ECLI:NL:GHARN:2012:BY1401

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001388-08
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtelijke corruptie en belastingplicht bij criminele inkomsten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 oktober 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte, een ambtenaar van de gemeente, was beschuldigd van ambtelijke corruptie en het niet opgeven van criminele inkomsten aan de belastingdienst. De raadsman van de verdachte stelde dat het hoger beroep zich richtte op de tenlasteleggingen 1 en 2, en verzocht om niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie voor tenlastelegging 3 wegens gebrek aan belang. De advocaat-generaal was van mening dat alle tenlastegelegde feiten ter beoordeling voorlagen aan het hof.

Het hof oordeelde dat er geen beperkt appel was ingesteld en dat het hoger beroep alle tenlastegelegde feiten betrof. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht. De verdachte werd schuldig bevonden aan het opzettelijk onjuist en onvolledig doen van aangiften inkomstenbelasting, verduistering van geld dat hij in zijn bediening onder zich had, en het aannemen van giften als ambtenaar. Het hof overwoog dat de verdachte gedurende een lange periode steekpenningen had aangenomen, wat het vertrouwen in de overheid ernstig had aangetast.

Bij de strafoplegging hield het hof rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 200 dagen, waarvan 176 dagen voorwaardelijk, en een geldboete van € 20.000,00, alsook een taakstraf van 240 uur. Het hof benadrukte dat de bewezen feiten gedurende een lange periode waren gepleegd en dat de verdachte een bepalende rol had gehad in de corruptie.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001388-08
Uitspraak d.d.: 10 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 maart 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1947],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 26 mei 2010, 22 december 2010, 11 mei 2011, 14 maart 2012 en 26 september 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. V.C. van der Velde, naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
De raadsman heeft gesteld dat het hoger beroep zich richt op het onder 1 en 2 tenlastegelegde en hij heeft verzocht verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep te verklaren ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde wegens gebrek aan belang.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde ter beoordeling voorligt aan het hof.
Het hof is van oordeel dat namens verdachte geen beperkt appel is ingesteld en dat, mede gelet op het standpunt van de advocaat-generaal het hoger beroep alle tenlastegelegde feiten betreft.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand februari 2001 tot en met de maand februari 2004 in de gemeente(n) [plaats] en/of [plaats], in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de Inkomstenbelasting en/of Premie volksverzekeringen en/of Premie Waz ten name van hem, verdachte, over de/het ja(a)r(en) 2000 en/of 2002 en/of 2003 onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij toen en daar, (telkens) opzettelijk, op de/het bij de Inspecteur der belastingen of de belastingdienst te [plaats], in elk geval bij de Belastingdienst ingeleverde aangiftebiljet(ten) voor de Inkomstenbelasting en/of Premievolksverzekeringen en/of Premie Waz voornoemd een te laag belastbaar bedrag, althans een te laag bedrag aan belasting opgegeven, terwijl die feiten/dat feit er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven; (bijlagen D/53 t/m 55) artikel 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen;
2:
hij op twee, althans een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 5 augustus 2002 tot en met 12 april 2004 in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, een of meermalen, als ambtenaar van de gemeente [gemeente] (in de functie van clusterhoofd groentechnisch beheer en onderhoud en/of als clustermanager Planmatig Onderhoud) (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk geld en/of geldswaardig papier, dat hij in zijn bediening onder zich had, heeft verduisterd en/of heeft toegelaten dat het door anderen of een ander werd weggenomen en/of verduisterd, door tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen,
- aan de gemeente [gemeente] op naam van [betrokkene] een bedrag van 18.014,70 euro te factureren terzake de aankoop door de gemeente [gemeente] van beplanting en/of voor betaling van dat bedrag door overmaking op de bankrekening van die [betrokkene] zorg te dragen, zulks terwijl er geen sprake was van levering van beplanting door die [betrokkene] aan de gemeente [gemeente], in elk geval niet tot het aantal planten als waarvoor aan de gemeente [gemeente] werd gefactureerd en/of
