Posten 1 tot en met 4, 6 en 11
3.12 Aan de posten 1 tot en met 4, 6 en 11 legt [appellante c.s.], als het hof het goed ziet, de volgende stellingen ten grondslag. Bij de onderhandelingen over de overname van inventaris hebben partijen afgesproken dat alles wat niet op de lijst van over te nemen goederen zou staan, door [geïntimeerde sub 1] zou worden verwijderd van het gepachte. Op het moment dat [rentmeester] op 4 januari 2007 constateerde dat het gepachte niet bezemschoon en leeg werd opgeleverd, hebben partijen afgesproken dat [geïntimeerde sub 1] jegens [appellante sub 1] leeg en bezemschoon zou opleveren zodat zij met de exploitatie van de boerderij kon aanvangen. Voorts is overeengekomen dat de kosten die aan [appellante sub 1] moest maken dan wel de schade die zij zou lijden ten gevolge van het niet opleveren van het gepachte aan de verpachter, indien en voorzover [geïntimeerde sub 1] niet zelf voor het leeg en bezemschoon krijgen en het verwijderen van niet door [appellante sub 1] overgenomen voorraden en goederen zou zorgdragen, zouden worden verrekend met de vordering van [geïntimeerde sub 1] op [appellante sub 1] (de vordering in conventie). Het tarief dat zou gelden was 50 uur per week à € 40 per uur. Aldus begrepen, betreft de vordering van [appellante c.s.] een vordering tot nakoming van voormelde afspraken.
3.13 [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben gemotiveerd betwist dat bovenstaande afspraken zijn gemaakt. Vast staat dat voormelde afspraken niet op schrift zijn gesteld. Voorts geldt het volgende. Uit de verklaring van [rentmeester] volgt naar het oordeel van het hof dat [geïntimeerde sub 1] op 4 januari 2007 nog bezig was met opruimen en verhuizen zodat op dat moment aan de verpachter niet bezemschoon en leeg kon worden opgeleverd. Dat kon evenzeer niet omdat de nieuwe pachter, [appellant sub 3] en [appellante sub 2], reeds in het gepachte waren getrokken. De nakoming van [geïntimeerde sub 1] jegens de verpachter was dus, mede vanwege de intrek van [appellant sub 3] en [appellante sub 2], niet mogelijk. Volgens de verklaring van [rentmeester] heeft de verpachter daar toen genoegen mee genomen. Daaruit leidt het hof af dat de verpachter afstand heeft gedaan van het recht op oplevering overeenkomstig de pachtbeëindigingsovereenkomst die gold tussen landgoed [naam] en [geïntimeerde sub 1].
3.14 In de pachtovereenkomst die [appellant sub 3] en [appellante sub 2] met landgoed [naam] zijn aangegaan is ten aanzien van de aanvaarding van het gepachte in artikel 4 lid 1 opgenomen: "De verpachting geschiedt voetstoots, terwijl partijen verklaren het pachtobject geheel te kennen en daarvan geen nadere omschrijving te verlangen."
3.15 Bij deze stand van zaken, waarbij nakoming door [geïntimeerde sub 1] ook wegens de intrek door [appellant sub 3] en [appellante sub 2] onmogelijk was geworden, de verpachter afstand heeft gedaan en [appellante sub 1] geen recht heeft op terbeschikkingstelling van het gepachte in lege en bezemschone staat, heeft [appellante c.s.] onvoldoende geconcretiseerd dat partijen desondanks hebben afgesproken dat [geïntimeerde sub 1] jegens [appellante sub 1] leeg en bezemschoon zou opleveren. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben dit ook gemotiveerd bestreden.
