbaar hebben kunnen maken, kosten rechtens.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 21 juni 2012, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de bijzondere curator bestreden. De man verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bijzondere curator in zijn verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit ongegrond te verklaren, dan wel het verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 25 juni 2012, heeft de stichting het hof verzocht het hoger beroep van de bijzondere curator toe te wijzen en de bestreden beschikking te vernietigen.
2.4 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 29 augustus 2012 een brief van mr. Wibbelink van 28 augustus 2012;
- op 4 september 2012 een brief van mr. Wibbelink van diezelfde datum met bijlage.
2.5 Op 11 september 2012 is voorafgaand aan de mondelinge behandeling [het kind] verschenen, die buiten aanwezigheid van partijen en belanghebbenden door het hof is gehoord.
2.6 De mondelinge behandeling heeft op 11 september 2012 plaatsgevonden. De bijzondere curator is in persoon verschenen. De man is in persoon verschenen bijgestaan door zijn advocaat. Namens de Raad voor de Kinderbescherming (verder: de raad) is verschenen [...]. Namens de stichting zijn verschenen [...] (gezinsvoogd) en [...] (teamleider). Voorts is de moeder in persoon verschenen.
2.7 Artikel 1.4.3 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven luidt: “Een belanghebbende legt de stukken waarop hij zich wenst te beroepen, zo spoedig mogelijk over. Uiterlijk op de tiende kalenderdag voorafgaand aan de mondelinge behandeling kunnen nog stukken worden overgelegd, mits in vijfvoud en met toezending in kopie aan iedere overige belanghebbende. Op stukken die nadien worden overgelegd en op stukken waarvan tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat zij niet door iedere overige belanghebbende zijn ontvangen en tegen overlegging waarvan bezwaar is gemaakt, wordt geen acht geslagen, tenzij het hof anders beslist. Omvangrijke stukken die zonder noodzaak op of vlak voor de tiende kalenderdag voorafgaande aan de mondelinge behandeling worden overgelegd, kunnen als in strijd met de goede procesorde buiten beschouwing worden gelaten.”
2.8 Desgevraagd hebben de bijzondere curator, de raad, de stichting en de moeder ter mondelinge behandeling meegedeeld dat zij voldoende hebben kennisgenomen van de brief van mr. Wibbelink van 4 september 2012 met bijlagen, dat zij zich voldoende hebben kunnen voorbereiden op een verweer daartegen en dat zij instemmen met overlegging van die brief met bijlagen zonder nadere maatregel van het hof. Het hof slaat daarom ook acht op die brief met bijlagen.
3.1 Uit de inmiddels verbroken relatie van de man en de moeder is op [geboortedatum] 1999 [het kind] (verder: [het kind]) geboren. De moeder is met het gezag over [het kind] belast.
3.2 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Almelo op 23 juni 2011, heeft de man vervangende toestemming voor erkenning van [het kind] verzocht.
3.3 Bij beschikking van 27 juni 2011 heeft de rechtbank Almelo als bijzondere curator over [het kind] mr. Oude Breuil benoemd.
3.4 Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank de man vervangende toestemming verleend tot erkenning van [het kind].
4. De motivering van de beslissing
4.1 In geschil is de door de man verzochte vervangende toestemming tot erkenning van [het kind].
4.2 Op grond van artikel 1:204 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, dan wel de toestemming van het kind van twaalf jaren of ouder, op verzoek van de man die het kind wil erkennen, door toestemming van de rechtbank worden vervangen, indien de erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind of de belangen van het kind niet zou schaden, en de man de verwekker is van het kind.
Hierbij dient een afweging te worden gemaakt van de belangen van betrokkenen, waarbij tot uitgangspunt dient te worden genomen dat zowel het kind als de verwekker er aanspraak op heeft dat hun relatie rechtens wordt erkend als een familierechtelijke rechtsbetrekking. Het belang van de erkenner bij totstandkoming van een familierechtelijke rechtsbetrekking kan echter niet zo zwaar wegen dat de belangen van het kind of die van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind geschaad zouden worden als de vervangende toestemming zou worden verleend. Van schade aan de belangen van het kind in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. Bij de afweging van de belangen dient mede in aanmerking te worden genomen dat het bij de hierboven genoemde reële risico’s noodzakelijkerwijs gaat om een verwachting omtrent toekomstige feiten, alsmede dat de na verkregen toestemming gedane erkenning onomkeerbaar is.
