ECLI:NL:GHARN:2012:BY4047

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.093.541
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betalingsvordering tussen pachters en verpachter met betrekking tot pachtbeëindiging en overdracht van pachtersinvesteringen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door appellanten, bestaande uit een vennootschap onder firma en twee natuurlijke personen, tegen de uitspraak van de pachtkamer. De zaak betreft een geschil over de betaling van een bedrag van € 25.290,65 door de appellanten aan de geïntimeerden, die de afgaande pachters zijn. De appellanten hebben in eerste aanleg een tegenvordering ingesteld, maar deze is afgewezen. De appellanten betogen dat de geïntimeerden niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering, omdat de verplichtingen uit de overeenkomst van eind 2006 zijn aangegaan door de natuurlijke personen in privé en niet door de vennootschap. Het hof oordeelt dat de dagvaarding van zowel de vennootschap als de natuurlijke personen niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van de geïntimeerden, mits aangenomen wordt dat de geïntimeerden met de natuurlijke personen in privé hebben gehandeld. Het hof concludeert dat de geïntimeerden onvoldoende hebben aangetoond dat zij een vordering op de vennootschap hebben, en dat de appellanten in privé als eisers in reconventie moeten worden aangemerkt. Het hof bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer, behoudens voor zover de vorderingen tegen de vennootschap niet zijn afgewezen. De appellanten worden veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De proceskosten in hoger beroep worden eveneens aan de zijde van de geïntimeerden toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.093.541
(zaaknummer rechtbank 698501)
arrest van de pachtkamer van 23 oktober 2012
in de zaak van
1. de vennootschap onder firma
[appellante sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats]
2. [appellante sub 2] en
3. [appellant sub 3],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna: [appellante c.s.], en afzonderlijk [appellante sub 1], [appellante sub 2] en [appellant sub 3],
advocaat: mr. H.J.F. Dullemond,
tegen:
1. [geïntimeerde sub 1] en
2. [geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna: [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2],
advocaat: mr. S.M. van der Zwan.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 15 november 2011 hier over.
1.2 Het verdere verloop blijkt uit:
- het proces-verbaal van comparitie van 16 januari 2012;
- de op 2 april 2012 aan partijen verzonden aantekeningen van de comparitie;
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord.
1.3 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2 De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de navolgende feiten:
2.1 Tot 1 januari 2007 heeft [geïntimeerde sub 1] boerderij [X], gevestigd op het landgoed [naam] te [vestigingsplaats], gepacht. In 2006 hebben [appellant sub 3] en [appellante sub 2] aan rentmeester [rentmeester] (hierna: [rentmeester]) hun interesse kenbaar gemaakt de boerderij nadien te willen pachten. De verpachter is daarmee akkoord gegaan.
2.2 Eind 2006 hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] enerzijds en [appellant sub 3] en [appellante sub 2] anderzijds een overeenkomst inzake overdracht pachtersinvesteringen en toeslagrechten gesloten. [geïntimeerde sub 1] en [appellant sub 3] waren destijds goede vrienden en kenden elkaar reeds 30 jaren. Zij deelden de interesse voor biologische landbouw. De overeenkomst omvat onder meer het navolgende:
"Komen overeen als volgt dat:
1. Opkomend pachters de op de als bijlage toegevoegde lijst vermelde investeringen/verbeteringen van afgaand pachters "overnemen ";
(…)
3. de levering/overdracht zal geschieden op 1 januari 2007;
4. opkomend pachters als vergoeding van de gemelde investeringen/verbeteringen aan de afgaand pachters een bedrag ad € 100.000,-- zullen voldoen;".
2.3 Namens de verpachter heeft [rentmeester] op 4 januari 2007 de oplevering van het gepachte door de afgaande pachter [geïntimeerde sub 1] en de ingebruikname van de pachthoeve door de opkomende pachter bijgewoond. [rentmeester] heeft daarover op 25 november 2010 het volgende verklaard: "Tussen verpachter en afgaande pachter, de heer [geïntimeerde sub 1], is verpachter een pachtbeëindigingsovereenkomst overeengekomen, waarin onder meer het volgende is afgesproken:
¦ dat het gepachte leeg en bezemschoon wordt opgeleverd;
¦ de aanwezige zeecontainers door pachter worden verwijderd;
¦ losse spullen en voertuigen worden opgeruimd, m.u.v. de machines en het materiaal (zie bijgevoegde overnamelijst in de bijlage) die worden overgenomen door de opkomende pachter (…)
Ondergetekende is op 4 januari 2007 ter plaatse aanwezig geweest in verband met oplevering van het gepachte door afgaand pachter en in gebruikname van de pachthoeve door de opkomende pachter. Zowel de heer [appellant sub 3] als de heer [geïntimeerde sub 1] waren hierbij aanwezig. Door verpachter is geconstateerd dat de verhuizing, het opruimen en het schoonmaken van gepachte door afkomende pachter nog in volle gang was en dat daarmee feitelijk op dat moment niet aan de voorwaarden uit de pachtbeëindigingsovereenkomst was voldaan. Tegelijkertijd maakte opkomende pachter al gebruik van het gepachte. Verpachter heeft toen aan zowel de afgaande en opkomende pachter gevraagd of zij er onderling zouden uitkomen. Zowel opkomende als afgaande pachter hebben hierop aangegeven dit onderling verder te zullen regelen, bemoeienis van verpachter werd hierbij niet nodig gevonden. Hiermee is op dat moment door verpachter genoegen genomen."
2.4 In de periode van 11 tot en met 14 januari 2007 heeft [geïntimeerde sub 1] met enkele anderen drie dagen opruimwerkzaamheden verricht. Nadien is [geïntimeerde sub 1] met instemming van [appellant sub 3] en [appellante sub 2] naar [land] vertrokken. Na die tijd is [geïntimeerde sub 1] nog incidenteel op de boerderij geweest.
2.5 Bij facturen van 28 september 2007 heeft [geïntimeerde sub 1] [appellant sub 3] en [appellante sub 2] landbouwwerktuigen en gereedschappen in rekening gebracht tot een bedrag van € 18.500 en veevoer en stro tot een bedrag van € 8.346,01. Bij factuur van 31 december 2007 heeft [geïntimeerde sub 1] een factuur gezonden met verrekenposten die sloot op een creditbedrag van € 1.555,36.
2.6 Namens [geïntimeerde sub 1] is "Boerderij [X] t.a.v. [appellant sub 3] en [appellante sub 2]" bij brief van 22 november 2008 gesommeerd de resultante van voormelde bedragen - een bedrag van € 25.290,65 - binnen 14 dagen aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te voldoen.
2.7 Bij brief van 8 december 2008 hebben [appellant sub 3] en [appellante sub 2] namens [appellante sub 1] als volgt gereageerd:
"De Drietal facturen waar U over spreekt; resp. 2 facturen: 28 Sept. 2007, en 31 Dec. 2007, zijn ons bekend, maar we zijn het niet eens met de inhoud van Uw schrijven. U stelt het alsof we akkoord hebben gegeven over de genoemde facturen, maar gezien de "verrassingen uit de erfenis van de heer [geïntimeerde sub 1] ", in het afgelopen jaar, zijn we nog niet tot betaling overgaan.
