Parketnummer: 21-002496-10
Uitspraak d.d.: 18 september 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 2 juli 2010 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummer 05-900384-09 en 05 514229-09, tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende te [woonplaats], [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van onderscheidenlijk 17 juni 2011, 19 oktober 2011, 13 januari 2012, 1 juni 2012, 22 juni 2012, 5 juli 2012 en 4 september 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr K.B.H. Welvaart, advocaat te Maastricht, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het onder parketnummer 05 514229-09 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraak staat voor verdachte niet open.
Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, om proceseconomische redenen vernietigen. Het hof zal in zoverre daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is onder parketnummer 05-900384-09, zoals de tenlastelegging is gewijzigd en voorzover thans van belang, tenlastegelegd, dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van de maand april 2008 tot en met 21 april 2009 te [plaats 4] en/of te [plaats 1] en/of te [plaats 2] en/of te [plaats 5] en/of te [plaats 3] en/of te [plaats 6] en/of elders in Nederland, althans in Nederland ,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
opzettelijk heeft deelgenomen aan de organisatie samen met [medeverdachte 2] (geboren
1/8/1979) en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 5] (geboren 28/10/1964) en/of [medeverdachte 1]
en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of [medeverdachte 8] en/of
[medeverdachte 9], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van het opzettelijk telen
en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of afleveren en/of verstrekken en/of
verkopen en/of vervoeren, althans het opzettelijk voorhanden hebben van grote
hoeveelheden hennep, althans het plegen van misdrijven in de zin van artikel 11 vijfde lid
jo 3 van de Opiumwet, in elk geval misdrijven als bedoeld in artikel 10 derde, vierde,
vijfde lid, 10a eerste lid of 11, derde, vierde en vijfde lid Opiumwet, althans het plegen
van (opiumwet)misdrijven;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van de maand april 2008 tot en
met 21 april 2009 te [plaats 1] en/of [plaats 2] en/of te [plaats 3] en/of te [plaats 4] en/of te [plaats 5]
en/of te [plaats 6] en/of elders in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
(telkens) opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of
afgeleverd en/of verstrekt en/of verkocht en/of vervoerd, in elk geval (telkens) opzettelijk
aanwezig heeft gehad grote hoeveelheden hennep, althans een groot aantal hennepplanten
en/of delen daarvan ((71 planten (te [plaats 4]) en/of 817 planten (te [plaats 1]) en/of 1130 planten
(te [plaats 2]) en/of 588 planten te ([plaats 5])), in elk geval hoeveelheden/een hoeveelheid
van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel
3a vijfde lid van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de eerste rechter zal vernietigen en te dien aanzien opnieuw rechtdoende zal bewezen verklaren hetgeen aan verdachte is tenlastegelegd en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en dat met onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen.
De raadsman heeft vrijspraak voor de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. De raadsman stelt, met betrekking tot feit 2 de locatie [plaats 2]: dat het aanwezige bewijs te mager is om te spreken van medeplegen. Met betrekking tot de locatie [plaats 1] is er, ondanks dat verdachte op enigerlei wijze behulpzaam is geweest, onvoldoende bewijs dat verdachte daadwerkelijk heeft meegedaan aan het kweken c.q. het meedelen in de opbrengst. Voor de locatie [plaats 5] stelt de raadsman dat er slechts medeplichtigheid van verdachte bewezen zou kunnen worden, maar dat medeplichtigheid niet ten laste is gelegd. Evenals de advocaat-generaal is de raadsman van oordeel dat de bewezenverklaring van de kwekerij in [plaats 4] een misslag in het vonnis eerste aanleg is. Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde is de raadsman van oordeel dat niet bewezen kan worden dat er sprake was van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband waar verdachte als deelnemer aan gekoppeld kan worden. Resumerend stelt de raadsman primair dat verdachte integraal vrijgesproken dient te worden. Subsidiair dient het hof naar de mening van de raadsman, gelet op de geringe rol van verdachte en de inmiddels verstreken tijd, verdachte niet te veroordelen tot een langere gevangenisstraf dan de tijd die hij al in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Desnoods, aldus de raadsman, kan een voorwaardelijke straf worden opgelegd.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Ten aanzien van feit 2 (parketnummer 05/900384-09):
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het navolgende, dat niet ter discussie heeft gestaan, deels in overeenstemming met de door de rechtbank gebezigde bewoordingen vastgesteld.
Tijdens het onderzoek is bij telefoongesprekken en opgenomen verklaringen veelal gebruik gemaakt van roep- en/of bijnamen.
- [medeverdachte 1] wordt genoemd: [medeverdachte 1] of [medeverdachte 1] of [medeverdachte 1] of [medeverdachte 1] of [medeverdachte 1];
- [medeverdachte 2] (geboren op [1979]) wordt genoemd: [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2] of [medeverdachte 2];
- [medeverdachte 3] wordt genoemd: [medeverdachte 3] of [medeverdachte 3];
- [medeverdachte 4] wordt genoemd: [medeverdachte 4] of [medeverdachte 4] of [medeverdachte 4];
- [medeverdachte 5] (geboren op [1964]) wordt genoemd: [medeverdachte 5] of [medeverdachte 5] of [medeverdachte 5];
- [medeverdachte 6] wordt genoemd: [medeverdachte 6] of [medeverdachte 6].
Op 10 november 2008 om ongeveer 12.00 uur controleert de politie een bedrijfspand aan de [adres] te [plaats 2], eigendom van [betrokkene 1], en treft aldaar een Dodge met kenteken [kenteken] aan. Deze Dodge [kenteken] staat op naam van [medeverdachte 3] (geboren [1974]). In de bij de loods aangetroffen en in beslag genomen Dodge van [medeverdachte 3] zijn restanten hennepplanten, aarde en piepschuim aangetroffen en een factuur van Eurosales d.d. 27 oktober 2008 ten name van [medeverdachte 1] betreffende 10 slangklemmen.