4.3 Tussen partijen staat vast dat de man de verwekker van [het kind] is. Het hof stelt vast dat het uitgangspunt van de wet is om het juridisch vaderschap in overeenstemming te brengen met het biologisch vaderschap.
4.4 De bijzondere curator kan zich met de verleende vervangende toestemming niet verenigen. Hij voert in zijn eerste grief aan dat de rechtbank ten onrechte heeft beslist zonder het standpunt van de bijzondere curator te hebben vernomen. Hoewel deze grief terecht is voorgesteld, vormt dit op zichzelf geen grond voor vernietiging van de bestreden beschikking, nu het hof de zaak opnieuw inhoudelijk behandelt en de bijzondere curator hoort alvorens te beslissen.
Voorts voert de bijzondere curator in zijn tweede grief aan dat de man wordt verdacht van grensoverschrijdend seksueel gedrag jegens [het kind]. De bijzondere curator acht het daarom wenselijk de zaak in afwachting van het strafrechtelijk onderzoek aan te houden.
4.5 De stichting stelt dat de erkenning gevolgen kan hebben voor het recht van de man op omgang met [het kind], zijn recht op informatie over haar en de mogelijkheid een verzoek in te dienen om te worden belast met het ouderlijk gezag en dat het intreden van deze gevolgen op dit moment niet in het belang van [het kind] is, omdat de man zich mogelijk seksueel grensoverschrijdend heeft gedragen jegens [het kind].
[het kind] wil volgens de stichting geen omgang met de man en de stichting heeft vragen bij de pedagogische vaardigheden van de man en de invulling van de omgangsregeling.
4.6 Het hof overweegt dat niet is gebleken dat een eventuele erkenning de belangen van de moeder bij een ongestoorde verstandhouding met [het kind] zou kunnen schaden, zodat als uitgangspunt heeft te gelden dat erkenning door de man de belangen van [het kind] niet mag schaden. Van schade aan de belangen van [het kind] in de zin van artikel 1:204 lid 3 BW is dan ook slechts sprake indien er ten gevolge van de erkenning voor het kind reële risico’s zijn dat het wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling.
4.7 De bijzondere curator en de stichting hebben niet, althans onvoldoende onderbouwd dat [het kind] als gevolg van erkenning door de man wordt belemmerd in een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling. De bijzondere curator heeft ter mondelinge behandeling slechts betoogd dat erkenning door de man wellicht de ontwikkeling van [het kind] kan schaden en heeft verklaard dat Mediant, waar [het kind] thans nog in behandeling is, zou kunnen aangeven of daarop inderdaad een reëel risico bestaat.
De bijzondere curator en de stichting hebben echter geen concrete aanknopingspunten gegeven op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat een erkenning door de man aan een evenwichtige sociaal-psychologische en emotionele ontwikkeling van [het kind] in de weg zou staan.
Het is duidelijk dat [het kind] geen omgang met de man wil, maar de vraag of een omgangsregeling tussen de man en [het kind] moet worden vastgesteld is in deze procedure niet aan de orde. Het hof voegt hieraan nog het volgende toe. Dat het hof de man vervangende toestemming verleent om [het kind] te erkennen, betekent niet dat reeds daarom een omgangsregeling tot stand zal moeten komen. Vooralsnog heeft de man de procedure waarin hij verzocht om vaststelling van een omgangsregeling ingetrokken. Mocht de man opnieuw een dergelijke procedure bij de rechtbank aanhangig maken dan is bij de beslissing in die procedure het feit dat [het kind] aangeeft dat zij geen omgang wil met de man een belangrijk gegeven, mede gezien haar leeftijd.
4.8 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.9 De bijzondere curator heeft het hof ter mondelinge behandeling verzocht het griffierecht dat de bijzondere curator en dus [het kind] aan het hof verschuldigd is ten laste te brengen van ’s Rijks kas. Het hof zal dat verzoek toewijzen.
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 15 februari 2012;
bepaalt dat de aan de bijzondere curator in rekening gebrachte griffierechten ten laste van ’s Rijks kas worden gebracht.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.J. Laurentius-Kooter, A. Smeeïng-van Hees en R. Krijger en is op 11 oktober 2012 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.