- aan de gemeente [gemeente] op naam van [bedrijf 1] B.V. in totaal een bedrag van 74.200 euro te factureren terzake de aankoop door de gemeente [gemeente] van in totaal 35.000 planten en/of voor betaling vandat bedrag door overmaking op de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. zorg te dragen, zulks terwijl het aantal planten dat geleverd werd in werkelijkheid in totaal 30.000 planten bedroeg, in elk geval minder dan waarvoor werd gefactureerd;
3:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2000 tot en met 30 november 2004 te [plaats] in de gemeente [gemeente 1] en/of in de gemeente [gemeente], althans in Nederland, als ambtenaar, te weten als clusterhoofd groentechnisch beheer en onderhoud en/of als clustermanager Planmatig Onderhoud bij de gemeente [gemeente], een of meermalen (telkens) een gift, te weten geld en/of geldswaardig papier, gedaan door of namens [bedrijf 3] en/of door of namens [bedrijf 2] B.V., heeft aangenomen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte werd gedaan, teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, althans zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen of na te laten, hierin bestaande dat hij, verdachte, die als ambtenaar voornoemd (zakelijk weergegeven), (onder andere) het beheer had over het clusterbudget en/of de bevoegdheid had opdracht te verstrekken voor leveringen en/of aanbestedingen van werken op het terrein van beheer en onderhoud van openbaar groen, een deel van de opbrengst van door [bedrijf 3] aan de gemeente [gemeente] in rekening gebrachte beplanting en/of een percentage, althans een deel van de door [bedrijf 2] B.V. bij de gemeente [gemeente] behaalde omzet heeft aangenomen, wetende of redelijkerwijs vermoedende dat deze hem, verdachte werd(en) aangeboden teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, althans zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, zorg te dragen voor het al dan niet anders dan om zakelijke redenen,
- bestendigen van de zakelijke relatie tussen [bedrijf 3] en/of [bedrijf 2] B.V. en de gemeente [gemeente] en/of
- vergunnen en/of betalen door de gemeente [gemeente] van opdrachten (terzake levering van bomen en planten) aan [bedrijf 3] en/of [bedrijf 2] B.V. en/of
- bij die vergunning en/of die betaling aan [bedrijf 3] en/of [bedrijf 2] B.V. al dan niet handelen in strijd met de interne procedures binnen de gemeente [gemeente] voor de vergunning en/of betaling van die opdrachten en/of
- al dan niet afnemen tegen hogere prijzen dan voor de verkrijging van die opdrachten noodzakelijk was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft zich aangesloten bij het pleidooi van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte] voor zover door mr J.L.J. Leijendekker, de raadsman van medeverdachte [medeverdachte] naar voren is gebracht dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Daartoe heeft mr J.L.J. Leijendekker, en de raadsman van verdachte heeft zich daarbij aangesloten, aangevoerd dat de redelijke termijn, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, is overschreden. Voorts is gesteld dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde door doelbewust, in elk geval met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort te doen (Zwolsman-criterium). Het proces-verbaal van verhoor van [medeverdachte 2] van 4 april 2007 is immers niet in het dossier van verdachte gevoegd. Ook was ten tijde van de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet bekend bij de verdediging en de rechtbank dat de zaak tegen [medeverdachte 2] zou worden afgedaan door middel van een zogenaamde TOM-zitting in april 2008 waarin het aan [medeverdachte 2] gedane voorstel tot het verrichten van een taakstraf OM met [medeverdachte 2] zou worden gesproken. Tenslotte is door de raadman in navolging van mr J.L.J. Leijendekker gesteld dat het openbaar ministerie in strijd met het verbod van willekeur heeft gehandeld, door de ambtenaren wel te vervolgen en de niet-ambtenaren, waaronder [medeverdachte 2], niet te vervolgen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat weliswaar sprake is van onzorgvuldig handelen vanuit het openbaar ministerie, maar dat dat niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie nu niet is gebleken van opzettelijk handelen van de officier van justitie waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Overschrijding van de redelijke termijn kan evenmin leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Bij oplegging van een eventuele straf kan daarmee rekening worden gehouden.
Het hof overweegt als volgt.
Redelijke termijn
Het hof constateert dat inderdaad sprake is van een onwenselijk lange duur van het proces. Het hoger beroep is op 27 maart 2008 ingesteld nadat verdachte reeds op 6 december 2004 was aangehouden en op die datum de voor de beoordeling van de redelijke termijn in aanmerking te nemen termijn is gaan lopen. De rechtbank heeft op 21 maart 2008 vonnis gewezen. Pas ruim twee jaar later heeft de eerste terechtzitting bij het hof plaatsgevonden.