Vlak nadat de politieauto op het terrein verscheen, zijn er twee mannen weggerend.
In het pand treft de politie een hennepplantage aan. Er worden 1.130 hennepplanten in beslag genomen alsmede de daarbij gebruikelijke bedrijfsmiddelen. Monsters van deze planten zijn getest en blijken een positieve reactie te vertonen voor THC. De planten worden door de verbalisant ook herkend als hennepplanten.
In de loods worden tevens enkele flessen frisdrank aangetroffen, veilig gesteld en bemonsterd. Eén speekselmonster van een fles Spa blauw is veiliggesteld onder nummer AAAI7894NL.
Na onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut wordt bij één van de monsters, met identiteitszegel AAAI7894NL#01, het DNA-profiel van [medeverdachte 1] vastgesteld.
De loods is door de eigenaar [betrokkene 1] met ingang van 1 september 2008 verhuurd aan [bedrijf] BV. [bedrijf] BV is een vennootschap van [medeverdachte 6]. Hij heeft de huurovereenkomst ook ondertekend. In deze schriftelijke huurovereenkomst wordt vermeld dat het pand wordt onderverhuurd aan [bedrijf] i.o., vertegenwoordigd door [gemachtigde]. Als telefoonnummer van die [gemachtigde] is vermeld: [telefoonnummer].De huurster heeft vanaf 2 september 2008 de beschikking over de sleutels.
Op 10 november 2008 zijn diverse telefoongesprekken afgeluisterd. De tapverslagen vermelden telkens de gebruikte zendmast van de desbetreffende afgeluisterde taplijn.
Om 05.39 uur ontvangt [medeverdachte 1] (taplijn Mart 05) een sms-bericht van de telefoon [telefoonnummer] ten name van [betrokkene 2], [adres] te Langenboom, met de mededeling: “6.15”, dat om 05.47 uur wordt beantwoord met: “Ok” .
Om 05.53 uur ontvangt [medeverdachte 2] een sms-bericht van [betrokkene 2] met de vraag: “ging jij mee”. Even later belt [medeverdachte 2] met [betrokkene 2] en vraagt waar hij zit. [betrokkene 2] antwoordt dat hij onderweg is naar [plaats 4], waarop [medeverdachte 2] zegt: “okee, ik zie je zo”.
Om 11.13 uur ontvangt [medeverdachte 1] een sms-bericht van het nummer [telefoonnummer], in gebruik bij [medeverdachte 3], met de vraag: “ben je er al”. De afgeluisterde telefoonlijn straalt de zendmast aan de [adres] te [plaats 2] aan. Enkele seconden later komt het antwoord: “5 min”. Deze telefoon van [medeverdachte 3] is op 10 november 2008 gelokaliseerd in [plaats 2].
Om 12.44 uur wordt er met de telefoon van [medeverdachte 1] een sms verstuurd naar de telefoon van [betrokkene 2]: “ze hebe ons”. De telefoon van [medeverdachte 1] straalt de zendmast [adres] [plaats 2] aan en die van [betrokkene 2] straalt hetzij de zendmast [adres] hetzij de zendmast [adres] aan, beide in [plaats 2].
Om 12.46 uur wordt met de telefoon van [medeverdachte 2] gebeld naar een onbekend gebleven man, waarin [medeverdachte 2] zegt: “… zit in auto en ga langs bij [medeverdachte 3] … die hebben ze ook”. De door [medeverdachte 2] gebruikte telefoon bevindt zich die dag onder de zendmast [adres] te [plaats 2].
Even later wordt met dezelfde telefoon gebeld naar een onbekend gebleven man, waarin [medeverdachte 2] zegt dat de man snel naar de McDonalds in [plaats 2] moet komen.
Om 12.50 uur wordt met de telefoon van [medeverdachte 1] (zendmast van deze telefoon is [adres] te [plaats 2]) een gesprek gevoerd met een onbekende man, waarbij [medeverdachte 1] zegt: “Het is mis daar … ik was daar en die ander is derbij”. De ander zegt: “inval”, en [medeverdachte 1] zegt: “ja”.
Om 12.54 uur wordt met dezelfde telefoon (nog steeds onder dezelfde zendmast) gebeld naar telefoon [telefoonnummer], ten name van[medeverdachte 1],[adres] te [plaats 4], waarbij [medeverdachte 1] zegt: “ik zit binnen waar jij nu voor loopt, rechts … Ik zit in die brasserie binnen recht voor je. nee je loopt voorbij…”
Om 13.02 uur wordt met de taplijn Mart 05, nog steeds via de zendmast [adres] te [plaats 2], gebeld met telefoon [telefoonnummer] ten name van [betrokkene 2], waarbij tegen [betrokkene 2] wordt gezegd: “je rijdt ons net voorbij op dat pleintje”.
Om 14.03 uur wordt met taplijn Mart 14 een sms-bericht verstuurd naar telefoon [telefoonnummer], in gebruik bij [medeverdachte 8]: “haha, [medeverdachte 3] wel” en om 14.05 wordt geantwoord: “ok, was die bij jou dan”, gevolgd door een bericht om 14.06 uur: “Ja, die hade ze byna, haha, de kneus hy geloofde me nie en dag dat ik een geintje maakte”.
Verdachte heeft iedere betrokkenheid bij de exploitatie van de aangetroffen hennepkwekerij ontkend.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de betrokkenheid van verdachte en zijn medeverdachten bij de hennepkwekerij aan de [adres] te [plaats 2] als volgt.