Specificatie van onze zijde volgt binnen 14 dagen na dagtekening van dit schrijven.
Met vriendelijke groet,
namens [appellante sub 1],
[appellant sub 3]
[appellante sub 2]".
2.8 Namens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] is [appellante sub 1] bij brief en e-mail van 24 juni 2009 verzocht om opheldering van het voormelde standpunt en is wederom aanspraak gemaakt op voldoening van de facturen, nu vermeerderd met wettelijke handelsrente en incassokosten.
2.9 Bij brief van 2 juli 2009 heeft [appellante c.s.] doorgegeven dat de zaak uit handen zou worden gegeven aan de rechtsbijstandsverzekering. Bij brief van 14 augustus 2009 heeft Achmea Rechtsbijstand namens [appellante c.s.] aan de raadsman van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] het volgende medegedeeld:
"U stelt in uw brief dat er inzake de overeenkomst in verband met de overdracht van de pachtersinversteringen, toeslagrechten, inventaris en voorraden nog facturen openstaan. Dit is onjuist. Cliënten hebben met uw cliënten aanvullende afspraken gemaakt. Deze aanvullende afspraken zijn onder andere gemaakt, omdat de feitelijke overdracht van de pacht van boerderij [X] op de gestelde datum niet mogelijk was. Uw cliënten hebben boerderij [X] namelijk niet bezemschoon opgeleverd. Cliënten en uw cliënten hebben toen afgesproken dat er een ‘plus-minrekening’ zou worden opgesteld, waarop alle kosten die cliënten moeten maken, doordat uw cliënten boerderij [X] niet bezemschoon hebben opgeleverd, worden verrekend met de facturen betreft de overdracht van de pachtersinvesteringen, toeslagrechten, inventaris en voorraden. Tevens voldoen niet alle zaken die door cliënten zijn overgenomen aan de in redelijkheid te stellen eisen. Ook hierover zijn aanvullende afspraken gemaakt. Er is overeengekomen dat de schade die cliënten hierdoor lijden ook wordt verrekend met de facturen betreft de overdracht van de pachtersinvesteringen, toeslagrechten, inventaris en voorraden.
Vordering cliënten
Werkzaamheden verricht ten behoeve van uw cliënten € 28.980,75;
Schade door gebreken geleverde zaken € 21.800,00;
--------------- +
totaalbedrag € 50.780,75;
facturen € 25.290,65;
--------------- -
vordering cliënten € 25.490,10 "
Bij de brief zijn als bijlage twee overzichten van kosten en schade gevoegd.
3 De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 In eerste aanleg hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] betaling van de som van € 25.290,65 gevorderd, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. In reconventie heeft [appellante c.s.] na wijziging van eis primair een bedrag van € 29.850,19 gevorderd, vermeerderd met wettelijke rente. De pachtkamer heeft bij vonnis van 24 augustus 2011 de vordering in conventie als niet weersproken toegewezen. Het beroep op verrekening is afgewezen omdat de tegenvordering niet eenvoudig kon worden vastgesteld. In reconventie heeft de pachtkamer de vordering afgewezen omdat – kort gezegd – [appellante c.s.] haar stellingen onvoldoende juridisch en feitelijk had onderbouwd. Tegen dit vonnis richt zich het hoger beroep.
3.2 In de eerste grief betoogt [appellante c.s.] dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] alsnog niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering omdat de verplichtingen uit de overeenkomst van eind 2006 zijn aangegaan door [appellant sub 3] en [appellante sub 2] in privé en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in eerste aanleg slechts de vennootschap en haar vennoten hebben gedagvaard.
3.3 De dagvaarding van zowel de vennootschap als de natuurlijke personen [appellant sub 3] en [appellante sub 2] leidt niet tot niet-ontvankelijkheid van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] indien aangenomen moet worden dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] met [appellant sub 3] en [appellante sub 2] in privé hebben gehandeld en niet met de vennootschap (en/of [appellant sub 3] en [appellante sub 2] in hoedanigheid van vennoten). Wel zal in een dergelijk geval de vordering tegen de vennootschap moeten worden afgewezen.
3.4 [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben gelet op de vaststaande feiten en de in het geding gebrachte stukken onvoldoende aangevoerd om tot het oordeel te kunnen komen dat zij een vordering op de vennootschap hebben of dat [appellant sub 3] en [appellante sub 2] (mede) namens de vennootschap zijn opgetreden. De tenaamstelling van de facturen is niet eenduidig en in elk geval niet (uitsluitend) gericht aan de vennootschap of [appellant sub 3] en [appellante sub 2] als vennoten. De enkele oprichting van de vennootschap maakt evenmin dat de vennootschap partij is geworden bij afspraken die [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] met [appellant sub 3] en [appellante sub 2] hebben gemaakt. Een en ander leidt tot de conclusie dat moet worden aangenomen dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] met [appellant sub 3] en [appellante sub 2] in privé afspraken hebben gemaakt zodat de vordering tegen de vennootschap zal moeten worden afgewezen. In zoverre slaagt de eerste grief.
3.5 Uit de inleidende dagvaarding volgt niet dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] [appellant sub 3] en [appellante sub 2] uitsluitend als vennoten hebben gedagvaard. Bovendien is die hoedanigheid in procesrechtelijke zin niet relevant. In zoverre faalt het betoog van [appellant sub 3] en [appellante sub 2].
3.6 In de vierde grief stellen [appellant sub 3] en [appellante sub 2] de hoedanigheid van de procespartij in reconventie aan de orde. Gelet op het vorenstaande volgt het hof hen in hun betoog dat zij in privé als eisers in reconventie zijn aan te merken. De vordering van de vennootschap in reconventie dient alleen al om die reden afgewezen te worden. Grief IV is in zoverre gegrond.
3.7 In grief VI keert [appellante c.s.] zich tegen de beslissing in conventie dat het beroep op verrekening niet kan slagen omdat de tegenvordering niet eenvoudig kan worden vastgesteld (artikel 6:136 BW). De grief slaagt. Gelet op de verwevenheid en gelijktijdige beoordeling van de vorderingen in conventie en in reconventie, waarbij in reconventie de gegrondheid van de (tegen)vorderingen moet worden beoordeeld, kan de gegrondheid van die tegenvorderingen en het daarmee samenhangende beroep op verrekening in conventie op voldoende eenvoudige wijze worden vastgesteld en staat niets aan beoordeling van dat beroep op verrekening in de weg. De proceseconomie en de duidelijkheid in de onderlinge rechtsverhouding tussen partijen aangaande hun betalingsverplichtingen over en weer zijn bij een beoordeling van het beroep op verrekening in conventie ook gebaat.