3.16 Uit stukken en stellingen van partijen kan wel worden opgemaakt dat op 4 januari 2007 is afgesproken dat partijen in goed overleg zouden omgaan met de ontstane situatie. Dat lag ook voor de hand omdat zij vrienden waren, beiden het bedrijf kenden en al eerder afspraken hadden gemaakt over overname. Uit het verdere verloop na 4 januari 2007 volgt dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] eerst zijn verhuisd naar [land] met een groot deel van de te verhuizen goederen. Tussen 11 en 14 januari 2007 is [geïntimeerde sub 1] alleen teruggekomen. Hij heeft toen goederen klaargezet voor verhuizing en drie dagen opgeruimd. Partijen hebben hierover ter comparitie bij het hof verklaard. [appellant sub 3] heeft verklaard: "U vraagt mij wanneer de afspraak is gemaakt dat ik betaald zou worden voor de opruimwerkzaamheden. Die afspraak is in januari 2007 gemaakt. We hadden een ernstig gesprek omdat het zo niet kon. Daar waren we het over eens. Ik heb toen voorgesteld dat ik mijn bedrijf drie maanden later zou beginnen en eerst zou gaan opruimen voor zoveel uren per week tegen zo veel per uur. [geïntimeerde sub 1] heeft toen gezegd dat hij liever iets anders wilde afspreken. De volgende dag is hij met anderen komen opruimen. Dat hebben ze drie dagen gedaan. Ik wist dat er in [land] volle containers stonden en dat zijn vrouw vreselijk in de stress zat dus ik vond het goed dat hij daarna ging. Ze hadden ook behoorlijk goed opgeruimd, maar klaar was het niet. U vraagt mij wanneer [geïntimeerde sub 1] heeft ingestemd met een vergoeding voor mijn werkzaamheden. Dat is niet zo hard afgesproken. Ik heb wel hem en zijn vrouw voorgehouden dat het wel drie maanden zou kunnen duren bij een uurloon van €40, -. Ook wist [geïntimeerde sub 1] dat alles wat niet klaar was, hem geld zou gaan kosten. We hebben ook verschillende posten in die periode verrekend."
3.17 [geïntimeerde sub 1] heeft verklaard: "Wij waren hechte vrienden, al meer dan dertig jaar lang. In januari 2007 hebben wij een ernstig gesprek gehad. Ik weet nog goed dat wij, nadat ik dagen had opgeruimd met derden, een boswandeling maakten. Dat was op een zondag. Dat was een heel emotionele wandeling en aan het eind heeft [appellant sub 3] gezegd dat hij het accepteerde zo en hij zei dat ik maar snel naar [land] moest. Dat heb ik toen gedaan. Vanwege mijn opleiding in Nederland ben ik de achttien maanden daarna regelmatig op de boerderij geweest. Wij hebben over van alles gesproken maar [appellant sub 3] heeft niet geklaagd en nooit kosten in rekening gebracht op die momenten. Wij hebben afspraken gemaakt over de overname van inventaris. Het is niet zo dat wij ook hebben afgesproken dat wat niet op de overnamelijst stond, ik moest weghalen en ik heb dat ook nooit zo begrepen. Wij hebben gesproken over het opruimen. Wij hebben gesproken over of we dat door externen zouden laten doen of zelf. Ik heb er voor gekozen om dat zelf te doen met een aantal mensen. Nadat wij hadden opgeruimd, drie dagen lang, was het meeste weg. Ik schat dat 80 tot 90% weg was."
3.18 [appellante c.s.] heeft niet betwist dat 80-90% weg was wat weg moest zijn op het moment dat [geïntimeerde sub 1] op 14 januari 2007 naar [land] vertrok. De in eerste aanleg overgelegde foto's (productie 18, eerste aanleg, van [appellante c.s.]) zijn volgens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genomen voor 14 januari 2007 en geven daarmee niet de toestand weer van na 14 januari 2007. Ook dat heeft [appellante c.s.] niet meer weersproken. Het hof gaat er daarom vanuit dat 80-90% van hetgeen verhuisd en verwijderd diende te worden op 14 januari 2007 verwijderd was of verhuisd.
3.19 Uit de verklaringen van beide partijen volgt dat mondeling niet is afgesproken dat [appellant sub 3] het resterende zou opruimen of verwijderen tegen een uurtarief van € 40 gedurende 50 uren per week. Volgens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] is een dergelijk voorstel niet aan de orde geweest maar alleen het voorstel de opruiming door derden te laten verrichten. In elk geval staat vast dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] begin januari 2007 niet hebben ingestemd met betaling aan derden of [appellante sub 1] voor opruimwerkzaamheden maar besloten hebben dit zelf te doen.
