Parketnummer: 21-001397-08
Uitspraak d.d.: 10 oktober 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van 21 maart 2008 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1956],
wonende te [woonplaats][gemeente 4], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 26 mei 2010, 22 december 2010, 11 mei 2011, 14 maart 2012 en 26 september 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr J.L.J. Leijendekker, naar voren is gebracht.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is kennelijk niet gericht tegen de gegeven (deel)vrijspraak ten aanzien van het onder 3, laatste twee gedachtestreepjes. Hoger beroep tegen een vrijspraak is niet toegelaten. Het hof verklaart verdachte derhalve niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder 3 laatste twee gedachtenstreepjes ten laste gelegde.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep - voor zover aan zijn oordeel onderworpen -vernietigen omdat het tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt en daarom in zoverre opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 januari 2000 tot en met de maand maart 2001 te [plaats 1] in de gemeente [gemeente 1] en/of in de gemeente [gemeente 2], in elk geval in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een ambtenaar van de gemeente [gemeente 2], genaamd [medeverdachte 1], giften en/of beloften heeft gedaan met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, door tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, die [medeverdachte 1] voornoemd, die als clusterhoofd groentechnisch beheer en onderhoud en/of als clustermanager Planmatig Onderhoud bij de gemeente [gemeente 2] (zakelijk weergegeven) (onder andere) het beheer had over het clusterbudget en/of de bevoegdheid had opdrachten te verstrekken voor leveringen en/of het aanbesteden van werken op het terrein van beheer en onderhoud van openbaar groen, een deel van de opbrengst van door [bedrijf] aan de gemeente [gemeente 2] in rekening gebrachte beplanting te beloven en/of te geven met het oogmerk om die [medeverdachte 1] voornoemd te bewegen in zijn bediening voornoemd, in strijd met zijn plicht, zorg te dragen voor het, anders dan om zakelijke redenen,
* vergunnen en/of betalen door de gemeente [gemeente 2] van opdrachten (terzake levering van bomen en planten)aan [bedrijf] en/of
* bij die vergunning handelen in strijd met de interne procedures binnen de gemeente [gemeente 2] voor de vergunning en/of betaling van die opdrachten en/of
- afnemen (van die bomen en planten) tegen hogere prijzen dan voor de verkrijging van die opdrachten noodzakelijk was;
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand maart 1995 tot en met de maand maart 2001, althans op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf het jaar 1995 tot en met het jaar 2001 te [plaats 2] in de gemeente [gemeente 3], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) (een deel van) zijn, verdachtes (bedrijfs)administratie, althans de (bedrijfs)administratie van [betrokkene 1], handelende onder de eenmanszaak [bedrijf], - zijnde (dat deel van) die (bedrijfs)administratie (telkens) een (samenstel(sel) van) geschrift(en), bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - in (dat deel van) die (bedrijfs)administratie voornoemd opgenomen of verwerkt
* 23, althans een of meer factu(u)r(en), volgens factuuropdruk afkomstig van [bedrijf], gericht aan [bedrijf], voorzien van de/het factuurnummer(s) 960301 en/of 960302 en/of 960601 en/of 960602 en/of 960603 en/of 99254 en/of 99255 en/of 00256 en/of 00257 en/of 952001 en/of 980243 en/of 980244 en/of 980245 en/of 990245 en/of 990246 en/of 990248 en/of 990249 en/of 990250 en/of 99251 en/of 99252 en/of 99253 en/of 99254 en/of 99255 en/of
* 1 factuur, volgens factuuropdruk afkomstig van [bedrijf] cultuurtechnische werken, gericht aan [bedrijf], voorzien van het factuurnummer 131408/97217,
waarop (telkens) een of meer bedrag(en) zijn gefactureerd terzake de verkoop en/of levering planten en/of bomen, in elk geval van een of meer goederen, terwijl een dergelijke verkoop en/of levering (telkens) in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden en/of terwijl die/dat gefactureerde bedrag(en) (telkens) in werkelijkheid geen (althans niet volledig) betrekking had(den) op die verko(o)p(en) en/of levering(en);