3.8 Grief X gaat over de wettelijke handelsrente die de rechtbank heeft toegewezen over de vordering in conventie en de ingangsdatum ervan. [geïntimeerde sub 1] heeft in de uitoefening van zijn bedrijf inventaris en voorraden aan [appellant sub 3] en [appellante sub 2] verkocht die de inventaris en voorraden hebben gekocht voor aanwending in hun bedrijf. Een en ander biedt voldoende aanleiding om handelsrente toe te wijzen. De grief faalt.
3.9 De rechtbank heeft de rente toegewezen vanaf 12 oktober 2007, te weten twee weken nadat [geïntimeerde sub 1] de facturen aan [appellant sub 3] en [appellante sub 2] heeft verzonden. Anders dan [appellante c.s.] aanvoert brengt het (gestelde) recht op verrekening niet mee dat [appellante c.s.] niet in verzuim is gekomen. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben er terecht op gewezen dat uit de brieven van de Dienst Regelingen ter zake de SAN-subsidie (zie hierna post 13) blijkt dat [appellante sub 1] eerst op 18 februari 2008 heeft verzocht om tot subsidievaststelling over te gaan, dus lang nadat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] [appellante c.s.] in september 2007 hadden gefactureerd (vgl. randnummer 141 CvDr). Andere verrekenvorderingen heeft [appellante c.s.] niet zoals hierna zal blijken. Dat [appellante sub 1] bij brief van 22 november 2008 is gesommeerd het in conventie gevorderde te voldoen, brengt evenmin mee dat [appellant sub 3] en [appellante sub 2] pas vanaf dat moment in verzuim zouden zijn gekomen met de betaling. Grief X strandt dus.
3.10 De overige grieven richten zich in de kern tegen de afwijzing van de vordering in reconventie. De grieven lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
3.11 De tegenvordering van [appellante c.s.] bestaat uit verschillende elementen. Het hof volgt hier de opstelling bij productie 4 in eerste aanleg van en de wijzigingen/aanvullingen van eis bij conclusie van repliek in reconventie.
1. Het ruimen van machines in 20 kuub containers € 9.760
2. Het verplaatsen van kuubskisten € 800
3. Kiepwagen spelt en vervoer spelt € 495
4. Autobanden in 20 kuubs containers laden, afvoer, velgen verwijderen € 5.631
5. Rattenplaag bestrijding € 969,80
6. Diverse werkzaamheden; afval verwerken € 5.600
7. Afhandelen administratie € 2.000
8. Rundveestapel € 20.000
9. Pensionklantenoverdracht € 1.500
10. Defecte weilandbloter € 300
11. Containerhuur € 1.347,86
12. Bodemonderzoek € 3.594,03
13. Verrekening San-subsidie € 3.143,25.
Posten 1 tot en met 4, 6 en 11
3.12 Aan de posten 1 tot en met 4, 6 en 11 legt [appellante c.s.], als het hof het goed ziet, de volgende stellingen ten grondslag. Bij de onderhandelingen over de overname van inventaris hebben partijen afgesproken dat alles wat niet op de lijst van over te nemen goederen zou staan, door [geïntimeerde sub 1] zou worden verwijderd van het gepachte. Op het moment dat [rentmeester] op 4 januari 2007 constateerde dat het gepachte niet bezemschoon en leeg werd opgeleverd, hebben partijen afgesproken dat [geïntimeerde sub 1] jegens [appellante sub 1] leeg en bezemschoon zou opleveren zodat zij met de exploitatie van de boerderij kon aanvangen. Voorts is overeengekomen dat de kosten die aan [appellante sub 1] moest maken dan wel de schade die zij zou lijden ten gevolge van het niet opleveren van het gepachte aan de verpachter, indien en voorzover [geïntimeerde sub 1] niet zelf voor het leeg en bezemschoon krijgen en het verwijderen van niet door [appellante sub 1] overgenomen voorraden en goederen zou zorgdragen, zouden worden verrekend met de vordering van [geïntimeerde sub 1] op [appellante sub 1] (de vordering in conventie). Het tarief dat zou gelden was 50 uur per week à € 40 per uur. Aldus begrepen, betreft de vordering van [appellante c.s.] een vordering tot nakoming van voormelde afspraken.
3.13 [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben gemotiveerd betwist dat bovenstaande afspraken zijn gemaakt. Vast staat dat voormelde afspraken niet op schrift zijn gesteld. Voorts geldt het volgende. Uit de verklaring van [rentmeester] volgt naar het oordeel van het hof dat [geïntimeerde sub 1] op 4 januari 2007 nog bezig was met opruimen en verhuizen zodat op dat moment aan de verpachter niet bezemschoon en leeg kon worden opgeleverd. Dat kon evenzeer niet omdat de nieuwe pachter, [appellant sub 3] en [appellante sub 2], reeds in het gepachte waren getrokken. De nakoming van [geïntimeerde sub 1] jegens de verpachter was dus, mede vanwege de intrek van [appellant sub 3] en [appellante sub 2], niet mogelijk. Volgens de verklaring van [rentmeester] heeft de verpachter daar toen genoegen mee genomen. Daaruit leidt het hof af dat de verpachter afstand heeft gedaan van het recht op oplevering overeenkomstig de pachtbeëindigingsovereenkomst die gold tussen landgoed [naam] en [geïntimeerde sub 1].
3.14 In de pachtovereenkomst die [appellant sub 3] en [appellante sub 2] met landgoed [naam] zijn aangegaan is ten aanzien van de aanvaarding van het gepachte in artikel 4 lid 1 opgenomen: "De verpachting geschiedt voetstoots, terwijl partijen verklaren het pachtobject geheel te kennen en daarvan geen nadere omschrijving te verlangen."
3.15 Bij deze stand van zaken, waarbij nakoming door [geïntimeerde sub 1] ook wegens de intrek door [appellant sub 3] en [appellante sub 2] onmogelijk was geworden, de verpachter afstand heeft gedaan en [appellante sub 1] geen recht heeft op terbeschikkingstelling van het gepachte in lege en bezemschone staat, heeft [appellante c.s.] onvoldoende geconcretiseerd dat partijen desondanks hebben afgesproken dat [geïntimeerde sub 1] jegens [appellante sub 1] leeg en bezemschoon zou opleveren. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben dit ook gemotiveerd bestreden.