Betrokkenheid van [medeverdachte 6]
[medeverdachte 6] heeft verklaard dat hij het pand aan de [adres] te [plaats 2] heeft gehuurd op verzoek van [verdachte]; in ruil daarvoor zou hij twee maanden huur betaald krijgen. [verdachte] zou een onderhuurder hebben voor het pand. Omdat [verdachte] echter de gegevens van deze onderhuurder niet verstrekte en die gegevens wel moesten worden ingevuld in het huurcontract, heeft hij de naam van [gemachtigde] vermeld. Deze heeft er echter niets mee te maken.
Volgens [medeverdachte 7] is de naam [plaats 2] wel eens gevallen. De wiethokken in [plaats 1] en [adres] draaiden toen al. Hij is een keer samen met [medeverdachte 6] (hof: [medeverdachte 6]) naar [verdachte] (hof: [verdachte]) in [plaats 4] gereden om een auto te bekijken. In de auto begonnen [verdachte] en [medeverdachte 6] over panden te praten. Ze zijn ook naar panden gaan kijken, maar de panden die ze zagen waren volgens [medeverdachte 6] en [verdachte] niet geschikt om een wietlocatie te beginnen. [medeverdachte 6] zei vervolgens tegen hem dat er onder zijn naam een pand was gehuurd in [plaats 2] en is er vervolgens naar toe gereden om het pand te bekijken. Hij vroeg toen aan [medeverdachte 6] of het voor die jongens (waarmee hij bedoelde [medeverdachte 3] en [verdachte]) was en [medeverdachte 6] beaamde dat.
Betrokkenheid van [verdachte]
Verwezen wordt naar hetgeen hiervóór is overwogen ten aanzien van [medeverdachte 6]: Volgens [medeverdachte 6] heeft [verdachte] hem gevraagd de huurovereenkomst van de loods in [plaats 2] te regelen. Dat het verhaal van [medeverdachte 6] over de betrokkenheid van [verdachte] bij het regelen van de loods aan de [adres] als locatie voor een hennepkwekerij juist is, vindt steun in het feit dat als telefoonnummer van de “onderhuurder” [gemachtigde] (die volgens [medeverdachte 6] geen enkele bemoeienis met een en ander heeft), het nummer [telefoonnummer] is vermeld. Dit nummer moet aan [verdachte] worden toegeschreven.
Blijkens het proces-verbaal inzake de telefoonnummers van [verdachte] straalt dit telefoonnummer het meest een zendmast in [plaats 7] aan, de woonplaats van [verdachte], en wordt via dit nummer veelvuldig gebeld met het telefoonnummer van iemand die heeft verklaard [verdachte] vriendin te zijn.
Volgens de hiervoor aangehaalde verklaring van [medeverdachte 7] was [verdachte] - samen met [medeverdachte 6] - op zoek naar geschikte locaties voor hennepkwekerijen.
Betrokkenheid van [medeverdachte 3]
In de Dodge van [medeverdachte 3], bij gelegenheid van de politie-inval in beslag genomen bij het pand, zijn restanten hennep, aarde en piepschuim aangetroffen. [medeverdachte 3] heeft hiervoor geen aannemelijke verklaring kunnen geven, behalve dan dat iemand anders de auto moet hebben geleend. Hij weet niet hoe de auto daar terecht is gekomen. [betrokkene 3], die werkzaam is in de omgeving van de loods, heeft verklaard dat zij deze auto wel vaker, bijna dagelijks, heeft gezien. Dit gegeven, in samenhang met het gegeven dat de telefoon van [medeverdachte 3] bij het sms-bericht van 11.13 uur een zendmast in [plaats 2] aanstraalde, de opmerking van [medeverdachte 1] tegen [medeverdachte 3] in het gesprek van 12.54 uur dat [medeverdachte 3] hem op dat moment voorbij loopt en de opmerking van [medeverdachte 1] in diens sms-berichten van 14.03 uur tot 14.06 uur dat "[medeverdachte 3]" erbij was, leidt ertoe dat de rechtbank bewezen acht dat ook [medeverdachte 3] betrokken was bij de exploitatie van deze hennepkwekerij.
Betrokkenheid van [medeverdachte 1]
Uit het hiervoor aangehaalde telefoonverkeer en de gegevens van de aangestraalde mastlocaties, kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] op dat moment in [plaats 2] was. De rechtbank gaat er van uit dat hij ten tijde van de politie-inval in de kwekerij aanwezig was en dat hij één van de mannen was die [betrokkene 4] heeft zien wegrennen.
Het hof leidt dat met name af uit de sms-berichten die hij heeft uitgewisseld met [medeverdachte 8]:
- [medeverdachte 1], 13.21 uur: … nu weet ik wat het is als je geen conditie heb …
- [medeverdachte 8], 13.24 uur: en je been kun je daar zo mee blijven lopen of moet je naar de dokter ermee
- [medeverdachte 1], 13.26 uur: ga wel heb in de prikkeldraad vastgezeten en ben van een muur gesprongen tis afgeschaafd
- [medeverdachte 8], 13.50 uur: weet je zeker dat t woute waren
- [medeverdachte 1], 13.51 uur: echt wel lievert
- [medeverdachte 1], 13.54 uur: ja ne ogen zyn goed waren er maar een stuk of 30tig ze bonste eers op de raam ik liep naar de deur toen ze me zagen sloegen ze de ramen eruit ben maar ga …
- [medeverdachte 1], 13.54 uur: … an rennen van o tot 100 in 6 seconde haha me audi was er niks by
- [medeverdachte 1], 13.57 uur: zate 2 achter deuren in en had 2 tusen deuren op slot gedaan dus voor die open waren haha, ze waren wel rond aan het ryen daar
Dat [medeverdachte 1] bemoeienis had met deze hennepkwekerij en ook in de loods aanwezig is geweest, wordt bevestigd door het gegeven dat in de loods een fles frisdrank is gevonden waarop zijn DNA-profiel is aangetroffen.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van de verdachte.