(bijlagen D/001 t/m 005, D/34, D/048A t/m D, D/065 t/m 068)
3:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf de maand april 1999 tot en met de maand januari 2002 in de gemeente(n) [gemeente 4] en/of te [plaats 2] in de gemeente [gemeente 3], in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting ten name van [betrokkene 1], over de/het aangiftetijdvak(ken) februari 1999 en/of juli 1999 en/of januari 2000 en/of mei 2000 en/of januari 2001 en/of mei 2001 en/of december 2001 en/of een of meer (andere) aangiftetijdvak(ken) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij toen en daar, tezamen en in vereniging met zijn mededader(s), althans alleen, opzettelijk, in die door de bevoegde Inspecteur der belastingen te Gouda, althans de Belastingdienst uitgereikte en/of bij deze ingeleverde aangiftebiljet(ten) voor de omzetbelasting over
- het aangiftetijdvak februari 1999 een totaal bedrag aan te betalen omzetbelasting groot
f 371,- opgegeven en/of
- het aangiftetijdvak juli 1999 een totaal bedrag aan te betalen omzetbelasting groot f 4.754,- opgegeven en/of
- het aangiftetijdvak januari 2000 een totaal bedrag aan terug te vragen omzetbelasting groot f 100,- opgegeven en/of
- het aangiftetijdvak mei 2000 een totaal bedrag aan terug te vragen omzetbelasting groot
f 7.062,- opgegeven en/of
- het aangiftetijdvak januari 2001 een totaal bedrag aan terug te vragen omzetbelasting groot
f 186,- opgegeven- en/of
- het aangiftetijdvak mei 2001 een totaal bedrag aan terug te vragen omzetbelasting groot
f 782,- opgegeven- en/of
- het aangiftetijdvak december 2001 een totaal bedrag aan terug te vragen omzetbelasting groot f 293,- opgegeven- en/of
althans over genoemde en/of een of meer (andere) aangiftetijdvak(ken) (telkens) een te laag bedrag aan omzetbelasting opgegeven, terwijl die feiten/dat feit er (telkens) toe strekte(n) dat te weinig belasting werd geheven;
4:
hij op of omstreeks 06 december 2004 te [plaats 2] in de gemeente [gemeente 3], in elk geval in Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool, kaliber 6,35 mm/.25 (merk Star, model/type Starlite), en/of munitie van categorie III, te weten 11, in elk geval een of meer scherpe patronen, kaliber 6.35 Browning, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft bepleit dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de redelijke termijn, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, is overschreden. Voorts heeft de raadsman gesteld dat het openbaar ministerie heeft gehandeld in strijd met beginselen van een behoorlijke procesorde door doelbewust, in elk geval met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort te doen (Zwolsman-criterium). Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] van 4 april 2007 is immers niet in het dossier van verdachte gevoegd. Ook was ten tijde van de behandeling van de zaak in eerste aanleg niet bekend bij de verdediging en de rechtbank en volgens de raadsman wel bij de officier van justitie dat de zaak tegen [getuige 2] zou worden afgedaan middels een zogenaamde TOM-zitting in april 2008 waarin het aan [getuige 2] gedane voorstel tot het verrichten van een taakstraf OM met [getuige 2] zou worden besproken. Voorts is gesteld dat het openbaar ministerie in strijd met het verbod van willekeur heeft gehandeld, door de ambtenaren wel te vervolgen en de niet-ambtenaren, waaronder [getuige 2], niet te vervolgen.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat weliswaar sprake is van onzorgvuldig handelen vanuit het openbaar ministerie, maar dat dat niet kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie nu niet is gebleken van opzettelijk handelen van de officier van justitie waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan.
Overschrijding van de redelijke termijn kan evenmin leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie. Bij oplegging van een eventuele straf kan daarmee rekening worden gehouden.
Het hof overweegt als volgt.