3.16 Uit stukken en stellingen van partijen kan wel worden opgemaakt dat op 4 januari 2007 is afgesproken dat partijen in goed overleg zouden omgaan met de ontstane situatie. Dat lag ook voor de hand omdat zij vrienden waren, beiden het bedrijf kenden en al eerder afspraken hadden gemaakt over overname. Uit het verdere verloop na 4 januari 2007 volgt dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] eerst zijn verhuisd naar [land] met een groot deel van de te verhuizen goederen. Tussen 11 en 14 januari 2007 is [geïntimeerde sub 1] alleen teruggekomen. Hij heeft toen goederen klaargezet voor verhuizing en drie dagen opgeruimd. Partijen hebben hierover ter comparitie bij het hof verklaard. [appellant sub 3] heeft verklaard: "U vraagt mij wanneer de afspraak is gemaakt dat ik betaald zou worden voor de opruimwerkzaamheden. Die afspraak is in januari 2007 gemaakt. We hadden een ernstig gesprek omdat het zo niet kon. Daar waren we het over eens. Ik heb toen voorgesteld dat ik mijn bedrijf drie maanden later zou beginnen en eerst zou gaan opruimen voor zoveel uren per week tegen zo veel per uur. [geïntimeerde sub 1] heeft toen gezegd dat hij liever iets anders wilde afspreken. De volgende dag is hij met anderen komen opruimen. Dat hebben ze drie dagen gedaan. Ik wist dat er in [land] volle containers stonden en dat zijn vrouw vreselijk in de stress zat dus ik vond het goed dat hij daarna ging. Ze hadden ook behoorlijk goed opgeruimd, maar klaar was het niet. U vraagt mij wanneer [geïntimeerde sub 1] heeft ingestemd met een vergoeding voor mijn werkzaamheden. Dat is niet zo hard afgesproken. Ik heb wel hem en zijn vrouw voorgehouden dat het wel drie maanden zou kunnen duren bij een uurloon van €40, -. Ook wist [geïntimeerde sub 1] dat alles wat niet klaar was, hem geld zou gaan kosten. We hebben ook verschillende posten in die periode verrekend."
3.17 [geïntimeerde sub 1] heeft verklaard: "Wij waren hechte vrienden, al meer dan dertig jaar lang. In januari 2007 hebben wij een ernstig gesprek gehad. Ik weet nog goed dat wij, nadat ik dagen had opgeruimd met derden, een boswandeling maakten. Dat was op een zondag. Dat was een heel emotionele wandeling en aan het eind heeft [appellant sub 3] gezegd dat hij het accepteerde zo en hij zei dat ik maar snel naar [land] moest. Dat heb ik toen gedaan. Vanwege mijn opleiding in Nederland ben ik de achttien maanden daarna regelmatig op de boerderij geweest. Wij hebben over van alles gesproken maar [appellant sub 3] heeft niet geklaagd en nooit kosten in rekening gebracht op die momenten. Wij hebben afspraken gemaakt over de overname van inventaris. Het is niet zo dat wij ook hebben afgesproken dat wat niet op de overnamelijst stond, ik moest weghalen en ik heb dat ook nooit zo begrepen. Wij hebben gesproken over het opruimen. Wij hebben gesproken over of we dat door externen zouden laten doen of zelf. Ik heb er voor gekozen om dat zelf te doen met een aantal mensen. Nadat wij hadden opgeruimd, drie dagen lang, was het meeste weg. Ik schat dat 80 tot 90% weg was."
3.18 [appellante c.s.] heeft niet betwist dat 80-90% weg was wat weg moest zijn op het moment dat [geïntimeerde sub 1] op 14 januari 2007 naar [land] vertrok. De in eerste aanleg overgelegde foto's (productie 18, eerste aanleg, van [appellante c.s.]) zijn volgens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] genomen voor 14 januari 2007 en geven daarmee niet de toestand weer van na 14 januari 2007. Ook dat heeft [appellante c.s.] niet meer weersproken. Het hof gaat er daarom vanuit dat 80-90% van hetgeen verhuisd en verwijderd diende te worden op 14 januari 2007 verwijderd was of verhuisd.
3.19 Uit de verklaringen van beide partijen volgt dat mondeling niet is afgesproken dat [appellant sub 3] het resterende zou opruimen of verwijderen tegen een uurtarief van € 40 gedurende 50 uren per week. Volgens [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] is een dergelijk voorstel niet aan de orde geweest maar alleen het voorstel de opruiming door derden te laten verrichten. In elk geval staat vast dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] begin januari 2007 niet hebben ingestemd met betaling aan derden of [appellante sub 1] voor opruimwerkzaamheden maar besloten hebben dit zelf te doen.
3.20 Verder staat vast dat [geïntimeerde sub 1] na 14 januari 2007 regelmatig op de boerderij is geweest om op te ruimen en goederen te verkopen of te (doen) verwijderen. Daarnaast heeft [geïntimeerde sub 1] gebruik gemaakt van de hulp van [appellante c.s.] Het hof leidt uit de gang van zaken en de e-mails van [geïntimeerde sub 1] – waarop [appellante c.s.] zich beroept – af dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] ervan uitgingen dat die hulp een vriendendienst betrof. In elk geval hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] er blijkens die e-mails geen rekening mee gehouden dat [appellante c.s.] tegen uurtarief opruimwerkzaamheden in rekening zou brengen.
3.21 In de e-mail van 24 april 2007 (productie 1, eerste aanleg, van [appellante c.s.]) staat voor zover thans van belang het navolgende: "In middels heb ik ook alweer een week of drie geleden een advertie gezet op marktplaats voor de schijveneg, brander en de kisten. Er hebben een paar mensen gebeld, die heb ik door verwezen naar jou om een sfspraak te maken en te komen kijken, heb ik later niets meer van gehoord. Over de kisten had ik een afspraak met [persoon A] (heb [persoon B] beloofd dat de kisten voor 1 mei weg zijn) tot op heden niets van gehoord, die gaan naar [persoon C] in [plaats]. [persoon C] heb ik accoord gegeven over de prijs en het verder met jou regelen over vervoer, weet je daar al iets van. Ik realiseer me dat ik je met van alles en nog wat opzadel, maar het lukt allemaal niet vanuit ierland. Anders moet ik toch nog maar een paar extra dagen komen om wat af te handelen."
3.22 Bij e-mail van 19 augustus 2007 (productie 36 van [appellante c.s.]) meldt [geïntimeerde sub 1] dat partijen een afspraak hebben op 5 september 2007 en dat hij verwacht dat partijen half september klaar zijn wat de boerderij [naam] betreft. Een (voorlopige) lijst van overgenomen goederen is bijgevoegd.
3.23 Bij e-mail van 13 september 2007 (productie 2, eerste aanleg, van [appellante c.s.]), die tevens is verzonden naar [appellante sub 1], heeft [geïntimeerde sub 1] aan zijn accountant het volgende geschreven: "Dit zijn de afspraken die ik vorige week t.a.v. overname voorraden en machines heb gemaakt. Wat nog niet verkocht is de onkruid brander en de wiedeg Jij maakt hier een factuur van en overlegt met [appellant sub 3] [appellant sub 3], hof ] en of [appellante sub 2] [appellante sub 2], hof] over de invulling." Op de bijgevoegde lijst staat een opsomming van voorraden, veestapel en machines, alsmede een aantal verrekenposten waaronder niet de onderhavige posten.