Het hof sluit zich aan bij het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (NJ 2008, 358) en oordeelt dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Wel kan een (forse) overschrijding aanleiding geven tot vermindering van de eventueel op te leggen straf. Het hof verwerpt het verweer.
Zwolsman-criterium
Uit het dossier blijkt dat op 31 maart 2007 door de behandelend zaaksofficier van justitie mr. M.M. Brunsveld aan de FIOD, naar aanleiding van het verhoor van [medeverdachte 2] bij de rechter-commissaris is aangegeven dat [medeverdachte 2] daar had verklaard nogmaals gehoord te willen worden door de FIOD. Dit verhoor heeft vervolgens op 4 april 2007 plaatsgevonden. Het proces-verbaal van dit verhoor is op het Functioneel Parket in Den Bosch (de toenmalige standplaats van mr. Brunsveld) in een kast terecht gekomen en is niet in het procesdossier van verdachte gevoegd. Ter terechtzitting van het hof op 26 september 2012 heeft mr. Brunsveld als getuige verklaard dat zij deze verklaring abusievelijk niet aan de rechter-commissaris heeft toegezonden (het hof constateert dat de rechter-commissaris het gerechtelijk vooronderzoek in deze zaak op 29 mei 2007 heeft gesloten). Verder verklaarde mr. Brunsveld dat de rechter-commissaris ook niet aan haar om dit proces-verbaal had verzocht. Mede gelet op de inhoud van de verklaring van [medeverdachte 2] -waarin hij verdachte in ieder geval niet ontlast- acht het hof het niet aannemelijk dat het proces-verbaal van verhoor bewust is achtergehouden. Het hof houdt het er dan ook voor dat het betreffende proces-verbaal abusievelijk in de kast is blijven liggen en niet in het dossier is gevoegd. Het hof deelt het standpunt van de advocaat-generaal dat sprake is van onzorgvuldig handelen door het openbaar ministerie. Van een doelbewust onzorgvuldig handelen is niet gebleken.
Ter terechtzitting van 26 september 2012 heeft getuige Brunsveld voorts verklaard dat zij in juli/augustus 2007 het Functioneel Parket in Den Bosch heeft verlaten en dat toen met het oog op de afhandeling van lopende strafzaken een zogenaamd overdrachtsgesprek met haar teamleider heeft plaatsgevonden, waarin is afgesproken dat de zaken waarin ambtenaren als verdachte waren aangemerkt (te weten [medeverdachte 3], [verdachte] en [medeverdachte]) gedagvaard zouden worden en dat de zaken tegen de overige verdachten buitengerechtelijk afgedaan zouden worden op het Functioneel Parket in Den Bosch. Na het vertrek van mr Brunsveld van het Functioneel Parket in Den Bosch, is zij gaan werken op het Functioneel Parket in Zwolle en heeft zij de zaken van de ambtenaren volgens afspraak aan zich gehouden. De overige zaken zijn bij het parket in Den Bosch achtergebleven. Uit het dossier leidt het hof af dat op 27 februari 2008 een TOM-voorstel aan [medeverdachte 2] is gedaan. Volgens de mededeling van de advocaat-generaal ter terechtzitting van het hof op 11 mei 2011 is bij beslissing van 15 januari 2008 aan [bedrijf 2] BV een transactie aangeboden van € 49.000. De zaak tegen de directeur van [bedrijf 2] BV is bij beslissing van 6 maart 2008 geseponeerd omdat aan de rechtspersoon een transactie werd aangeboden. Ook de zaken tegen de overige medeverdachte niet-ambtenaren zijn - volgens mededeling van de advocaat-generaal op voornoemde zitting - geseponeerd. De zaak tegen [medeverdachte 2] is afgedaan met een werkstraf voor de duur van 120 uur. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 10 maart 2008 blijkt dat door de officier van justitie destijds is gezegd dat de zaak tegen [medeverdachte 2] nog niet was afgedaan. Wat betreft deze mededeling kan niet gezegd worden dat die mededeling onjuist was gelet op het feit dat met de aangeboden, maar op dat moment nog niet door [medeverdachte 2] geaccepteerde transactie, de strafzaak tegen hem nog niet definitief was afgedaan.