Redelijke termijn
Het hof constateert dat inderdaad sprake is van een onwenselijk lange duur van het proces. Het hoger beroep is op 28 maart 2008 ingesteld nadat verdachte reeds op 6 december 2004 was aangehouden en op die datum de voor de beoordeling van de redelijke termijn in aanmerking te nemen termijn is gaan lopen. De rechtbank heeft eerst op 21 maart 2008 vonnis gewezen. Verdachte heeft op 28 maart 2008 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Pas ruim twee jaar later, op 26 mei 2010, heeft de eerste terechtzitting bij het hof plaatsgevonden.
Het hof sluit zich aan bij het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008 (NJ 2008, 358) en oordeelt dat overschrijding van de redelijke termijn niet leidt tot niet-ontvankelijk verklaring van het openbaar ministerie. Wel kan een (forse) overschrijding aanleiding geven tot vermindering van de eventueel op te leggen straf. Het hof verwerpt het verweer.
Zwolsman-criterium
Uit het dossier blijkt dat op 31 maart 2007 door de behandelend zaaksofficier van justitie [getuige 1] aan de FIOD, naar aanleiding van het verhoor van [getuige 2] bij de rechter-commissaris is aangegeven dat [getuige 2] daar had verklaard nogmaals gehoord te willen worden door de FIOD. Dit verhoor heeft vervolgens op 4 april 2007 plaatsgevonden. Het proces-verbaal van dit verhoor is op het Functioneel Parket in Den Bosch (de toenmalige standplaats van [getuige 1]) in een kast terecht gekomen en is niet in het procesdossier van verdachte gevoegd. Ter terechtzitting van het hof op 26 september 2012 heeft [getuige 1] als getuige verklaard dat zij deze verklaring abusievelijk niet aan de rechter-commissaris heeft toegezonden (het hof constateert dat de rechter-commissaris het gerechtelijk vooronderzoek in deze zaak op 29 mei 2007 heeft gesloten). Verder verklaarde [getuige 1] dat de rechter-commissaris ook niet aan haar om dit proces-verbaal had verzocht. Mede gelet op de inhoud van de verklaring van [getuige 2] -waarin hij verdachte in ieder geval niet ontlast- acht het hof het niet aannemelijk dat het proces-verbaal van verhoor bewust is achtergehouden. Het hof houdt het er dan ook voor dat het betreffende proces-verbaal abusievelijk in de kast is blijven liggen en niet in het dossier is gevoegd. Het hof deelt het standpunt van de advocaat-generaal dat sprake is van onzorgvuldig handelen door het openbaar ministerie. Van een doelbewust onzorgvuldig handelen is niet gebleken.
Ter terechtzitting van 26 september 2012 heeft getuige [getuige 1] voorts verklaard dat zij in juli/augustus 2007 het Functioneel Parket in Den Bosch heeft verlaten en dat toen met het oog op de afhandeling van lopende strafzaken een zogenaamd overdrachtsgesprek met haar teamleider heeft plaatsgevonden, waarin is afgesproken dat de zaken waarin ambtenaren als verdachte waren aangemerkt (te weten [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [verdachte]) gedagvaard zouden worden en dat de zaken tegen de overige verdachten buitengerechtelijk afgedaan zouden worden op het Functioneel Parket in Den Bosch. Na het vertrek van [getuige 1] van het Functioneel Parket in Den Bosch, is zij gaan werken op het Functioneel Parket in Zwolle en heeft zij de zaken van de ambtenaren volgens afspraak aan zich gehouden. De overige zaken zijn bij het parket in Den Bosch achtergebleven. Uit het dossier leidt het hof af dat op 27 februari 2008 een TOM-voorstel aan [getuige 2] is gedaan. Volgens de mededeling van de advocaat-generaal ter terechtzitting van het hof op 11 mei 2011 is bij beslissing van 15 januari 2008 aan [bedrijf] een transactie aangeboden van € 49.000. De zaak tegen de directeur van [bedrijf] is bij beslissing van 6 maart 2008 geseponeerd omdat aan de rechtspersoon een transactie werd aangeboden. Ook de zaken tegen de overige medeverdachte niet-ambtenaren zijn - volgens mededeling van de advocaat-generaal op voornoemde zitting - geseponeerd. De zaak tegen [getuige 2] is afgedaan met een werkstraf voor de duur van 120 uur. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting van de rechtbank van 10 maart 2008 blijkt dat door de officier van justitie destijds is gezegd dat de zaak tegen [getuige 2] nog niet was afgedaan. Wat betreft deze mededeling kan niet gezegd worden dat die mededeling onjuist was gelet op het feit dat met de aangeboden, maar op dat moment nog niet door [getuige 2] geaccepteerde transactie, de strafzaak tegen hem nog niet definitief was afgedaan.