3.24 Op deze e-mails heeft [appellante c.s.] niet (schriftelijk) gereageerd. [geïntimeerde sub 1] is naar aanleiding van de mail van 24 april 2007 niet verzocht over te komen om zelf de afspraken met derden af te handelen. [geïntimeerde sub 1] was zich ervan bewust dat hij daardoor [appellante c.s.] "opzadelde" met werkzaamheden die hij eigenlijk zelf had moeten verrichten. [appellante c.s.] heeft tijdens de comparitie voorts erkend dat naar aanleiding van het overzicht bij de e-mail van 13 september 2007 niet is gewezen op een aanzienlijke verrekenpost voor uren en materialen voor opruimwerkzaamheden. Evenmin heeft [appellante c.s.] naar aanleiding van de op de lijst gebaseerde facturen van 28 september 2007 aanspraak gemaakt op verrekening van de onderhavige vordering. Die aanspraak is pas voor het eerst schriftelijk aan de raadsman van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] kenbaar gemaakt bij brief van [appellante sub 1] van 30 juni 2009 en aan [geïntimeerde sub 1] bij brief van 14 augustus 2009 van Achmea Rechtsbijstand namens [appellante c.s.]
3.25 Gelet op al het voorgaande heeft [appellante c.s.] onvoldoende concrete feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] desondanks stilzwijgend akkoord is gegaan met betaling voor de hulp van [appellante c.s.] en wel tegen een tarief van € 40 per uur en 50 uren per week. Indien [appellante c.s.] van aanvang af niet van zins was geweest om in goed overleg en op basis van vriendendienst werkzaamheden te verrichten maar betaling wenste, had zij dat gelet op de voorgeschiedenis en de vriendschap tussen partijen duidelijk kenbaar moeten maken zodat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] op/na 14 januari 2007 een eigen afweging hadden kunnen maken. Dat heeft [appellante c.s.] echter nagelaten. Indien [appellante c.s.] er desondanks vanuit is gegaan dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] stilzwijgend hadden geaccepteerd dat [appellante c.s.] op basis van nacalculatie opruimuren in rekening zou brengen, had het ten minste op haar weg gelegen om [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] naar aanleiding van de e-mail van 24 april 2007 en zeker die van 13 september 2007 daarop te wijzen, nu uit die e-mails volgt dat [geïntimeerde sub 1] een andere voorstelling van zaken had, namelijk het belasten van zijn vriend met werkzaamheden (dus om niet) en het in rekening brengen van over te nemen goederen met een beperkt aantal kleine verrekenposten. Ook dat heeft [appellante c.s.] niet gedaan. Aan bewijslevering wordt bij deze stand van zaken niet toegekomen.
3.26 De conclusie is dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] er niet alleen van zijn uitgegaan dat [appellante c.s.] in het kader van een vriendendienst behulpzaam is geweest bij het regelen en feitelijk afhandelen van de werkzaamheden waaraan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet meer waren toegekomen na 14 januari 2007, maar daar ook gerechtvaardigd van mochten uitgaan. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben daarom in beginsel geen rekening hoeven houden met de vordering tot vergoeding van de posten 1 tot en met 4, 6 en 11. Dit zou alleen anders kunnen zijn indien [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2], bijvoorbeeld vanwege de noodzakelijke huur van materiaal of de inzet van professionele derden, erop bedacht had moeten zijn dat de kosten daarvoor buiten het kader van een vriendendienst zouden vallen. Of dat het geval is, bespreekt het hof nu.
3.27 Bij de eerste twee posten blijkt niet van kosten die buiten het kader van de vriendendienst kunnen vallen. De derde post (kiepwagen spelt en vervoer spelt) vermeldt een naam ([naam]) met het bedrag van € 45 en gebruik/risico van/voor een speltpelmachine tot een bedrag van € 200. Deze posten heeft [appellante c.s.] echter niet toegelicht. Zo kan niet kan worden geconcludeerd dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] op doorrekening van deze kosten bedacht had moeten zijn.
3.28 Onder post 4 (autobanden) is een bedrag opgenomen van € 1.231 voor afvoerkosten autobanden. In hoger beroep heeft [appellante c.s.] gesteld dat dit bedrag € 1.856,40 moet zijn. Het hof neemt aan dat dit de (uiteindelijke) kosten zijn voor verwijdering door [bedrijf] (vgl. productie 23 eerste aanleg). Een onderbouwing van het nieuwe bedrag ontbreekt echter en de eis in reconventie lijkt er niet op te zijn aangepast.
3.29 [appellante c.s.] heeft gesteld dat autobanden overal op het terrein lagen en door haar zijn afgevoerd waarbij sommige banden nog van de velg moesten worden ontdaan. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben dit gemotiveerd betwist en aangevoerd dat de op het terrein aanwezige autobanden dienen voor het afdekken van het kuilvoer zoals gebruikelijk is. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben weersproken dat buiten het gebied van de kuil autobanden rondslingerden.
3.30 [appellante c.s.] heeft niet nader geconcretiseerd dat en waar autobanden op het terrein aanwezig waren buiten het gebied van de opslagplaats voor kuilvoer. Het hof oordeelt dat het gebruik van autobanden voor het afdekken van kuilvoer gebruikelijk is en dat [appellante sub 1] het kuilvoer van [geïntimeerde sub 1] heeft overgenomen. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] mochten er daarom vanuit gaan dat [appellante sub 1] tevens de autobanden die nodig zijn om dat voer af te dekken eveneens had overgenomen, althans daar gebruik van wilde maken. Gelet op een en ander heeft [appellante c.s.] onvoldoende (nader) onderbouwd dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] er rekening mee moesten houden dat [appellante sub 1] de autobanden zou willen verwijderen en dat de afvoerkosten voor hun rekening zouden komen.
3.31 De 11de post betreft de huur van containers die volgens [appellante c.s.] nodig waren voor de afvoer van overig afval (vgl. post 6). [appellante c.s.] heeft facturen van Sita, daterend van maart tot en met november 2007, overgelegd (productie 24 in eerste aanleg) die zij saldeert op € 1.342,86. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben aangevoerd dat [appellante sub 1] in 2007 bouwwerkzaamheden heeft verricht waarbij afval zal zijn vrijgekomen. Zij wensen niet op te draaien voor de kosten voor afvoer van bouwafval. Dat de facturen (mede) zien op de afvoer van bouwafval leiden [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] af uit de vermelding van afvoer van asbest.
3.32 In hoger beroep heeft [appellante c.s.] niet betwist dat bouwwerkzaamheden zijn verricht. Ter zake van de afvoer van afval heeft [appellante c.s.] gewezen op de afvoer van oud ijzer (nr. 66 MvG). Uit de verklaringen waarnaar [appellante c.s.] verwijst en hetgeen [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben aangevoerd volgt dat [geïntimeerde sub 1] tussen 11 en 14 januari 2007 oud ijzer in twee containers heeft gedaan. De facturen van Sita dateren echter pas vanaf maart 2007 zodat zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet valt in te zien dat die kunnen zien op de (huur van) containers voor dat oud ijzer. Uit de omschrijvingen op de facturen valt niet op te maken dat oud ijzer of machines zijn afgevoerd. Onduidelijk is verder of een deel van de facturen (mede) ziet op de afvoer van autobanden. Voor zover dat het geval is heeft het hof daarover hiervoor al geoordeeld. Hoewel aannemelijk is dat [appellante sub 1] in 2007 [geïntimeerde sub 1] heeft geholpen met het opruimen van achtergelaten goederen en daarvoor wellicht containers heeft gehuurd, heeft [appellante sub 1] in het licht van het verweer van [geïntimeerde sub 1] per saldo onvoldoende geconcretiseerd dat de facturen van Sita verband houden met door [geïntimeerde sub 1] achtergelaten afval.