3.20 Verder staat vast dat [geïntimeerde sub 1] na 14 januari 2007 regelmatig op de boerderij is geweest om op te ruimen en goederen te verkopen of te (doen) verwijderen. Daarnaast heeft [geïntimeerde sub 1] gebruik gemaakt van de hulp van [appellante c.s.] Het hof leidt uit de gang van zaken en de e-mails van [geïntimeerde sub 1] – waarop [appellante c.s.] zich beroept – af dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] ervan uitgingen dat die hulp een vriendendienst betrof. In elk geval hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] er blijkens die e-mails geen rekening mee gehouden dat [appellante c.s.] tegen uurtarief opruimwerkzaamheden in rekening zou brengen.
3.21 In de e-mail van 24 april 2007 (productie 1, eerste aanleg, van [appellante c.s.]) staat voor zover thans van belang het navolgende: "In middels heb ik ook alweer een week of drie geleden een advertie gezet op marktplaats voor de schijveneg, brander en de kisten. Er hebben een paar mensen gebeld, die heb ik door verwezen naar jou om een sfspraak te maken en te komen kijken, heb ik later niets meer van gehoord. Over de kisten had ik een afspraak met [persoon A] (heb [persoon B] beloofd dat de kisten voor 1 mei weg zijn) tot op heden niets van gehoord, die gaan naar [persoon C] in [plaats]. [persoon C] heb ik accoord gegeven over de prijs en het verder met jou regelen over vervoer, weet je daar al iets van. Ik realiseer me dat ik je met van alles en nog wat opzadel, maar het lukt allemaal niet vanuit ierland. Anders moet ik toch nog maar een paar extra dagen komen om wat af te handelen."
3.22 Bij e-mail van 19 augustus 2007 (productie 36 van [appellante c.s.]) meldt [geïntimeerde sub 1] dat partijen een afspraak hebben op 5 september 2007 en dat hij verwacht dat partijen half september klaar zijn wat de boerderij [naam] betreft. Een (voorlopige) lijst van overgenomen goederen is bijgevoegd.
3.23 Bij e-mail van 13 september 2007 (productie 2, eerste aanleg, van [appellante c.s.]), die tevens is verzonden naar [appellante sub 1], heeft [geïntimeerde sub 1] aan zijn accountant het volgende geschreven: "Dit zijn de afspraken die ik vorige week t.a.v. overname voorraden en machines heb gemaakt. Wat nog niet verkocht is de onkruid brander en de wiedeg Jij maakt hier een factuur van en overlegt met [appellant sub 3] [appellant sub 3], hof ] en of [appellante sub 2] [appellante sub 2], hof] over de invulling." Op de bijgevoegde lijst staat een opsomming van voorraden, veestapel en machines, alsmede een aantal verrekenposten waaronder niet de onderhavige posten.
3.24 Op deze e-mails heeft [appellante c.s.] niet (schriftelijk) gereageerd. [geïntimeerde sub 1] is naar aanleiding van de mail van 24 april 2007 niet verzocht over te komen om zelf de afspraken met derden af te handelen. [geïntimeerde sub 1] was zich ervan bewust dat hij daardoor [appellante c.s.] "opzadelde" met werkzaamheden die hij eigenlijk zelf had moeten verrichten. [appellante c.s.] heeft tijdens de comparitie voorts erkend dat naar aanleiding van het overzicht bij de e-mail van 13 september 2007 niet is gewezen op een aanzienlijke verrekenpost voor uren en materialen voor opruimwerkzaamheden. Evenmin heeft [appellante c.s.] naar aanleiding van de op de lijst gebaseerde facturen van 28 september 2007 aanspraak gemaakt op verrekening van de onderhavige vordering. Die aanspraak is pas voor het eerst schriftelijk aan de raadsman van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] kenbaar gemaakt bij brief van [appellante sub 1] van 30 juni 2009 en aan [geïntimeerde sub 1] bij brief van 14 augustus 2009 van Achmea Rechtsbijstand namens [appellante c.s.]