Bij de vraag of de tenlastegelegde betrokkenheid bij de hennepkwekerij in [plaats 2] bewezen is, betrekt het hof ook de bewijsmiddelen die worden gehanteerd ten aanzien van de andere henneplocaties en de criminele organisatie. Daaruit blijkt immers dat verdachte in algemene zin betrokken was bij hennepteelt op diverse locaties. Uit de combinatie van die bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het hof, zoals ook de rechtbank oordeelde, dat verdachte met de andere, hiervoor genoemde medeverdachten, betrokken was bij de exploitatie van de kwekerijen, waaronder dus die in [plaats 2], en dat het niet anders kan dan dat zijn opzet was gericht op het medeplegen daarvan. Hij verzorgt meerdere panden en is daar frequent in de buurt. Hij heeft ook hennep geoogst, zoals hiervoor reeds aangegeven. Onder die omstandigheden gaat zijn betrokkenheid verder dan enkel medeplichtigheid.
Op 19 maart 2009 is in de schuur achter een woning gelegen aan het adres [adres] te [plaats 1] een in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen met in totaal 817 hennepplanten. De woning was eigendom van [medeverdachte 6]. In april 2008 is met de opbouw begonnen van deze hennepkwekerij. In de periode van april 2008 tot 19 maart 2009 is er twee keer geoogst, te weten op 21 januari 2009 en op 16 februari 2009. De hennepoogst werd vervolgens geknipt in de [bedrijf] Vof aan de [adres] te [plaats 4].
Uitgaande van de stukken stelt het hof voorop dat in elk geval [medeverdachte 6], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] waren betrokken bij deze hennepkwekerij. [medeverdachte 6] was eigenaar van het pand aan de [adres] te [plaats 1] en had het pand verhuurd aan jongens uit Brabant. [medeverdachte 3] had de schuur verbouwd en ingericht en was de kweker. [medeverdachte 3] is vaak in [plaats 1] geweest. [medeverdachte 1] was degene die alles aanstuurde.
In het kader van het onderzoek naar een mogelijke criminele groepering rondom [medeverdachte 1] zijn onder andere mastlocaties geanalyseerd en diverse getuigen gehoord. Dit onderzoek heeft het volgende opgeleverd ten aanzien van de betrokkenheid van [verdachte] bij de hennepkwekerij in [plaats 1]:
- De door [medeverdachte 6] afgelegde verklaringen: de woning [adres] te [plaats 1] is van hem. Hij had panden verhuurd aan jongens uit Brabant, voornamelijk [verdachte]. [medeverdachte 3] was de kweker en [verdachte] had dat geregeld. De jongens uit Brabant zijn in april 2008 met de opbouw begonnen. [verdachte] is vaak op het adres [adres] geweest. Hij had de indruk dat [verdachte] voor de communicatie zorgde. Het leek hem dat [verdachte] meer de baas was dan [medeverdachte 3].
- De door [getuige 1] afgelegde verklaring: Ze heeft [verdachte] vaker dan 1 keer gezien. Ze dacht dat [verdachte] de verkoop deed omdat hij er vaak was en vaak met [medeverdachte 3] op pad was.
- De door [medeverdachte 7] afgelegde verklaringen: hij was, ergens midden 2008 bij [medeverdachte 6] thuis, op de [adres] te [plaats 1]. Daar ontmoette hij een man genaamd [verdachte]. [medeverdachte 6] had een grote weedplantage in zijn schuur. [verdachte] zei tegen hem dat hij een woning kon huren ([plaats 5]) en daarvoor zou worden betaald. Hij heeft voornamelijk met [verdachte] en [medeverdachte 3] contact gehad. Hij kreeg van [verdachte] en [medeverdachte 3] opdrachten wat hij moest doen.
- Op 3 juli 2008, 7 juli 2008, 6 augustus 2008, 14 augustus 2008 en 9 september 2008 viel de telefoon van verdachte, met het nummer [telefoonnummer], binnen het bereik (mastlocatie) van de hennepkwekerij in [plaats 1]. Op 29 november 2008, 12 december 2008, 13 december 2008, 18 december 2008 en 5 januari 2009 viel de telefoon van verdachte met het nummer [telefoonnummer], eveneens binnen het bereik (mastlocatie) van de hennepkwekerij in [plaats 1].
Uit het voorgaande blijkt dat de rol van verdachte groter is geweest dan alleen maar het op enigerlei wijze behulpzaam zijn. Verdachte is vaker in [plaats 1] geweest, [medeverdachte 6] heeft verklaard dat verdachte het pand heeft gehuurd en volgens [medeverdachte 7] gaf verdachte opdrachten. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof sprake geweest van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking dat de rol van verdachte als die van “medepleger” dient te worden bestempeld.
Op 8 april 2009 om ongeveer 15.40 uur controleert de politie een woning aan de [adres] te [plaats 5], gemeente [gemeente]. Er worden in totaal 391 hennepplanten en 197 hennepstekken alsmede de daarbij gebruikelijke bedrijfsmiddelen in beslag genomen. Monsters van deze planten zijn getest en blijken een positieve reactie te vertonen voor hennep. De planten worden door de verbalisant ook herkend als hennepplanten. In de woning worden ook enkele peuken en bierflesjes aangetroffen, veiliggesteld en bemonsterd.