De stelling van de raadsman dat de rechtbank mogelijk een andere straf dan thans het geval is, zou hebben opgelegd aan verdachte, indien de rechtbank op de hoogte geweest was van het feit dat de zaak tegen onder meer [getuige 2] met een taakstraf OM zou worden afgedaan, acht het hof speculatief en het hof deelt dat standpunt dan ook niet. De rechtbank was daarbij ook op de hoogte van het feit dat aan het bedrijf [bedrijf] een transactie was aangeboden.
Verbod van willekeur
Het openbaar ministerie is belast met de vervolging van strafbare feiten. De ruime discretionaire bevoegdheid van de officier van justitie wordt onder meer beperkt door beginselen van een behoorlijke procesorde. Eén van deze beginselen betreft het gelijkheidsbeginsel, behelzende dat gelijke gevallen ook gelijk dienen te worden behandeld.
Slechts indien zou blijken dat het openbaar ministerie bij zijn vervolgingsbeslissing zou handelen in strijd met de wet, een verdrag, of enig beginsel van een goede procesorde, zou dit de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie kunnen raken.
Het is echter niet gebleken dat het openbaar ministerie op dusdanige wijze heeft gehandeld door het – in de ogen van de raadsman “slechts” - vervolgen van de ambtenaren ter terechtzitting en het op andere wijze afdoen van de “niet-ambtenaren” en - dus - dat het openbaar ministerie onjuist heeft gehandeld. Het hof acht dit een alleszins begrijpelijke keuze.
Het voorgaande leidt het hof tot het oordeel dat geen sprake is geweest van ernstige inbreuken op beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. De door de raadsman van verdachte aangevoerde elementen kunnen naar het oordeel van het hof noch zelfstandig, noch tezamen en in onderlinge samenhang leiden tot niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Aldus verwerpt het hof het verweer van de raadsman strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van het OM.
Verzoek terugwijzing naar rechtbank
Indien en voor zover het hof het verweer tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie niet zou volgen, heeft de raadsman bepleit dat de zaak wordt teruggewezen naar de rechtbank. Daartoe heeft hij gesteld dat, omdat de rechtbank niet op de hoogte was van het proces-verbaal van [getuige 2] van 4 april 2007 noch van de inhoud daarvan en evenmin van het feit dat de zaak tegen [getuige 2] was afgedaan door middel van een transactie OM (TOM-afdoening), er derhalve geen juiste beoordeling heeft kunnen plaatsvinden door de rechtbank.
Het hof is van oordeel dat de behandeling van de strafzaak in hoger beroep er ook voor is om fouten en gebreken uit de eerste aanleg te herstellen en dat de hoofdzaak is dat de appelrechter de zaak zelf afdoet.. Dat de behandeling eerste aanleg dan - mogelijk - onvolkomen is geweest en er in zekere zin sprake kan zijn van een verlies van een instantie, wordt daarbij op de koop toegenomen (zie tekst en commentaar Wetboek van Strafvordering, negende druk, bij artikel 423 Sv, punt 3, pagina 1438). Naar het oordeel van het hof doet een situatie als bedoeld in artikel 423, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering zich niet voor. Het hof verwerpt het verzoek.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij [medeverdachte 1] niet trachtte om te kopen, omdat [medeverdachte 1] al was omgekocht. Dat komt overeen met de verklaring van [medeverdachte 1] ter terechtzitting van 22 december 2010 en de verklaring van [getuige 2] bij de FIOD in 2007.