3.33 Subsidiair heeft [appellante c.s.] aan onderhavige posten ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door een niet te exploiteren bedrijf over te dragen aan de opvolgend pachter (vgl. toelichting grief IX). Daarmee ziet [appellante c.s.] over het hoofd dat [appellant sub 3] en [appellante sub 2] van landgoed [naam] een bedrijf hebben gepacht en van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] slechts inventaris hebben overgenomen. Verder hebben [appellante c.s.] en [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] afgesproken om in goed overleg als vrienden met de ontstane situatie om te gaan. Dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] desondanks onrechtmatig jegens [appellante c.s.] hebben gehandeld, heeft [appellante c.s.] niet (voldoende) toegelicht. Evenmin heeft [appellante c.s.] geconcretiseerd dat zij het gepachte niet heeft kunnen exploiteren.
3.34 Nog daargelaten dat niet is gebleken dat [geïntimeerde sub 1] zich "moedwillig" niet aan de pachtbeëindigingsovereenkomst jegens de verpachter heeft gehouden, heeft de verpachter ingestemd met de gang van zaken. Van wanprestatie jegens de verpachter die een onrechtmatige daad zou opleveren jegens de opvolgend pachter is reeds daarom geen sprake (vgl. nr. 87 MvG). De subsidiaire grondslag faalt dus.
3.35 Ten overvloede merkt het hof nog op dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] (de hoogte van) de posten overigens - voor zover hiervoor niet reeds besproken - gemotiveerd heeft betwist, zie onder meer randnummers CvDr 99 en 100 (oud ijzer), 101-105 (autobanden), 106-109 (overig afval) 46 en 112-114 (kuubkisten). [appellante c.s.] heeft haar vorderingen ook in dat licht niet nader geconcretiseerd. De conclusie is dat de grieven falen voor zover betrekking hebbend op de posten 1 tot en met 4, 6 en 8.
Post 5 Rattenbestrijding
3.36 Met de vijfde post wenst [appellante c.s.] kosten voor rattenbestrijding bij [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in rekening te brengen. [appellante c.s.] heeft daaraan ten grondslag gelegd dat door de toestand waarin [geïntimeerde sub 1] het gepachte heeft geëxploiteerd en heeft achtergelaten een forse rattenplaag zich heeft kunnen ontwikkelen. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zijn tekortgeschoten jegens [appellante sub 1] omdat [appellante sub 1] bij de overdracht van het gepachte een dergelijke rattenplaag niet hoefde te accepteren, aldus [appellante c.s.]
3.37 [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben betwist dat ten tijde van de pachtovername een rattenplaag aanwezig was. Zij hebben verder aangevoerd dat het gepachte vlakbij een nat natuurgebied ligt en dat in de winter altijd ratten en muizen op zoek gaan naar voedsel dat op het gepachte te vinden is. Rattenbestrijding is dan ook voortdurend noodzakelijk en [geïntimeerde sub 1] heeft altijd ratten bestreden, aldus [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2].
3.38 [appellante c.s.] heeft mede in het licht hiervan niet voldoende toegelicht door welke omstandigheden die te wijten zijn aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] en jegens [appellante c.s.] als tekortkoming hebben te gelden, een rattenplaag zich heeft kunnen ontwikkelen. Verder volgt uit de onderbouwing van de kosten (productie 32 eerste aanleg) dat de kosten enerzijds verband houden met eenmalige kosten voor het inrichten van lokaasdepots op 21 maart 2007 en anderzijds voor een jaarlijks servicecontract voor de bestrijding van ratten. Uit de stellingen van [appellante c.s.] noch de onderbouwing ervan is dus op te maken dat een rattenplaag aanwezig was op het moment dat [appellante c.s.] het gepachte betrok dan wel de omstandigheden toen van dien aard waren dat zich kort daarna een rattenplaag heeft ontwikkeld.
Post 7 Financiële administratie
3.39 Voor zover het hof begrijpt, stelt [appellante c.s.] zich ten aanzien van de zevende post op het standpunt dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] verzuimd hebben aan abonnementgevers en energie- en watermaatschappijen door te geven dat zij verhuisd waren. Een en ander heeft de vennoten veel werk en tijd gekost.
3.40 Het is gebruikelijk dat een nieuwe bewoner geconfronteerd wordt met post van de vorige bewoner. Voor de verwerking daarvan wordt gewoonlijk geen vergoeding bedongen. Dat het hier anders zou moeten zijn, is gesteld noch gebleken. Verder hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] er terecht op gewezen dat energie- en watermaatschappijen hun contracten met een vorige bewoner pas beëindigen nadat een nieuwe bewoner zich heeft aangemeld (met opgave van meterstanden). Die maatschappijen zorgen dan in het algemeen voor eindnota's. Ook op dit punt is gesteld noch gebleken dat dat in dit geval anders zou zijn.
Post 8 Rundvee
3.41 [appellante c.s.] vordert schadevergoeding vanwege sterfte en groeiverlies in de van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] overgenomen veestapel. Tijdens de comparitie in hoger beroep heeft [appellant sub 3] verklaard dat het gaat om de sterfte van acht in het jaar 2006 geboren kalveren. In het najaar van 2007 zijn zes van hen overleden aan een blauwtonginfectie en in 2008 zijn nog twee pinken overleden. Als het hof het goed begrijpt, beroept [appellante c.s.] zich er in hoger beroep op dat de gekochte veestapel niet voldeed aan wat [appellante sub 1] mocht verwachten (7:17 BW). Op 13 januari 2007 heeft [appellante sub 1] [geïntimeerde sub 1] gewezen op de toestand van de kalveren die op dat moment niet florissant was, aldus [appellante c.s.]
3.42 [appellante c.s.] stelt dat het gebrek aan de veestapel bestond uit een kopertekort en dat dit kopertekort op het moment van overdracht reeds bestond omdat [geïntimeerde sub 1] heeft nagelaten de veestapel in 2006 met mineralenbolussen te voeren. Bovendien heeft [geïntimeerde sub 1] verzuimd mede te delen dat het goed mogelijk was dat de kalveren leden aan een kopergebrek omdat [geïntimeerde sub 1] eerder is geconfronteerd met kopergebrek in zijn veestapel, aldus [appellante c.s.]
3.43 Vast staat dat de eerste zes koeien dood zijn gegaan aan een blauwtonginfectie. [appellante c.s.] stelt dat de ziekte mede te wijten is aan kopergebrek dat de kalveren gevoeliger heeft gemaakt voor infecties. Ter onderbouwing van haar stelling dat de veestapel aan kopergebrek leed, heeft [appellante c.s.] als producties 29 en 30 in eerste aanleg de administratie met betrekking tot de veestapel overgelegd. In hoger beroep doet zij daar wederom een beroep op. Voor toewijzing van de vordering is nodig dat het gebrek op het moment van overdracht van de veestapel (1 januari 2007) bestond.
