4.1 Tussen partijen is niet in geschil dat geen relatie bestaat tussen de bestaande onderneming(en) van belanghebbende en de verbouwing en exploitatie van de boerderij.
4.2 Van een onderneming is sprake bij een organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt beoogd door deelname aan het maatschappelijke productieproces duurzaam opbrengst te verkrijgen.
4.3 De Inspecteur, op wie in dezen de bewijslast rust, stelt dat de aard en de omvang van de investering in de boerderij, de risico’s die belanghebbende loopt en de arbeid die belanghebbende heeft verricht bij de verbouwing en de daaropvolgende verhuur van de boerderij een dusdanige omvang hebben, dat sprake is van een onderneming.
4.4 Belanghebbende bestrijdt dat sprake is van onderneming. Weliswaar is sprake van een omvangrijke investering, maar een omvangrijke organisatie ontbreekt, omdat de werkzaamheden van belanghebbende beperkt zijn. Er is eenmaal een object aangekocht. De hoofdwerkzaamheid van belanghebbende bestaat uit de exploitatie van een landbouwbedrijf. Belanghebbende heeft geen specifieke deskundigheid of kennis op het gebied van de ontwikkeling en verhuur van onroerende zaken. Evenmin heeft hij een netwerk van zakelijke relaties opgebouwd. De activiteiten hebben volgens belanghebbende bestaan uit de voorbereiding van de boerderij op de verhuur, gevolgd door de verhuur aan een huurder.
4.5 Het Hof overweegt het volgende. Belanghebbende heeft een eenmalige investering gedaan in de boerderij en de verbouwing daarvan tot een appartementencomplex. De Inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt, dat belanghebbende in 2005 of 2006 het voornemen had nog andere investeringen te plegen. De verbouwingswerkzaamheden heeft belanghebbende laten uitvoeren door de architect. Na de verbouwing is belanghebbende de boerderij gaan verhuren, waarbij hij het beheer van de boerderij grotendeels uit handen heeft gegeven aan de huurder(s)/uitzendbureau(s). Naast de verbouwings- en exploitatiewerkzaamheden heeft belanghebbende samen met zijn echtgenote een landbouwonderneming gedreven. De Inspecteur heeft met hetgeen hij heeft aangedragen niet aannemelijk gemaakt dat bij de verbouwing en exploitatie van de boerderij sprake is van een organisatie van kapitaal en arbeid waarmee wordt beoogd door deelname aan het maatschappelijke productieproces duurzaam opbrengst te verkrijgen. De verbouwing betreft een eenmalige activiteit en de verhuurwerkzaamheden van belanghebbende gaan normaal vermogensbeheer niet te boven. Naar het oordeel van het Hof geniet belanghebbende gelet op alle feiten en omstandigheden geen winst uit onderneming.
4.6 De Inspecteur stelt voorts dat de aankoop, de verbouwing en de exploitatie van de boerderij resultaat uit overige werkzaamheden vormt voor belanghebbende.
4.7 Belanghebbende bestrijdt dit onder verwijzing naar hetgeen hij heeft betoogd bij het vorige geschilpunt en het oordeel van de Rechtbank. De Rechtbank heeft onder andere overwogen, dat uit de omstandigheden dat belanghebbende de onroerende zaak goedkoop heeft gekocht, een aanzienlijk bedrag aan subsidie heeft ontvangen van de provincie en medewerking heeft gekregen van de gemeente, niet volgt dat sprake is van resultaat uit overige werkzaamheden. Volgens de Rechtbank is niet gebleken dat belanghebbende iets anders met de onroerende zaak voor ogen had dan de verhuur ervan. Dat belanghebbende voornemens zou zijn de onroerende zaak te verkopen, is volgens de Rechtbank niet gesteld en ook anderszins niet aannemelijk geworden.
4.8 Ingevolge artikel 3.90 en 3.91, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt onder werkzaamheid mede verstaan het rendabel maken van vermogen op een wijze die normaal actief vermogensbeheer te buiten gaat en het aanwenden door de belastingplichtige van voorkennis of daarmee vergelijkbare bijzondere vormen van kennis. Van normaal vermogensbeheer is geen sprake als het rendabel maken van onroerende zaken mede geschiedt door middel van arbeid welke de eigenaar van de onroerende zaken verricht en die arbeid naar aard en omvang onmiskenbaar tot doel heeft het behalen van redelijkerwijs te verwachten voordelen uit de onroerende zaken, die het rendement bij normaal vermogensbeheer te boven gaan (zie onder meer HR 17 augustus 1994, nr. 29.755, BNB 1994/319 en HR 9 oktober 2009, nr. 43.035, LJN BI0481, BNB 2010/117).