De stelling van de raadsman dat de rechtbank mogelijk een andere straf dan thans het geval is, zou hebben opgelegd aan verdachte, indien de rechtbank op de hoogte geweest was van het feit dat de zaak tegen onder meer [medeverdachte 2] met een taakstraf OM zou worden afgedaan , acht het hof speculatief en het hof deelt dat standpunt dan ook niet. De rechtbank was daarbij ook op de hoogte van het feit dat aan het bedrijf [bedrijf 2] BV een transactie was aangeboden.
Verbod van willekeur
Het openbaar ministerie is belast met de vervolging van strafbare feiten. De ruime discretionaire bevoegdheid van de officier van justitie wordt onder meer beperkt door beginselen van een behoorlijke procesorde. Eén van deze beginselen betreft het gelijkheidsbeginsel, behelzende dat gelijke gevallen ook gelijk dienen te worden behandeld.
Slechts indien zou blijken dat het openbaar ministerie bij zijn vervolgingsbeslissing zou handelen in strijd met de wet, een verdrag, of enig beginsel van een goede procesorde, zou dit de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen raken.
Het is echter niet gebleken dat het openbaar ministerie op dusdanige wijze heeft gehandeld door het – in de ogen van de raadsman “slechts” - vervolgen van de ambtenaren ter terechtzitting en het op andere wijze afdoen van de “niet-ambtenaren” en - dus - dat het openbaar ministerie onjuist heeft gehandeld. Het hof acht dit een alleszins begrijpelijke keuze
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat geen sprake is geweest van ernstige inbreuken op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. De door de raadsman van verdachte aangevoerde elementen kunnen naar het oordeel van het hof noch zelfstandig, noch tezamen en in onderlinge samenhang leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Aldus verwerpt het hof het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het onder 1 en 2 tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De raadsman heeft bepleit dat verdachte geen opzet had op het onjuist of onvolledig doen van aangiften inkomstenbelasting, omdat verdachte de steekpenningen niet zag als inkomsten in de zin van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Voorts heeft de raadsman gesteld dat verdachte door het opgeven van crimineel geld in de aangifte inkomstenbelasting meewerkt aan zijn eigen veroordeling.
Het hof overweegt hieromtrent dat criminele inkomsten, zoals de door verdachte ontvangen steekpenningen, belastingplichtig zijn en daarmee te beschouwen zijn als inkomsten in de zin van de Wet Inkomstenbelasting 2001. In de uitspraak van de Hoge Raad van 23 september 1998 (LJN AA2382/ BNB 1998, 412) valt te lezen:
“Het middel berust kennelijk op de opvatting dat de overheid geen belasting mag heffen ter zake van uit criminele activiteiten verkregen inkomen. Deze opvatting vindt echter geen steun in enige rechtsregel, zodat ook dit onderdeel faalt.”
De stelling van de raadsman dat verdachte meewerkt aan zijn eigen veroordeling door aangifte te doen van inkomsten van crimineel geld gaat niet op. Het doen van belastingaangifte dient immers ter bescherming van andere rechtsbelangen dan de belangen van verdachte. Er heeft geen schending van artikel 6 EVRM plaatsgevonden. Het hof verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde
De raadsman heeft gesteld dat verdachte het geld niet ‘in zijn bediening onder zich had’ en dat geen sprake is van ‘een ambtelijke bestemming’.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. Verdachte heeft uit hoofde van zijn functie bestellingen geplaatst en de indruk gewekt dat hij daartoe bevoegd was. Dat hij zijn budgettaire bevoegdheden heeft overschreden, te weten het overschrijden van de grens van € 50.000 tot welk bedrag hij bevoegd was bestellingen te plaatsen, doet niet af aan het feit dat hij het geld, ook voor zover dat een bedrag van € 50.000 te boven ging, wel degelijk als ambtenaar onder zich had.
Ten aanzien van het standpunt van de raadsman dat geen sprake is van een ambtelijke bestemming, stelt het hof vast dat dat geen deel uit maakt van de tenlastelegging en derhalve niet ter beoordeling aan het hof voorligt.