Het hof overweegt dat de verklaringen die verdachte heeft afgelegd bij de rechter-commissaris en ter terechtzitting niets afdoen aan zijn verklaringen die hij heeft afgelegd bij de FIOD, waaruit blijkt dat [getuige 2] en [verdachte] het bedrijf [bedrijf] hebben opgericht en [medeverdachte 1] giften en beloften hebben gedaan. Het hof verwerpt het verweer.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde
De raadsman heeft gesteld dat verdachte het in zijn woning aangetroffen vuurwapen niet voorhanden heeft gehad, nu verdachte heeft verklaard dat hij een doosje met daarin het door hem ooit als politieambtenaar in beslag genomen wapen met munitie had opgeborgen in de kluis van zijn woning toen (ex-)collega’s van verdachte de persoonlijke spullen van verdachte bij hem thuisbrachten bij het opruimen van zijn bureau bij de politie, waar verdachte toen tot dat moment werkzaam geweest was. Verdachte heeft verklaard dat hij zich totaal niet meer bewust is geweest van de aanwezigheid van dit wapen en munitie in zijn woning temeer nu het al die jaren sinds zijn vertrek bij de politie (in verband met onder andere een burn-out), goed opgeborgen geweest was in de kluis in zijn woning. Anders gezegd, verdachte ontkent de voor bewezenverklaring vereiste bewustheid ten aanzien van het voorhanden hebben van dit wapen en munitie.
Verdachte heeft ter terechtzitting bij het hof op 11 mei 2011 verklaard (pag. 5) “Ik heb zelf naar aanleiding van een tip het wapen in beslag genomen. ... Ze hebben toen (het hof begrijpt: op het moment dat verdachte al enige tijd thuis was in verband met een burn-out) mijn spullen op kantoor opgeruimd, alles in een doos gedaan en bij mij thuis gebracht. … Later kwam ik in de doos een klein blauw doosje tegen en daar zat dat Starvuurwapen in. Dat heb ik toen gelijk bij mij in de vuurwapenkluis gelegd… In beslag genomen spullen mogen in principe niet thuis worden bewaard”.
Het hof is van oordeel dat verdachte het in beslag genomen vuurwapen niet op de gebruikelijke wijze heeft gedeponeerd. Verdachte wist dat zich een vuurwapen in het blauwe doosje bevond en hij heeft het niet terug gebracht/gegeven aan zijn collega’s, maar hij heeft het (in de vuurwapenkluis) in zijn woning bewaard, terwijl hij wist dat in beslag genomen goederen niet thuis bewaard mogen worden. Verdachte kon dan ook over het vuurwapen beschikken en er handelingen mee verrichten. Verdachte heeft immers het vuurwapen in de vuurwapenkluis gelegd. Het hof is van oordeel dat verdachte aldus het vuurwapen (en de munitie) voorhanden heeft gehad en verwerpt het verweer.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij op tijdstippen in de periode vanaf 1 januari 2000 tot en met de maand maart 2001 Nederland, telkens tezamen en in vereniging met een ander, aan een ambtenaar van de gemeente [gemeente 2], genaamd [medeverdachte 1], giften en beloften heeft gedaan met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, door tezamen en in vereniging met zijn mededader, die [medeverdachte 1] voornoemd, die als clusterhoofd groentechnisch beheer en onderhoud en als clustermanager Planmatig Onderhoud bij de gemeente [gemeente 2] (zakelijk weergegeven) (onder andere) het beheer had over het clusterbudget en de bevoegdheid had opdrachten te verstrekken voor leveringen en het aanbesteden van werken op het terrein van beheer en onderhoud van openbaar groen, een deel van de opbrengst van door [bedrijf] aan de gemeente [gemeente 2] in rekening gebrachte beplanting te beloven en te geven met het oogmerk om die [medeverdachte 1] voornoemd te bewegen in zijn bediening voornoemd, in strijd met zijn plicht, zorg te dragen voor het, anders dan om zakelijke redenen,
* vergunnen en betalen door de gemeente [gemeente 2] van opdrachten (terzake levering van bomen en planten) aan [bedrijf] en
* bij die vergunning handelen in strijd met de interne procedures binnen de gemeente [gemeente 2] voor de vergunning en betaling van die opdrachten en