Bij één van de veiliggestelde monsters van de peuken wordt het DNA-profiel van [medeverdachte 7] vastgesteld. De woning wordt van de gemeente [gemeente] gehuurd door [bedrijf], gevestigd te [adres], [plaats 1], als tijdelijke woonruimte. [medeverdachte 6] is blijkens de huurovereenkomst enig bestuurder van deze vennootschap. De woning is vanaf 2 april 2008 voor onbepaalde tijd gehuurd en is bestemd voor tijdelijke woonruimte. Als telefoonnummer van [bedrijf] is vermeld: [telefoonnummer]. De kosten van de illegaal afgenomen energie van Enexis, ten bedrage van € 3.750,70 zijn gefactureerd aan [medeverdachte 6].
Op 7 april 2009 voeren verbalisanten een stelselmatige observatie uit en zien daarbij het volgende:
- een Nissan Interstar met kenteken [kenteken] rijdt om 12.08 uur het perceel aan de [adres] te [plaats 5] op. [medeverdachte 3] en NN2-man stappen uit. Op het terrein staat eveneens een rode Volvo, type station met kenteken [kenteken] en een groene Volvo. Verbalisanten zien dat [medeverdachte 3], NN2, NN3 en NN4 uit de rode Volvo negen dozen pakken en deze in de Nissan zetten. Beide Volvo’s verlaten het terrein en maken een ritje naar het perceel aan [adres] te [plaats 1]. In één van de Volvo's zitten 4 personen. Om 13.28 uur wordt waargenomen dat de Volvo [kenteken] het perceel [adres] oprijdt, [medeverdachte 3], NN2 en NN3 stappen uit en lopen naar de woning.
- Later herkennen de verbalisanten de NN2man als [medeverdachte 5] (geboren op [1964]).
De Nissan Interstar met kenteken [kenteken] staat op naam van [medeverdachte 1]. De Volvo, type station, met kenteken [kenteken] staat op naam van [medeverdachte 6].
Onder de Nissan Interstar met kenteken [kenteken] is in de periode 27 februari 2009 tot en met 22 april 2009 plaatsbepalingapparatuur geplaatst. Uit de bakengegevens blijkt de Nissan Interstar op de volgende dagen op het adres [adres] te [plaats 5] stilgestaan te hebben op onderscheidenlijk dinsdag 17 maart 2009 van 07.48 uur tot 08.03 uur, maandag 23 maart 2009 van 22.12 uur tot 22.42 uur en dinsdag 7 april 2009 van 12.08 uur tot 13.31 uur. Op zaterdag 18 april 2009 is de Nissan Interstar op de Zuiderweg te [plaats 5] geweest. uur.
Op 6 februari zijn diverse gesprekken afgeluisterd.
- Om 11.51 uur belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1]. [medeverdachte 3] zegt: “ik ben daar” en dan zegt [medeverdachte 1] even later “dan neem ze maar gewoon mee”. De telefoon van [medeverdachte 3] maakt dan gebruik van de zendmast aan de [adres] te [plaats 5].
- Om 12.03 uur ontvangt [medeverdachte 3] een sms-bericht van de telefoon [telefoonnummer] in gebruik bij [medeverdachte 1] waarin [medeverdachte 1] vraagt: “ben je al bezig?” [medeverdachte 3] antwoordt om 12.04 uur met “ja”. Waarop [medeverdachte 1] een sms-bericht terug stuurt “ok ga ik die [verdachte] bele laat die [medeverdachte 6] het schoonmaken”. De telefoon van [medeverdachte 3] maakt dan nog steeds in gebruik van de zendmast aan de [adres].
- Om 12.11 uur stuurt [medeverdachte 1] een sms-bericht aan de telefoon [telefoonnummer] in gebruik bij [verdachte] waarin hij vraagt “bel ff”. Vervolgens wordt [medeverdachte 1] gebeld door een onbekend nummer waarin [medeverdachte 1] zegt tegen [verdachte]: “dinge was er heen gegaan nou en die is ze er af aan het eh… takelen”. [verdachte] zegt hierop: “ja, waarom dan”. [medeverdachte 1] zegt: “Ja, die zal wel iets gezien hebben dat niet in orde was, als hun da zeg… eigenlijk was de planning een week later te doen.” [verdachte] zegt: “ja, ik ben er gisteren geweest man” en later in het gesprek zegt [verdachte]: “gisteren heb ik alles bekeken” [medeverdachte 1] zegt even later in het gesprek: “ja, eentje gewoon hij, hij is alleen bij die [medeverdachte 6] he. Dat andere was nog niet interessant zei hij dus, die was nog niet klaar”.
- Om 12.16 uur ontvangt [medeverdachte 3] een sms-bericht van de telefoon [telefoonnummer] in gebruik bij [medeverdachte 1] met de tekst “Had die [verdachte] aan de lijn zei dat ie er gistere was geweest”. De telefoon van [medeverdachte 3] maakt dan nog steeds gebruik van de zendmast aan de [adres].
Op 7 februari 2009, om 01.02 uur stuurt [medeverdachte 1] een sms-bericht naar [medeverdachte 3] waarin hij vraagt “laat ff weten hoeveel het is”. [medeverdachte 3] antwoordt daarop om 01.41 uur “49200”.
Uit het hierboven gestelde kan worden afgeleid dat in de periode van april 2008 tot en met 8 april 2009 in de woning aan de [adres] te [plaats 5] een hennepkwekerij was ingericht. Hierbij waren in ieder geval [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [medeverdachte 3], verdachte en [medeverdachte 1] betrokken. Op 6 februari 2009 heeft [medeverdachte 3] de hennep geoogst en meegenomen om te knippen.