3.25 Gelet op al het voorgaande heeft [appellante c.s.] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] desondanks stilzwijgend akkoord is gegaan met betaling voor de hulp van [appellante c.s.] en wel tegen een tarief van € 40 per uur en 50 uren per week. Indien [appellante c.s.] van aanvang af niet van zins was geweest om in goed overleg en op basis van vriendendienst werkzaamheden te verrichten maar betaling wenste, had zij dat gelet op de voorgeschiedenis en de vriendschap tussen partijen duidelijk kenbaar moeten maken zodat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] op/na 14 januari 2007 een eigen afweging hadden kunnen maken. Dat heeft [appellante c.s.] echter nagelaten. Indien [appellante c.s.] er desondanks vanuit is gegaan dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] stilzwijgend hadden geaccepteerd dat [appellante c.s.] op basis van nacalculatie opruimuren in rekening zou brengen, had het ten minste op haar weg gelegen om [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] naar aanleiding van de e-mail van 24 april 2007 en zeker die van 13 september 2007 daarop te wijzen, nu uit die e-mails volgt dat [geïntimeerde sub 1] een andere voorstelling van zaken had, namelijk het belasten van zijn vriend met werkzaamheden (dus om niet) en het in rekening brengen van over te nemen goederen met een beperkt aantal kleine verrekenposten. Ook dat heeft [appellante c.s.] niet gedaan. Aan bewijslevering wordt bij deze stand van zaken niet toegekomen.
3.26 De conclusie is dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] er niet alleen van zijn uitgegaan dat [appellante c.s.] in het kader van een vriendendienst behulpzaam is geweest bij het regelen en feitelijk afhandelen van de werkzaamheden waaraan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet meer waren toegekomen na 14 januari 2007, maar daar ook gerechtvaardigd van mochten uitgaan. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben daarom in beginsel geen rekening hoeven houden met de vordering tot vergoeding van de posten 1 tot en met 4, 6 en 11. Dit zou alleen anders kunnen zijn indien [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], bijvoorbeeld vanwege de noodzakelijke huur van materiaal of de inzet van professionele derden, erop bedacht had moeten zijn dat de kosten daarvoor buiten het kader van een vriendendienst zouden vallen. Of dat het geval is, bespreekt het hof nu.
3.27 Bij de eerste twee posten blijkt niet van kosten die buiten het kader van de vriendendienst kunnen vallen. De derde post (kiepwagen spelt en vervoer spelt) vermeldt een naam ([naam]) met het bedrag van € 45 en gebruik/risico van/voor een speltpelmachine tot een bedrag van € 200. Deze posten heeft [appellante c.s.] echter niet toegelicht. Zo kan niet kan worden geconcludeerd dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] op doorrekening van deze kosten bedacht had moeten zijn.
3.28 Onder post 4 (autobanden) is een bedrag opgenomen van € 1.231 voor afvoerkosten autobanden. In hoger beroep heeft [appellante c.s.] gesteld dat dit bedrag € 1.856,40 moet zijn. Het hof neemt aan dat dit de (uiteindelijke) kosten zijn voor verwijdering door [bedrijf] (vgl. productie 23 eerste aanleg). Een onderbouwing van het nieuwe bedrag ontbreekt echter en de eis in reconventie lijkt er niet op te zijn aangepast.
3.29 [appellante c.s.] heeft gesteld dat autobanden overal op het terrein lagen en door haar zijn afgevoerd waarbij sommige banden nog van de velg moesten worden ontdaan. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben dit gemotiveerd betwist en aangevoerd dat de op het terrein aanwezige autobanden dienen voor het afdekken van het kuilvoer zoals gebruikelijk is. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben weersproken dat buiten het gebied van de kuil autobanden rondslingerden.
3.30 [appellante c.s.] heeft niet nader geconcretiseerd dat en waar autobanden op het terrein aanwezig waren buiten het gebied van de opslagplaats voor kuilvoer. Het hof oordeelt dat het gebruik van autobanden voor het afdekken van kuilvoer gebruikelijk is en dat [appellante sub 1] het kuilvoer van [geïntimeerde sub 1] heeft overgenomen. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] mochten er daarom vanuit gaan dat [appellante sub 1] tevens de autobanden die nodig zijn om dat voer af te dekken eveneens had overgenomen, althans daar gebruik van wilde maken. Gelet op een en ander heeft [appellante c.s.] onvoldoende (nader) onderbouwd dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] er rekening mee moesten houden dat [appellante sub 1] de autobanden zou willen verwijderen en dat de afvoerkosten voor hun rekening zouden komen.