4.9 Het Hof heeft stelt vast dat belanghebbende voorafgaand aan de verhuur in augustus 2006 verschillende werkzaamheden heeft verricht, zoals het onderzoek naar de haalbaarheid van de verbouwing van de boerderij en de verhuur daarvan als appartementencomplex, de onderhandelingen over de financiering van de aankoop en de verbouwing van de boerderij, de uitoefening van het recht van eerste koop, het geven van een opdracht aan de architect voor de verbouwing van de boerderij en het toezicht houden op de uitvoering daarvan, het aanvragen van vergunningen en subsidie, alsmede de onderhandelingen over de verhuurovereenkomsten van de appartementen. Al deze werkzaamheden houden direct verband met het omvormen van de bestaande boerderij tot een appartementencomplex voor arbeidsmigranten. De huuropbrengst is na de verbouwing van de boerderij verveelvoudigd (zie onder 2.16). Deze verveelvoudiging was ook te verwachten gelet op de medewerking van de gemeente en de aanwezigheid van een huurder die al voor de aankoop en verbouwing van de boerderij kenbaar heeft gemaakt de helft van de appartementen te willen gaan huren. Naar het oordeel van het Hof heeft de arbeid van belanghebbende naar aard en omvang onmiskenbaar tot doel gehad het behalen van redelijkerwijs te verwachten voordelen uit de onroerende zaak, die het rendement bij normaal vermogensbeheer, te weten het verhuren van de in 2005 door belanghebbende aangekochte boerderij, te boven gaat. Het voordeel dat belanghebbende met de aan de verbouwing verrichte arbeid heeft behaald, is naar het oordeel van het Hof in beginsel aan te merken als resultaat uit overige werkzaamheden.
4.10 Het Hof begrijpt belanghebbendes verwijzing naar het oordeel van de Rechtbank aldus, dat zelfs als het voordeel dat is behaald met de verbouwing in beginsel resultaat uit overige werkzaamheden vormt, er geen sprake is van een bron van inkomen omdat belanghebbende het voordeel niet heeft gerealiseerd middels verkoop van de boerderij.
4.11 Met zijn beroep op fasering stelt de Inspecteur, naar het Hof begrijpt, dat belanghebbende in augustus 2006, de maand waarin belanghebbende de boerderij is gaan verhuren, het voordeel heeft gerealiseerd.
4.12 In het arrest van 24 februari 2012, nr. 09/03137, LJN BN3467, BNB 2012/120 heeft de Hoge Raad het cassatieberoep verworpen van een belastingplichtige waarvan het voordeel dat deze heeft behaald bij de realisatie van twee kantoorpanden als resultaat uit overige werkzaamheden is aangemerkt. Het gerechtshof te ’s-Gravenhage overwoog in deze zaak dat de belastingplichtige de grond vanaf de aankoop voor de waarde in het economische verkeer op de balans van de werkzaamheid diende te plaatsen en dat de panden na realisatie over dienden te gaan naar box 3 voor de waarde in het economische verkeer op dat moment.
4.13 Uit het arrest van de Hoge Raad van 16 maart 2012, nr. 11/01089, LJN BU4808, BNB 2012/166 volgt dat een vermogensbestanddeel dat tot het werkzaamheidsvermogen behoort en in eerste instantie bestemd was om te worden verkocht, het werkzaamheidsvermogen verlaat op het moment dat de resultaatsgenieter de bestemming van het desbetreffende vermogensbestanddeel heeft gewijzigd in duurzaam aanhouden ter belegging.
4.14 In het onderhavige geval heeft, anders dan in voornoemd arrest BNB 2012/166, een wijziging in de bestemming van de boerderij niet plaatsgevonden; belanghebbende heeft vanaf het moment van aanschaf het vermogensbestanddeel bestemd als belegging.
4.15 Uit de arresten BNB 2012/120 en BNB 2012/166 volgt naar het oordeel van het Hof dat onder de Wet IB 2001 een realisatiemoment ontstaat op het moment dat een vermogensbestanddeel dat tot het werkzaamheidsvermogen vermogen behoort, door de resultaatsgenieter duurzaam als belegging aangehouden gaat worden. Het Hof overweegt voorts dat het niet past in de systematiek van artikel 3.90 van de Wet IB 2001 dat het antwoord op de vraag of resultaat uit overige werkzaamheden wordt behaald met het ontwikkelen van een onroerende zaak, zoals in het onderhavige geval, afhankelijk is van het voornemen dat de belastingplichtige bij de aanvang van de werkzaamheid heeft de onroerende zaak te vervreemden dan wel deze ter belegging aan te houden. In beide gevallen zijn de werkzaamheden naar hun aard en omvang onmiskenbaar gericht op het behalen van - redelijkerwijs te verwachten - voordelen die het bij normaal actief vermogensbeheer te verwachten rendement te boven gaan.
4.16 Onder 4.5 heeft het Hof overwogen dat de verhuur van de boerderij normaal vermogensbeheer niet te boven gaat.
4.17 Het Hof is daarom, anders dan de Rechtbank, van oordeel dat voor wat betreft de verbouwingswerkzaamheden sprake is van een bron van inkomen, waarvan het voordeel is gerealiseerd op het moment dat belanghebbende de boerderij is gaan verhuren.
4.18 Gelet op het vorenoverwogene dient belanghebbende de boerderij vanaf de aankoop op de balans van de werkzaamheid te plaatsen en gaat de boerderij na realisatie van de verbouwing behoren tot de rendementsgrondslag van box 3 voor de waarde in het economische verkeer op dat moment. De daarbij gerealiseerde waardestijging behoort tot het resultaat uit overige werkzaamheden. Tussen partijen is dan niet in geschil dat de Inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning terecht op € 81.262 heeft vastgesteld.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.