Ten aanzien van de actieve betrokkenheid van verdachte bij de kwekerij in [plaats 5] gaat de rechtbank uit van het volgende:
- [medeverdachte 7] heeft verklaard dat hij via [medeverdachte 6] in contact was gekomen met verdachte. Verdachte vertelde [medeverdachte 7] dat hij de woning aan de [adres] kon huren en dat hij er wat geld mee kon verdienen. De getuige had toen al een vermoeden dat er hennep geteeld zou worden in de woning. Van verdachte kreeg de getuige vervolgens de opdracht de woning te bewaken; hij moest van de planten afblijven. Via verdachte is de getuige in contact gekomen met [medeverdachte 3]; [medeverdachte 3] heeft vervolgens de hennepkwekerij ingericht. Bij het inrichtingen van de kwekerij is er tevens stroom afgenomen buiten de meter om. Ergens midden 2008 heeft de getuige samen met [medeverdachte 3], verdachte en nog een andere persoon de hennep in de woning geoogst. Het geld hiervoor heeft de getuige deels van verdachte ontvangen. [medeverdachte 7] heeft verder verklaard dat hij de opdrachten van verdachte en [medeverdachte 3] kreeg en hij herkende de persoon op de aan hem getoonde foto als [verdachte], de man waarmee hij in eerste instantie in contact kwam en waarover hij steeds verklaarde.
- [getuige 1], de vriendin van [medeverdachte 7], heeft verklaard dat ze [verdachte] vaker dan 1 keer heeft gezien bij de woning in [plaats 5];
- De telefoonnummers die aan verdachte gelinkt kunnen worden , vielen op de volgende data onder het bereik van de zendmast in [plaats 5]: 7 juli 2008, 6 en 14 augustus 2008, 5, 12 en 13 december 2008 en 19 januari 2009;
- Het onder de feiten aangehaalde tapgesprek van 6 februari 2009 tussen [medeverdachte 1] en verdachte. Daarin merkte verdachte op dat “hij er gisteren nog is geweest en dat het er super bij stond”.
Ook bij deze hennepkwekerij acht heet hof de rol van verdachte op grond van het vorenstaande groter dan enkel het verrichten van “een vriendendienst”. Verdachte is vaker in [plaats 5] geweest, hij heeft hennepplanten geoogst en hij gaf opdrachten. Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van het hof sprake geweest van een zodanige bewuste en nauwe samenwerking dat de rol van verdachte als die van “medepleger” dient te worden bestempeld.
alsmede ten aanzien van feit 1, de criminele organisatie:
Om van een criminele organisatie in de zin van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht te kunnen spreken is vereist dat sprake is van een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, dat tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Van deelname is sprake als de betrokkene behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteuning biedt aan gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel beoogde oogmerk. Voor strafbare deelname is voorts voldoende dat de betrokkene in zijn algemeenheid weet dat er een organisatie bestaat en dat die organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap van een of meer concrete misdrijven die door de organisatie worden beoogd is niet vereist, als de dader maar weet dat de organisatie het begaan van misdrijven beoogt. Evenmin is vereist dat de betrokkene daadwerkelijk heeft deelgenomen aan (alle) gepleegde misdrijven, noch dat hij heeft samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie.
Op grond van na te noemen feiten en omstandigheden in onderlinge samenhang bezien - die ook grotendeels naar voren zijn gekomen bij de behandeling van de afzonderlijk tenlastegelegde hennepkwekerijen - wordt deze vraag bevestigend beantwoord.
Naar het oordeel van het hof is er sprake van een georganiseerd verband tussen de verdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 5] (1964), [medeverdachte 3], [verdachte], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9]. Dit georganiseerd verband had tot oogmerk de teelt van en de handel in hennep.
Met betrekking tot de criminele organisatie overweegt het hof het navolgende:
Telefooncontacten
Bij de beantwoording van de vraag of in casu sprake is van een criminele organisatie is mede van belang dat vaststaat dat er intensieve contacten tussen de verdachten onderling hebben heeft plaatsgevonden. Tijdens observaties zijn diverse verdachten, alleen en/of samen gezien bij een of meer locaties van later ontmantelde hennepkwekerijen (dikwijls na telefonisch contact). Hiervan blijkt uit talloze telefoongesprekken en observaties.
In de ten laste gelegde periode is gebleken van veelvuldige telefooncontacten tussen verdachten onderling, waarvoor verwezen kan worden naar de bewijsvoering ter zake van de hennephokken [plaats 2], [plaats 1] en [plaats 5]. Het hof gaat ervan uit dat deze telefooncontacten onder andere betrekking hadden op afspraken over wie wanneer naar (één van) de kwekerijen ging, wanneer geoogst zou worden en het verwerken van de hennep. Deze interpretatie is gerechtvaardigd, nu vaststaat dat in genoemde telefooncontacten tussen verdachten onderling in versluierde taal werd gesproken. Zo werd er gesproken over “kleintjes” , “korte” , “gele” en “zakken” , hetgeen duidt op het leveren van hennepstekken en zakken grond. Verder wordt gesproken over “naar boven gaan” hetgeen duidt op het rijden naar de kwekerijen in [plaats 1] en [plaats 5]. Ten slotte wordt gesproken over “werken”, “kutwerk”, “beetje opruimen, rest is klaar” , hetgeen duidt op de verwerking van de hennep. De verdachten hebben geen, danwel geen geloofwaardige alternatieve verklaring gegeven voor dit taalgebruik.