3.31 De 11de post betreft de huur van containers die volgens [appellante c.s.] nodig waren voor de afvoer van overig afval (vgl. post 6). [appellante c.s.] heeft facturen van Sita, daterend van maart tot en met november 2007, overgelegd (productie 24 in eerste aanleg) die zij saldeert op € 1.342,86. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben aangevoerd dat [appellante sub 1] in 2007 bouwwerkzaamheden heeft verricht waarbij afval zal zijn vrijgekomen. Zij wensen niet op te draaien voor de kosten voor afvoer van bouwafval. Dat de facturen (mede) zien op de afvoer van bouwafval leiden [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] af uit de vermelding van afvoer van asbest.
3.32 In hoger beroep heeft [appellante c.s.] niet betwist dat bouwwerkzaamheden zijn verricht. Ter zake van de afvoer van afval heeft [appellante c.s.] gewezen op de afvoer van oud ijzer (nr. 66 MvG). Uit de verklaringen waarnaar [appellante c.s.] verwijst en hetgeen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben aangevoerd volgt dat [geïntimeerde sub 1] tussen 11 en 14 januari 2007 oud ijzer in twee containers heeft gedaan. De facturen van Sita dateren echter pas vanaf maart 2007 zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat die kunnen zien op de (huur van) containers voor dat oud ijzer. Uit de omschrijvingen op de facturen valt niet op te maken dat oud ijzer of machines zijn afgevoerd. Onduidelijk is verder of een deel van de facturen (mede) ziet op de afvoer van autobanden. Voor zover dat het geval is heeft het hof daarover hiervoor al geoordeeld. Hoewel aannemelijk is dat [appellante sub 1] in 2007 [geïntimeerde sub 1] heeft geholpen met het opruimen van achtergelaten goederen en daarvoor wellicht containers heeft gehuurd, heeft [appellante sub 1] in het licht van het verweer van [geïntimeerde sub 1] per saldo onvoldoende geconcretiseerd dat de facturen van Sita verband houden met door [geïntimeerde sub 1] achtergelaten afval.
3.33 Subsidiair heeft [appellante c.s.] aan onderhavige posten ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door een niet te exploiteren bedrijf over te dragen aan de opvolgend pachter (vgl. toelichting grief IX). Daarmee ziet [appellante c.s.] over het hoofd dat [appellant sub 3] en [appellante sub 2] van landgoed [naam] een bedrijf hebben gepacht en van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] slechts inventaris hebben overgenomen. Verder hebben [appellante c.s.] en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] afgesproken om in goed overleg als vrienden met de ontstane situatie om te gaan. Dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] desondanks onrechtmatig jegens [appellante c.s.] hebben gehandeld, heeft [appellante c.s.] niet (voldoende) toegelicht. Evenmin heeft [appellante c.s.] geconcretiseerd dat zij het gepachte niet heeft kunnen exploiteren.
3.34 Nog daargelaten dat niet is gebleken dat [geïntimeerde sub 1] zich "moedwillig" niet aan de pachtbeëindigingsovereenkomst jegens de verpachter heeft gehouden, heeft de verpachter ingestemd met de gang van zaken. Van wanprestatie jegens de verpachter die een onrechtmatige daad zou opleveren jegens de opvolgend pachter is reeds daarom geen sprake (vgl. nr. 87 MvG). De subsidiaire grondslag faalt dus.
3.35 Ten overvloede merkt het hof nog op dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] (de hoogte van) de posten overigens - voor zover hiervoor niet reeds besproken - gemotiveerd heeft betwist, zie onder meer randnummers CvDr 99 en 100 (oud ijzer), 101-105 (autobanden), 106-109 (overig afval) 46 en 112-114 (kuubkisten). [appellante c.s.] heeft haar vorderingen ook in dat licht niet nader geconcretiseerd. De conclusie is dat de grieven falen voor zover betrekking hebbend op de posten 1 tot en met 4, 6 en 8.