Het hof verwerpt het verweer.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op tijdstippen in de periode vanaf de maand februari 2001 tot en met de maand februari 2004 in Nederland, telkens opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de Inkomstenbelasting en Premie volksverzekeringen ten name van hem, verdachte, over de jaren 2000 en 2002 en 2003 onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij toen en daar, telkens opzettelijk, op de bij de belastingdienst te [plaats], ingeleverde aangiftebiljetten voor de Inkomstenbelasting en Premievolksverzekeringen voornoemd een te laag belastbaar bedrag, opgegeven, terwijl die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
2:
hij op twee, tijdstippen in de periode vanaf 5 augustus 2002 tot en met 12 april 2004 in de gemeente [gemeente], als ambtenaar van de gemeente [gemeente] in de functie van clusterhoofd groentechnisch beheer en onderhoud en als clustermanager Planmatig Onderhoud telkens tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich had, heeft verduisterd door tezamen en in vereniging met zijn mededaders,
- aan de gemeente [gemeente] op naam van [betrokkene] een bedrag van 18.014,70 euro te factureren terzake de aankoop door de gemeente [gemeente] van beplanting en voor betaling van dat bedrag door overmaking op de bankrekening van die [betrokkene] zorg te dragen, zulks terwijl er geen sprake was van levering van beplanting door die [betrokkene] aan de gemeente [gemeente], en
- aan de gemeente [gemeente] op naam van [bedrijf 1] B.V. in totaal een bedrag van 74.200 euro te factureren terzake de aankoop door de gemeente [gemeente] van in totaal 35.000 planten en voor betaling van dat bedrag door overmaking op de bankrekening van [bedrijf 1] B.V. zorg te dragen, zulks terwijl het aantal planten dat geleverd werd in werkelijkheid in totaal 30.000 planten bedroeg,
3:
hij op tijdstippen in de periode vanaf 1 januari 2000 tot en met 30 november 2004 in Nederland, als ambtenaar, te weten als clusterhoofd groentechnisch beheer en onderhoud en als clustermanager Planmatig Onderhoud bij de gemeente [gemeente], meermalen een gift, te weten geld gedaan door of namens [bedrijf 3] en door of namens [bedrijf 2] B.V., heeft aangenomen, wetende dat deze hem, verdachte werd gedaan, teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, hierin bestaande dat hij, verdachte, die als ambtenaar voornoemd (zakelijk weergegeven), (onder andere) het beheer had over het clusterbudget en de bevoegdheid had opdracht te verstrekken voor leveringen en aanbestedingen van werken op het terrein van beheer en onderhoud van openbaar groen, een deel van de opbrengst van door [bedrijf 3] aan de gemeente [gemeente] in rekening gebrachte beplanting en een percentage, van de door [bedrijf 2] B.V. bij de gemeente [gemeente] behaalde omzet heeft aangenomen, wetende dat deze hem, verdachte werden aangeboden teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, zorg te dragen voor
- bestendigen van de zakelijke relatie tussen [bedrijf 3] en [bedrijf 2] B.V. en de gemeente [gemeente] en
- vergunnen en betalen door de gemeente [gemeente] van opdrachten (terzake levering van bomen en planten) aan [bedrijf 3] en [bedrijf 2] B.V. en
- bij die vergunning en die betaling aan [bedrijf 3] en [bedrijf 2] B.V. handelen in strijd met de interne procedures binnen de gemeente [gemeente] voor de vergunning en/of betaling van die opdrachten en
- afnemen tegen hogere prijzen dan voor de verkrijging van die opdrachten noodzakelijk was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd.
het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
als ambtenaar opzettelijk geld dat hij in zijn bediening onder zich heeft, verduisteren, meermalen gepleegd.