Gelet op de hiervoor en hierna genoemde context duidt dit erop dat de verdachten onderling hun werkzaamheden op elkaar afstemden. Deze interpretatie wordt ondersteund door observaties, de ontmanteling van de diverse kwekerijen, verklaringen van de verdachten [medeverdachte 7] en [medeverdachte 6] dat zij in samenwerking met andere verdachten hennepkwekerijen onderhielden in [plaats 1] en [plaats 5] . Het hof acht het met de rechtbank aannemelijk dat verdachten in de telefooncontacten willens en wetens in verhullende taal hebben gesproken om uit handen van politie en justitie te blijven en zo de criminele handel te kunnen voortzetten.
Verdachten wisselden ook regelmatig van telefoon en/of simkaart en maakten gebruik van verschillende telefoonnummers. Zo heeft [medeverdachte 7] verklaard dat hij van [verdachte] wel eens simkaarten of een telefoon kreeg om contact te houden. Hij kreeg de opdracht die simkaarten en telefoons periodiek weg te gooien en niet meer te gebruiken. Gebleken is verder dat onderling tevens afspraken werden gemaakt over het uitzetten van telefoons als er naar kwekerijen werd gereden en met welk telefoonnummer verdachten onderling contact zouden hebben.
Gebruik van auto’s
Vaststaat dat de Nissan Interstar, kenteken [kenteken], op naam stond van [medeverdachte 1] . Deze Nissan werd niet alleen door [medeverdachte 1] gebruikt, maar ook door [medeverdachte 3] en diverse anderen. Deze Nissan is voorts aangetroffen op de locaties van de kwekerijen in [plaats 1] , [plaats 5] en [plaats 4] .
Verder staat vast dat een Citroen Berlingo (verder: ‘Caddy’), kenteken [kenteken] op naam stond van [betrokkene 5] . Deze [betrokkene 5] heeft verklaard dat hij in opdracht van [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] (1979) deze auto alleen op zijn naam heeft gezet en dat hij niet in de Berlingo mocht rijden. Dit is niet anders te duiden dan een zogenaamde “katvangersconstructie”, bedoeld om verdachten in voorkomende gevallen buiten beeld te houden. Deze “Caddy” is aangetroffen bij de kwekerijen in [plaats 1], [plaats 4] , de kniplocatie aan de [adres] (zie ook later), en bij een growshop in Eindhoven en Amsterdam . Eveneens wordt in diverse tapgesprekken tussen verdachten onderling gesproken over zowel de Nissan (de bus) als de “Caddy” . Het is daarmee duidelijk dat de beide auto’s (Nissan en Berlingo) min of meer fungeerden als “bedrijfsauto” en door alle “medewerkers” werden gebruikt voor de “bedrijfsactiviteiten”.
[medeverdachte 7] heeft voorts verklaard dat hij van [medeverdachte 3] een auto heeft gekregen, die ook op zijn naam werd gesteld. Met die auto kon [medeverdachte 7] naar de hennepkwekerij in [plaats 1] om daar de planten water te geven.
Afspraaklocatie
Door de verdachten, in het bijzonder de leden van de [familienaam], werden onderling veelvuldig telefonisch afspraken gemaakt om elkaar te treffen op het adres van de vader van o.a. [medeverdachte 1] aan de [adres] te [plaats 4], gelegen op het zogenaamde [adres] (ook wel: “de [adres]” genaamd). Op diverse data worden op uiteenlopende tijden - zelfs midden in de nacht - op dit adres diverse voertuigen waargenomen. Verdachten onderling waarschuwden elkaar bovendien meermaals om niet naar het [adres] te komen. Uit deze bevindingen kan worden afgeleid dat verdachten dit adres gebruikten voor afspraken .
Kniplocatie/verwerken hennep
Op het adres [adres] te [plaats 4] bevindt zich naast de woning van [medeverdachte 9] ook de opslag van haar [bedrijf]. Op diverse momenten worden de door verdachten gebruikte auto’s op dit adres gesignaleerd. In tapgesprekken wordt voorts meermaals gesproken over (afrekenen met) de moeder van [medeverdachte 8], zijnde [medeverdachte 9]. Ook leggen leden van de organisatie meermalen telefonisch contact met de [adres]. Op 21 april 2009 worden in de betreffende opslag plantenresten met de geur van hennep aangetroffen, alsmede schaartjes en een afzuiginstallatie. Eveneens bevinden zich diverse taps in het dossier welke duiden op het regelen van knipsters door [medeverdachte 8]. Getuige [getuige] verklaart ten slotte dat zij bij [medeverdachte 9] en [medeverdachte 8] een hennepgeur heeft geroken en plantenresten in de kleding heeft gezien. Gelet op deze omstandigheden werd op genoemd adres de geoogste hennep aangevoerd en op die locatie werd geknipt/verwerkt.
Leden van het georganiseerd verband
Uit het voorgaande in onderlinge samenhang bezien met feit 2 kan worden afgeleid dat sprake is van een georganiseerd verband tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 5] (1964), [medeverdachte 3], [verdachte], [medeverdachte 6], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9].
[medeverdachte 1] vervulde binnen deze organisatie een beslissende, leidinggevende rol. [verdachte] regelde de panden en onderhield de directe contacten met de verzorgers van de diverse hennepkwekerijen. [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] (1964) zorgde voor de opbouw en de verzorging van de diverse kwekerijen. De daadwerkelijke verzorging van de kwekerijen werd gedaan door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7]. De verwerking van de hennep werd ten slotte verzorgd door onder meer [medeverdachte 8] en haar moeder [medeverdachte 9].
Duurzaamheid
Het georganiseerd verband was tevens duurzaam nu - in ieder geval - gedurende de tenlastegelegde periode diverse hennepkwekerijen werden onderhouden, zoals reeds onder feit 2 is uiteengezet.