3.44 Uit de producties volgt echter niet dat de veestapel in januari 2007 in slechte toestand verkeerde, laat staan een kopertekort had. De eerste aantekening van de dierenarts dateert pas van 29 april 2007. Toen zijn runderen geïnjecteerd met een medicijn (Mamyzin). [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben aangevoerd dat dit een geneesmiddel voor uierontsteking is, hetgeen [appellante c.s.] niet heeft weersproken. De volgende aantekening dateert van augustus 2007; de dierenarts heeft een visite afgelegd. In oktober 2007 is de dierenarts regelmatig op het bedrijf geweest, onder meer voor euthanasie van runderen. In een aantekening van 19 oktober 2007 heeft de arts opgenomen "Euthanasie uitgemergeld downer kalf. Nog enkele dieren in zeer matige conditie, door waarschijnlijk combinatie van maagdarmworm besmetting, verminderde weerstand en misschien Blauw tong in acute vorm. Zijn nu ontwormd, zorgen voor droge ligplek en ruime watervoorziening. Prognose van enkele dieren slecht." In een aantekening van 22 oktober 2007 staat:"nog vergeten: Preventief behandelde kalveren tegen complicaties BT" waarmee kennelijk blauwtong is bedoeld.
3.45 In december 2007 en maart 2008 is weer een aantal visites gevolgd en zijn runderen geëuthanaseerd. Tevens zijn mineralenbolussen voorgeschreven. Uit een rapport naar aanleiding van een laboratoriumonderzoek op 12 maart 2008 op een bloedmonster van één rund van [appellante sub 1] is af te leiden dat het bloed van een pink op dat moment een te laag kopergehalte had.
3.46 Met de bovenstaande gegevens heeft [appellante c.s.] onvoldoende geconcretiseerd dat de veestapel op het moment van overdracht – ruim een jaar voor de laboratoriumuitslag van één bloedmonster - behept was met kopergebrek dat al dan niet in combinatie met een blauwtonginfectie heeft geleid tot sterfte en groeiverlies. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben een en ander ook gemotiveerd betwist onder randnummers 7 tot en met 9 en 123 tot en met 130 in de conclusie van dupliek in reconventie waarop [appellante sub 1] in hoger beroep niet (voldoende) is ingegaan. Omdat [appellante c.s.] niet aan haar stelplicht heeft voldaan, wordt aan bewijslevering niet toegekomen. Bij deze stand van zaken behoeft de stelling of [geïntimeerde sub 1] een mededelingsplicht had die hij heeft geschonden geen beoordeling meer.
Post 9 Overdracht pensionklanten
3.47 Volgens [appellante c.s.] hebben [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] de pensionklanten niet goed overgedragen omdat niet is verteld welke voerschema's de paarden hadden en wat de gezondheid ervan was. Ook de betaalde borgen waren onduidelijk. Het hof begrijpt dat [appellante c.s.] aan deze vordering ten grondslag legt dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] toerekenbaar zijn tekortgeschoten in de overdracht van het paardenpension en dat [appellante c.s.] de daardoor geleden schade vergoed wil zien. Niet is echter gebleken dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in verzuim zijn geraakt. De enkele omstandigheid dat partijen vrienden waren brengt niet mee dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] al daarom zonder ingebrekestelling in verzuim zijn gekomen. Uit de toelichting op de post volgt naar het oordeel van het hof dat [appellante c.s.] [geïntimeerde sub 1] niet alsnog om de gewenste informatie heeft verzocht omdat zij niet heeft weersproken dat [appellante c.s.] er bij [geïntimeerde sub 1] om had kunnen vragen. De omstandigheden brengen dus evenmin mee dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] in verzuim zijn. De post is terecht afgewezen.
Post 10 Weilandbloter
3.48 Vanwege welk defect de door [appellante sub 1] overgenomen weiland blooter niet functioneerde, heeft [appellante sub 1] niet toegelicht zodat de rechtbank ook deze post terecht heeft afgewezen.
Post 12 Bodemonderzoek
3.49 Ten behoeve van bouwwerkzaamheden op het gepachte heeft [appellante sub 1] een verkennend bodemonderzoek laten verrichten (door haar 0-meting genoemd). De daarmee gemoeide kosten vordert zij van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2]. Als het hof het goed ziet, legt [appellante c.s.] aan deze vordering ten grondslag dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] twee dieselolietanks hebben achtergelaten op het gepachte en er rekening mee hebben moeten houden dat de grond onder de tanks vervuild kon zijn. Daarom hadden zij op grond van onder meer artikel 13 Wet bodembescherming maatregelen moeten treffen, te weten het verrichten van een 0-meting. Ook omdat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] er niet vanuit konden gaan dat [appellante sub 1] baat had bij de lekkende dieselolietanks, hadden [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] die moeten verwijderen. Dat brengt evenzeer mee dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] gehouden waren een 0-meting te verrichten, aldus [appellante sub 1].
3.50 [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben betwist dat de dieselolietanks lekten en aangevoerd dat de aanwezigheid van een tank gebruikelijk is omdat landbouwvoertuigen daarmee getankt worden. De reden dat [appellante sub 1] een verkennend onderzoek heeft laten doen is de aanvraag van een milieuvergunning geweest en heeft daarom niets te maken met de vervanging van de olietanks door [appellante sub 1], aldus [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2].
3.51 [appellante c.s.] heeft productie 28 in eerste aanleg overgelegd ter onderbouwing van deze post. Uit het bodemkundig rapport maakt het hof op dat het onderzoek is verricht in verband met de aanvraag van een milieuvergunning, mede in het kader van de bouwvergunning. Uit een brief van 23 januari 2008 van de gemeente [gemeente] begrijpt het hof dat de gemeente op 15 oktober 2007 [appellante sub 1] heeft opgedragen om in het kader van artikel 13 Wet Bodemsanering een bodemonderzoek te laten uitvoeren. Het is het hof niet duidelijk op welke gronden [appellante c.s.] van oordeel is dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] de kosten dient te betalen voor een noodzakelijk bodemonderzoek in het kader van een milieuvergunning/bouwvergunning ten behoeve van de bedrijfsvoering van [appellante sub 1]. Verder is nergens voorgeschreven dat een afgaand pachter een bodemkundige onderzoek moet laten verrichten ten behoeve van de opkomende pachter indien er dieselolietanks op het gepachte aanwezig blijven. Dit volgt evenmin uit het ongeschreven recht. Vanwege het ontbreken van een deugdelijke grondslag, heeft de rechtbank deze post terecht afgewezen.