- afnemen (van die bomen en planten) tegen hogere prijzen dan voor de verkrijging van die opdrachten noodzakelijk was;
2:
hij op tijdstippen in de periode vanaf de maand maart 1995 tot en met de maand maart 2001, te [plaats 2] in de gemeente [gemeente 3], tezamen en in vereniging met een ander, telkens een deel van de (bedrijfs)administratie van [betrokkene 1], handelende onder de eenmanszaak [bedrijf], - zijnde dat deel van die bedrijfsadministratie telkens een samenstelsel van geschriften, bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt of vervalst, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, hebbende hij, verdachte, tezamen en in vereniging met zijn mededader toen daar telkens opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid - zakelijk weergegeven - in dat deel van die bedrijfsadministratie voornoemd opgenomen of verwerkt
* 23, facturen, volgens factuuropdruk afkomstig van [bedrijf], gericht aan [bedrijf], voorzien van het factuurnummers 960301 en 960302 en 960601 en 960602 en 960603 en 99254 en 99255 en 00256 en 00257 en 952001 en 980243 en 980244 en 980245 en 990245 en 990246 en 990248 en 990249 en 990250 en 99251 en 99252 en 99253 en 99254 en 99255 en
* 1 factuur, volgens factuuropdruk afkomstig van [bedrijf] cultuurtechnische werken, gericht aan [bedrijf], voorzien van het factuurnummer 131408/97217,
waarop telkens bedragen zijn gefactureerd terzake de verkoop en levering planten en/of bomen, terwijl een dergelijke verkoop en levering telkens in werkelijkheid niet heeft plaatsgevonden en terwijl die gefactureerde bedragen telkens in werkelijkheid geen althans niet volledig betrekking hadden op die verkopen en leveringen;
3:
hij op tijdstippen in de periode vanaf de maand april 1999 tot en met de maand januari 2002 in de gemeente [gemeente 4] en te [plaats 2] in de gemeente [gemeente 3], opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten aangiften voor de omzetbelasting ten name van [betrokkene 1], over de aangiftetijdvakken februari 1999 en juli 1999 en januari 2000 en mei 2000 en januari 2001 en mei 2001 en december 2001 onjuist of onvolledig heeft gedaan, immers heeft hij toen en daar, opzettelijk, in die door de Belastingdienst uitgereikte en bij deze ingeleverde aangiftebiljetten voor de omzetbelasting over
- het aangiftetijdvak februari 1999 een totaal bedrag aan te betalen omzetbelasting groot
f 371,- opgegeven en
- het aangiftetijdvak juli 1999 een totaal bedrag aan te betalen omzetbelasting groot f 4.754,- opgegeven en
- het aangiftetijdvak januari 2000 een totaal bedrag aan terug te vragen omzetbelasting groot f 100,- opgegeven en
- het aangiftetijdvak mei 2000 een totaal bedrag aan terug te vragen omzetbelasting groot
f 7.062,- opgegeven
- het aangiftetijdvak januari 2001 een totaal bedrag aan terug te vragen omzetbelasting groot
f 186,- opgegeven-
- het aangiftetijdvak mei 2001 een totaal bedrag aan terug te vragen omzetbelasting groot
f 782,- opgegeven-
- het aangiftetijdvak december 2001 een totaal bedrag aan terug te vragen omzetbelasting groot f 293,- opgegeven- , terwijl die feiten er telkens toe strekten dat te weinig belasting werd geheven;
4:
hij op 06 december 2004 te [plaats 2] in de gemeente [gemeente 3], een wapen van categorie III, te weten een semi-automatisch pistool, kaliber 6,35 mm/.25 (merk Star, model/type Starlite), en munitie van categorie III, te weten 11, scherpe patronen, kaliber 6.35 Browning, voorhanden heeft gehad;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van het aan een ambtenaar een gift of belofte doen met het oogmerk om hem te bewegen in zijn bediening, in strijd met zijn plicht, iets te doen of na te laten, meermalen gepleegd.
het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven,
meermalen gepleegd.
het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (de munitie).
