ECLI:NL:GHARN:2012:BY3990

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 november 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
P12/0311
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van terbeschikkingstelling met dwangverpleging na uitspraak EHRM

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 1 november 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde. De terbeschikkingstelling was eerder opgelegd door het hof Leeuwarden op 7 april 2006 ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank Leeuwarden had op 24 mei 2012 de terbeschikkingstelling met twee jaar verlengd, maar deze beslissing werd door het hof Arnhem vernietigd.

Het hof heeft in zijn overwegingen de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 31 juli 2012 in de zaak Van der Velden tegen Nederland gevolgd. Het EHRM oordeelde dat de verlengingsrechter niet de bevoegdheid heeft om de duur van de terbeschikkingstelling te verlengen zonder dat de oorspronkelijke rechter zich hierover heeft uitgelaten. Het hof Arnhem concludeerde dat in dit geval de terbeschikkingstelling gemaximeerd was, omdat de oorspronkelijke uitspraak geen duidelijke motivering bevatte over de duur van de terbeschikkingstelling.

Het hof oordeelde dat de terbeschikkingstelling niet langer dan vier jaar kan duren en dat deze termijn al was overschreden. Daarom werd de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling afgewezen. De beslissing van de rechtbank werd vernietigd, en het hof benadrukte het belang van duidelijke motivering door de opleggende rechter bij het vaststellen van de duur van de terbeschikkingstelling.

Uitspraak

TBS P12/0311
Beslissing d.d. 1 november 2012
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in [verblijfplaats]
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Leeuwarden van 24 mei 2012, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van twee jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 7 april 2006, waarbij de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege werd opgelegd;
- het verlengingsadvies van [kliniek] van 14 maart 2012;
- de Pro Justitia rapportage door A.J. de Groot, psycholoog van 17 maart 2012;
- de Pro Justitia rapportage door H.L.C. Morre, psychiater, van 22 maart 2012;
- de vordering tot verlenging van de terbeschikkingstelling van de officier van justitie, ingekomen op 11 april 2012;
- het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
- de beslissing waarvan beroep;
- de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 25 mei 2012;
- de aanvullende informatie van [kliniek] van 4 oktober 2012, met als bijlagen het behandelplan van 5 juli 2012 en de wettelijke aantekeningen over de periode van 26 april 2011 tot en met 21 september 2012;
-de brief van de raadsman van 5 oktober 2012;
-het e-mail-bericht met bijlagen van A.J. de Groot, psycholoog, van 14 oktober 2012.
Het hof heeft ter zitting van 18 oktober 2012 gehoord de terbeschikkinggestelde bijgestaan door zijn raadsman mr L. de Leon, advocaat te Utrecht, en de advocaat-generaal mr E.J. Julsing-Nijenhuis.
Overwegingen
Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De TBS-maatregel is indertijd opgelegd ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd. Gelet op de relatief geringe ernst van de feiten is er sprake van een gemaximeerde terbeschikkingstelling.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Gelet op de overwegingen van de rechtbank Leeuwarden in het strafvonnis van 10 november 2005 en de jurisprudentie van dit hof is er geen sprake van een gemaximeerde terbeschikkingstelling.
Het oordeel van het hof
Bij de beantwoording van de vraag of de terbeschikkingstelling gemaximeerd is of onbeperkt kan worden verlengd, dient het hof rekening te houden met de recente beslissing van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 31 juli 2012 nr. 21203/10 (arrest Van der Velden tegen Nederland). Met verwijzing naar de wetsgeschiedenis van artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht en artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering overweegt het EHRM: “that the domestic legislature intends the trial court which first imposes the TBS order with confinement in a custodial clinic to consider wether the indictable offence committed is such as to warrant an order of indeterminate length. If the trial court so finds, it must so state in its judgment, giving reasons therefore; if it does not, the order cannot be indeterminate. It is not then for the court which decides on the extension of the order to substitute its own view of the matter for that of the trial court.”
Als gevolg van deze uitspraak is het hof in zijn beslissing van 1 oktober 2012 (LJN: BX8788) teruggekomen op zijn eerdere opvatting (Hof Arnhem 30 mei 2011, TBS P11/0051, LJN: BQ6616) dat ook aan de verlengingsrechter (in hoger beroep) de bevoegdheid toekomt om zich (opnieuw en al dan niet in afwijking van de rechter die de maatregel heeft opgelegd) uit te laten over het al dan niet gemaximeerd zijn van de terbeschikkingstelling.
In het onderhavige geval is de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd bij arrest van het hof Leeuwarden van 7 april 2006 ter zake van tweemaal het misdrijf ‘bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’. Het arrest bevat geen motivering als bedoeld in het zevende lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering. Zoals het EHRM heeft bepaald, is het niet aan de verlengingsrechter (in hoger beroep) om in een dergelijk geval door interpretatie van de uitspraak van de opleggingsrechter alsnog vast te stellen of de terbeschikkingstelling al dan niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen (‘een geweldsdelict’), en daarmee of de terbeschikkingstelling al dan niet is gemaximeerd. Ontbreekt de voorgeschreven motivering, dan kan, aldus het EHRM, de terbeschikkingstelling niet van onbepaalde duur zijn en moet het er dus voor gehouden worden dat de terbeschikkingstelling is gemaximeerd.
Naar het oordeel van het hof is echter van enige interpretatie geen sprake indien blijkens de bewezenverklaring, de kwalificatie en de motivering van de oplegging van de straf en/of maatregel, in onderling verband en samenhang bezien, als evident kan worden vastgesteld dat sprake is van een misdrijf als hiervoor omschreven. Onder die omstandigheden kan niet gezegd worden dat de niet gemaximeerde duur van de terbeschikkingstelling niet voorzienbaar is geweest en dat afbreuk is gedaan aan de door artikel 5 EVRM geboden bescherming tegen ‘willekeurige vrijheidsbeneming’.
In deze zaak geven de bewezenverklaring, kwalificatie of strafmotivering echter niet zonder meer uitsluitsel over de vraag of er sprake is van een ‘geweldsdelict’ en zou het hof als verlengingsrechter slechts door middel van interpretatie van de uitspraak van de opleggende rechter tot dat oordeel kunnen komen. Het hof komt dan ook tot de conclusie dat in dit geval de terbeschikkingstelling is gemaximeerd en de duur van vier jaar niet te boven kan gaan. Nu de terbeschikkingstelling die duur reeds heeft overschreden zal zodat het hof met vernietiging van de beslissing van de rechtbank, de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling zal afwijzen.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Leeuwarden van 24 mei 2012 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde [naam terbeschikkinggestelde].
Wijst af de vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr C. Caminada en mr J.P. Bordes als raadsheren,
en drs. J. Boon en dr. A. Verheugt als raden,
in tegenwoordigheid van mr C.M.M. van der Waerden als griffier,
en op 1 november 2012 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.