het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
als ambtenaar een gift of belofte aannemen, wetende dat deze hem gedaan of aangeboden wordt teneinde hem te bewegen om, in strijd met zijn plicht, in zijn bediening iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft als ambtenaar van de gemeente [gemeente] gedurende een lange periode steekpenningen aangenomen. Het aannemen van steekpenningen corrumpeert het ambtelijk apparaat. Door zich bij het nemen van beslissingen niet te laten leiden door de belangen van de gemeente [gemeente] en de samenleving, maar door persoonlijk financieel gewin, heeft hij het adequaat en integer functioneren van de overheid in gevaar gebracht. Niet alleen is de gemeente [gemeente] door zijn handelen financieel benadeeld, ook heeft het handelen van verdachte er toe geleid dat anderen de kans ontnomen is overheidsopdrachten te verwerven. Hiermee heeft hij het vertrouwen van de burger in de objectiviteit van de overheid in ernstige mate aangetast. Verdachte heeft doelbewust, op schaamteloze wijze en gedurende langere tijd misbruik van zijn positie gemaakt.
Het geld dat verdachte zichzelf in deze periode toe-eigende door zo te handelen, heeft hij niet opgegeven aan de belastingdienst. Dit heeft tot gevolg gehad dat er te weinig inkomstenbelasting is betaald, hetgeen eveneens de samenleving heeft benadeeld.
Het hof heeft gelet op een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 juli 2012, waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Ook heeft het hof acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de reclassering d.d. 3 juni 2005.
De officier van justitie heeft in eerste aanleg geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden en een werkstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank Utrecht heeft de verdachte veroordeeld wegens het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Het hof heeft acht geslagen op het reeds verstreken tijdsverloop. Verdachte is op 6 december 2004 in verzekering gesteld. Op die datum is de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg gaan lopen. Pas op 21 maart 2008 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Op 28 maart 2008 is namens verdachte hoger beroep ingesteld en op 26 mei 2010 heeft de eerste terechtzitting in hoger beroep plaatsgevonden. Op de terechtzitting van het hof van 26 september 2012 is het onderzoek in de zaak uiteindelijk definitief gesloten. Op 10 oktober 2012 wijst het hof arrest. Het hof constateert dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn ruim is overschreden en houdt daar ten voordele van verdachte rekening mee bij de oplegging van de straf. In totaal is met de berechting van verdachte in zijn zaak een periode van ruim zeven jaar en tien maanden gemoeid geweest. Ook in zijn totaliteit levert dit tijdsverloop een schending van de redelijke termijn op.
Zonder schending van de redelijke termijn zou het hof gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur hebben opgelegd, wellicht zelfs hoger dan de straf van de rechtbank. Gelet evenwel op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan door de verdachte reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht. In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf uitgaande boven de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal het hof in ieder geval een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur opleggen.
Ook heeft het hof acht geslagen op de aan medeverdachte [medeverdachte 3] opgelegde straf, waarbij eveneens rekening is gehouden met het feit dat hij niet wederom gedetineerd zou raken, met welke omstandigheid het hof ook rekening houdt in deze zaak. Het hof merkt op dat de eis van de advocaat-generaal gelet op de thans bestaande situatie in beginsel recht doet aan de ernst van de zaak. Echter is het hof van oordeel, in het bijzonder mede in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, dat naast oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf - zoals hiervoor overwogen - oplegging van een geldboete passend en geboden is. Het hof heeft daarbij in het nadeel van verdachte meegewogen dat de bewezenverklaarde feiten gedurende een lange periode zijn gepleegd en verdachte een initiërende en bepalende rol heeft gehad in het begaan van de 2 en 3 bewezenverklaarde feiten.
Het hof acht een geldboete passend en geboden omdat verdachte jarenlang uit hoofde van zijn functie steekpenningen heeft aangenomen en naar eigen zeggen daarmee grote bedragen, zo’n 5% van de omzet, heeft verdiend. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat die omzet jaarlijks tussen 300.000 en 750.000 gulden lag. Naar het oordeel van het hof heeft verdachte dan ook een zeer aanzienlijk bedrag ontvangen. Mede om deze reden wijkt het hof af van de door de rechtbank opgelegde en de door de advocaat-generaal gevorderde straf. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 27, 57, 359 en 363 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 200 (tweehonderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 176 (honderdzesenzeventig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 20.000,00 (twintigduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 135 (honderdvijfendertig) dagen hechtenis.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr R. de Groot, voorzitter,
mr B.W.M. Hendriks en mr W.R. Rosingh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr E.S. van Soest, griffier,
en op 10 oktober 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Hendriks is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.