Strafbaarheid van de verdachte
De raadsman heeft ontslag van alle rechtsvervolging ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde bepleit, nu het voorhanden hebben van het in de tenlastelegging vermelde vuurwapen en munitie, geen overtreding in de zin van artikel 26 van de Wet wapens en munitie (WWM) oplevert, omdat verdachte ten tijde van het plegen van het feit ambtenaar van politie was.
Het hof sluit zich aan bij hetgeen de rechtbank hieromtrent heeft overwogen.
Bij het voeren van dit verweer heeft de raadsman kennelijk het oog op artikel 3a, tweede lid WWM waarin (onder meer) is bepaald dat artikel 26, eerste lid WWM niet van toepassing is op ‘de politie’ en ‘op personen die daarvan deel uitmaken of daarvoor werkzaam zijn, voor zover Onze Minister en Onze Minister van Binnenlandse zaken dit bij regeling hebben bepaald’.
Er is geen sprake geweest van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie door ‘de politie’. Verdachte heeft het vuurwapen met munitie in de uitoefening van zijn ambt in beslag genomen. Vervolgens heeft hij, toen hij plaatsvervangend chef van de Vreemdelingendienst was en ziek thuis zat, deze goederen thuis bewaard. Verdachte kon toentertijd weliswaar worden aangemerkt als deel uitmakend van, dan wel werkzaam voor, de politie, maar in dat geval beperkt de vrijstelling van het WWM-verbod zich tot -kortweg- voor zover dit door de Minister bij regeling is bepaald. Bedoelde regeling, de Bewapeningsregeling politie (Stcrt. 1997, nr. 246) heeft evenwel slechts betrekking op het zogenaamde dienstwapen met bijbehorende munitie. Daarvan is in dit geval geen sprake. Het hof verwerpt het verweer.
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft jarenlang steekpenningen toegespeeld aan een gemeenteambtenaar van de gemeente [gemeente 2]. Er is een constructie bedacht door verdachte en medeverdachten waarbij er planten werden ingekocht door het door verdachte en een medeverdachte opgerichte bedrijf [bedrijf]. Die planten werden vervolgens aan de gemeente verkocht voor een veel hoger bedrag. De op de facturen vermelde verkoop/levering van een aantal bomen/planten heeft in werkelijkheid niet plaatsgevonden. Het overgebleven bedrag op de bankrekening van [bedrijf] werd weggetrokken middels valse facturen van het bedrijf [bedrijf]. Vanaf de rekening van [bedrijf] werd de winst verdeeld over drie personen, te weten [getuige 2], [medeverdachte 1] en verdachte.
Het aanbieden van steekpenningen corrumpeert het ambtelijk apparaat. Verdachte heeft hiermee het adequaat en integer functioneren van de overheid in gevaar gebracht. Daarbij is niet alleen de gemeente [gemeente 2] door zijn handelen financieel benadeeld, maar ook heeft het handelen van verdachte er toe geleid dat andere bedrijven de kans is ontnomen overheidsopdrachten te verwerven. Verdachte heeft jarenlang alleen vanuit eigen financieel gewin gehandeld.
Verdachte heeft meer valse facturen, van [bedrijf] en [bedrijf], in zijn eigen administratie gebruikt om als echt te dienen. Verdachte heeft ook aangiften omzetbelasting onjuist of onvolledig ingevuld, waardoor een te laag bedrag aan belasting werd geheven, hetgeen de samenleving heeft benadeeld. Wederom heeft verdachte vanuit financieel gewin gehandeld.