Post 13 Verrekening SAN subsidie
3.52 Partijen zijn het erover eens dat SAN subsidie is verleend voor een periode van zes jaren waarvan het laatste subsidiejaar 2007 was. [appellante c.s.] stelt zich op het standpunt dat het gevorderde bedrag moet worden verrekend omdat de subsidieverlener kortingen op het subsidiebedrag heeft vastgesteld terwijl [geïntimeerde sub 1] de toezegging had gedaan dat het binnenhalen van de subsidie geen enkel probleem zou zijn. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [appellante c.s.] producties 33 en 34 in eerste aanleg overgelegd waarop zij in hoger beroep wederom een beroep doet. [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben betwist dat [geïntimeerde sub 1] die toezegging heeft gedaan, althans een garantie heeft gegeven.
3.53 Uit de stukken die [appellante c.s.] als productie 33 in eerste aanleg heeft overgelegd blijkt dat een eerste korting is opgelegd omdat de omvang van de beheerseenheden bij de aanvraag van een subsidie iets groter is dan bij veldcontrole is gemeten. In plaats van de opgegeven 0,15 en 0,19 ha is bij twee beheerseenheden 0,14 en 0,18 ha gemeten. De hiermee gemoeide sanctie bedraagt € 119,48.
3.54 Het hof gaat ervan uit dat bij de aanvraag voor SAN subsidie de beheerseenheden zijn opgemeten waarvoor een beschikking is afgegeven en dat die eenheden bij nameting kleiner bleken te zijn. Dat ze kleiner zijn geworden door toedoen van [appellante c.s.], zoals [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] suggereren, is niet voldoende toegelicht. Het hof is van oordeel dat onderhavige sanctie ten laste van partijen dient te komen en wel voor vijf zesde deel voor [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] en één zesde deel voor [appellante c.s.] Het hof verwijst naar randnummer 145 van de conclusie van dupliek in reconventie dat onweersproken is gebleven. Dat betekent dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] € 99,57 aan [appellant sub 3] en [appellante sub 2] dienen te voldoen. De opmerking van [geïntimeerde sub 1] dat [appellante c.s.] geen bezwaar heeft aangetekend tegen de sanctie (een beroep op eigen schuld) passeert het hof omdat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] niet hebben toegelicht dat een eventueel aangetekend bezwaar op dit punt enige kans van slagen zou hebben. Als niet afzonderlijk weersproken zal het hof de gevorderde wettelijke rente toewijzen vanaf 13 augustus 2009.
3.55 Voorts is een korting toegepast in verband met de constatering in het zesde jaar dat minder dan 20 inheemse plantensoorten in een vak van 25 m2 zijn aangetroffen. De controle heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2007. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het niet voldoen aan subsidievoorwaarden voor inheemse plantensoorten op een moment dat [geïntimeerde sub 1] de betreffende beheerseenheden niet meer beheerde. Aan de - betwiste - toezegging heeft zij in elk geval niet kunnen ontlenen dat [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] instonden voor het voldoen aan subsidievoorwaarden ter zake van het beheer van beheerseenheden in 2007 terwijl het beheer was overgedragen aan [appellante sub 1].
3.56 Bij productie 34 in eerste aanleg bevindt zich een brief van 9 april 2008 van de subsidiegever waaruit volgt dat een sanctie is opgelegd tot een bedrag van € 2.628,08. In de brief staat dat de reden van de sanctie verderop in de brief wordt toegelicht. [appellante c.s.] heeft verzuimd het vervolg van de brief over te leggen, ook nadat [geïntimeerde sub 1] op deze omissie heeft gewezen in de conclusie van dupliek in reconventie (nr. 147). Uit de andere stukken die deel uitmaken van productie 34 is de reden van de sanctie ook niet op te maken. Daarom heeft [appellante c.s.] onvoldoende toegelicht dat de opgelegde sanctie voor rekening en risico van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] dient komen vanwege strijdigheid met gedane toezeggingen.
3.57 In dit verband heeft [appellante c.s.] nog aangevoerd dat [geïntimeerde sub 1] tijdens de comparitie in hoger beroep heeft erkend dat hij nog € 3.700 moet voldoen. [geïntimeerde sub 1] heeft tijdens die comparitie weliswaar erkend dat het nog te verrekenen bedrag in het kader van de SAN subsidie € 3.700 bedraagt maar daarmee niet erkend dat hij dat bedrag integraal aan [appellante c.s.] moet voldoen. Gelet ook op de correspondentie tussen partijen over de SAN subsidie, ging het er steeds om hoe hoog de uiteindelijk subsidievaststelling zou worden en hoe de sancties tussen partijen moesten worden verdeeld (verrekend) indien die zouden worden opgelegd.
Slotsom
3.58 Op grond van al het bovenstaande moet de conclusie luiden dat de grieven grotendeels falen. Het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd behoudens voor zover in conventie de vorderingen tegen de vennootschap niet zijn afgewezen en een bedrag van € 99,57 met rente niet is verrekend. Ingevolge artikel 6:137 lid 1 BW geldt in dit geval de toerekening zoals aangegeven in artikel 6:44 lid 1 BW. Overige stellingen en verweren van partijen behoeven geen bespreking meer omdat zij, indien besproken, niet tot een ander oordeel zullen leiden.
3.59 Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante c.s.] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. Het hof ziet geen aanleiding de proceskostenveroordeling in eerste aanleg aan te tasten.
3.60 [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] hebben verzocht om vergoeding van de integrale proceskosten. Hoewel met [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] geconstateerd kan worden dat [appellante c.s.] omvangrijke conclusies heeft genomen en dat haar procesvoering niet altijd even navolgbaar is geweest, rechtvaardigt dit niet een afwijking van het liquidatietarief. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] zullen daarom worden vastgesteld op:
- explootkosten € nihil
- griffierecht € 649
- getuigentaxen € nihil
- kosten deskundigenbericht € nihil
totaal verschotten € 649, en
voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief:
2 punten x tarief III € 3.474
4 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de pachtkamer te Utrecht van 24 augustus 2011 in conventie en in reconventie, behoudens voor zover in conventie het bedrag van € 99,57 met wettelijke rente vanaf 13 augustus 2009 niet is verrekend en de vorderingen tegen de vennootschap niet zijn afgewezen en doet in zoverre opnieuw recht:
in conventie
wijst de vordering tegen [appellante sub 1] af;
veroordeelt [appellant sub 3] en [appellante sub 2] hoofdelijk om aan [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] te voldoen een bedrag van € 25.290,65, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dit bedrag vanaf 12 oktober 2007 tot de dag der algehele voldoening, als ook een bedrag van € 1.378,02 aan buitengerechtelijke incassokosten, overeenkomstig artikel 6:44 lid 1 BW verminderd met een bedrag van € 99,57, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 13 augustus 2009, tot de dag der algehele voldoening;
veroordeelt [appellante c.s.] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde sub 1] en [geïntimeerde sub 2] vastgesteld op € 649 voor verschotten en op € 3.474 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, Th.C.M. Willemse en F.J.P. Lock en de deskundige leden ir. H.K.C. Roelofsen en ing. L.L.M. de Lorijn en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2012.