Voorts heeft verdachte een vuurwapen met bijbehorende munitie voorhanden gehad in zijn woning. Weliswaar heeft verdachte dit wapen uit hoofde van zijn functie in beslag genomen, echter kan dat de omstandigheid dat hij het wapen en de munitie thuis bewaarde niet rechtvaardigen en is sprake van ongecontroleerd vuurwapenbezit.
Bij dit alles komt dat verdachte - laatstelijk - hoofdinspecteur van politie was en – dus – ook ambtenaar.
Het hof heeft acht geslagen op een Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 13 september 2012 waaruit volgt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.
Ook heeft het hof gelet op het voorlichtingsrapport van Parnassia Psycho Medisch Centrum d.d. 23 maart 2005.
De officier van justitie heeft in eerste aanleg geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met aftrek van voorarrest en een werkstraf voor de duur van 240 uur subsidiair 120 dagen.
De rechtbank Utrecht heeft de verdachte veroordeeld wegens het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens het onder 1 tot en met 4 tenlastegelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd doorgebracht in verzekering en in voorlopige hechtenis.
Het hof heeft acht geslagen op het reeds verstreken tijdsverloop. Verdachte is op 6 december 2004 in verzekering gesteld. Op die datum is de redelijke termijn voor de berechting in eerste aanleg gaan lopen. Pas op 21 maart 2008 heeft de rechtbank vonnis gewezen. Op 28 maart 2008 is namens verdachte hoger beroep ingesteld en op 26 mei 2010 heeft de eerste terechtzitting in hoger beroep plaatsgevonden. Op de terechtzitting van het hof van 26 september 2012 is het onderzoek in de zaak uiteindelijk definitief gesloten. Op 10 oktober 2012 wijst het hof arrest. Het hof constateert dat zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn ruim is overschreden en houdt daar ten voordele van verdachte rekening mee bij de oplegging van de straf. In totaal is met de berechting van verdachte in zijn zaak een periode van ruim zeven jaar en tien maanden gemoeid geweest. Ook in zijn totaliteit levert dit tijdsverloop een schending van de redelijke termijn op.
Zonder schending van de redelijke termijn zou het hof gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur hebben opgelegd, te vergelijken met die van de rechtbank of een nog hogere, waarbij het hof met name rekening zou hebben gehouden met de functie van verdachte als hoofdinspecteur van politie. Gelet evenwel op de overschrijding van de redelijke termijn zal het hof aan verdachte geen langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan door de verdachte reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht. In plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf uitgaande boven de periode die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal het hof een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf van na te melden duur opleggen.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf heeft het hof ook acht geslagen op de aan medeverdachte [medeverdachte 2] opgelegde straf. Bij diens straf is rekening gehouden met het feit dat hij niet wederom gedetineerd zou raken, met welke omstandigheid het hof ook rekening houdt in de zaak tegen verdachte. Het hof merkt op dat de eis van de advocaat-generaal gelet op het tijdsverloop in beginsel recht doet aan de ernst van de zaken. Echter is het hof van oordeel, in het bijzonder ook in aanmerking genomen hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, dat toch oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is.
Ofschoon het hof van oordeel is dat - gelet op de lange periode waarin met name het onder 1,2 en 3 bewezenverklaarde door verdachte is begaan - naast oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, oplegging van een geldboete passend en geboden zou zijn, zal het hof gelet op de draagkracht van verdachte aan verdachte geen geldboete opleggen. Daarbij heeft het hof ook in aanmerking genomen dat verdachte niet de initiator van de omkoping van [medeverdachte 1] is geweest.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 91, 177 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en de artikelen 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen het onder feit 3 laatste twee gedachtenstreepjes tenlastegelegde;
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 180 (honderdtachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 169 (honderdnegenenzestig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr R. de Groot, voorzitter,
mr B.W.M. Hendriks en mr W.R. Rosingh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr E.S. van Soest, griffier,
en op 10 oktober 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Hendriks is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.