In april 2008 werd het pand [adres] te [plaats 1] verhuurd door [medeverdachte 6] aan [verdachte]. Op 19 maart 2009 werd in de schuur achter dit pand een hennepkwekerij aangetroffen bestaande uit 817 hennepplanten. Het pand [adres] te [plaats 5] wordt vanaf 2 april 2008, in opdracht van [medeverdachte 3], door [medeverdachte 6] gehuurd. In dit pand wordt op 8 april 2009 een hennepkwekerij met 588 hennepplanten aangetroffen. Het pand [adres] in [plaats 2] is op 1 september 2008 door [medeverdachte 6], in opdracht van [verdachte], gehuurd. Op 10 november 2008 is in dit pand een hennepkwekerij ontmanteld met 1.130 hennepplanten.
Nu sprake was van een georganiseerd verband over een langere periode waarbij tussen verdachten onderling veelvuldig op professionele wijze gebruik werd gemaakt van telefoons, auto’s die - onder meer met gebruik van een katvanger - werden ingezet, een vaste afspraaklocatie en een vaste locatie voor het verwerken van de hennep is het hof van oordeel dat sprake is van een structurele en duurzame samenwerking tussen voornoemde personen gericht op - kort gezegd - de hennephandel en dat deze samenwerking professioneel van aard was.
Rol van verdachte
Met betrekking tot de rol die verdachte binnen de criminele organisatie heeft vervuld, overweegt het hof als volgt.
In het dossier bevinden zich diverse telefooncontacten met het nummer eindigend op “[telefoonnummer]”. In die gesprekken wordt gesproken over “regelen” , wordt gevraagd “of die twee van hem ook kunnen” en laat [medeverdachte 3] weten dat “het 27,300 was” . Dit telefoonnummer behoort toe aan verdachte. Uit deze berichten kan worden afgeleid dat verdachte panden en de verzorging van de kwekerijen regelde. Deze interpretatie wordt ondersteund door de omstandigheid dat het telefoonnummer van verdachte zich veelvuldig onder masten bevindt waaronder ook de kwekerijen zijn gelegen. Voorts heeft [medeverdachte 6] verklaard dat verdachte naast hemzelf en [medeverdachte 3] betrokken was bij de kwekerij in [plaats 5] en dat verdachte het pand geregeld heeft en dat hij er vaak is geweest. [medeverdachte 7] heeft verklaard dat hij in opdracht van verdachte een woning heeft gehuurd en de daarin opgebouwde kwekerij heeft onderhouden. Hij heeft voor de contacten met verdachte een telefoon gekregen (waarbij [medeverdachte 7] van verdachte de opdracht kreeg regelmatig de gebruikte telefoons en simkaarten weg te gooien), kreeg geld van verdachte en verdachte heeft ook zelf samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] de hennep geoogst.
Zoals reeds eerder gesteld is er sprake van een criminele organisatie en dat uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte binnen deze organisatie de panden regelde en de directe contacten onderhield met de verzorgers van de diverse hennepkwekerijen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat sprake is van een criminele organisatie, waaraan verdachte ten volle heeft deelgenomen in de rol van bouwer en verzorger van de kwekerijen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:
hij in de periode van april 2008 tot en met 21 april 2009 te [plaats 4] en [plaats 1] en te [plaats 2] en [plaats 5] en [plaats 3] en te [plaats 6], tezamen en in vereniging met anderen,
opzettelijk heeft deelgenomen aan de organisatie samen met [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] (geboren 28/10/1964) en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] en[medeverdachte 9], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van het opzettelijk telen en bewerken en verwerken van grote hoeveelheden hennep;
2:
hij op tijdstippen in de periode van de maand april 2008 tot enmet 21 april 2009 te [plaats 1] en [plaats 2] en [plaats 5], tezamen en in vereniging met anderen, telkens opzettelijk heeft geteeld grote hoeveelheden hennep 817 planten te [plaats 1] en 1130 planten te [plaats 2] en 588 planten te [plaats 5], zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a vijfde lid van die wet.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod; meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende een jaar deel uitgemaakt van een criminele organisatie die zich bezig hield met de teelt en verwerking van hennep op uiteenlopende locaties in Nederland. Verdachte heeft op die locaties werkzaamheden verricht met betrekking tot de inrichting van de kwekerijen en de financiële afhandeling daarvan. Verdachte heeft een niet onaanzienlijke rol binnen de organisatie vervuld. Verdachte heeft met zijn handelen bijgedragen aan de instandhouding van het illegale circuit betreffende de handel in softdrugs. Het is een feit van algemene bekendheid dat niet alleen aan het gebruik van en de handel in drugs maatschappelijk bezwaren kleven, maar ook dat het illegale circuit kan leiden tot allerlei maatschappelijke problemen, waaronder die van criminaliteit en overlast. Het hof is van oordeel dat voor afdoening van deze zaak geen andere straf in aanmerking komt dan een vrijheidsbenemende straf.
Bij de straftoemeting heeft het hof in aanmerking genomen de omstandigheid dat verdachte blijkens het te zijne name staand uittreksel Justitiële Documentatie, voor soortgelijke feiten als de onderhavige, reeds eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld. Bij de bepaling van de duur van de straf heeft het hof acht de rol van verdachte in deze zaak. Niet is gebleken van persoonlijke omstandigheden van verdachte waaraan een relevant strafverminderend effect kan worden toegekend. Het hof zal een deel van de overwogen gevangenisstraf – zulks als waarschuwing aan verdachte om zich in de toekomst te onthouden van het plegen van strafbare feiten – voorwaardelijk aan verdachte opleggen.
Alle omstandigheden in aanmerking nemend is de door de rechtbank opgelegde en door de advocaat-generaal gevorderde straf gerechtvaardigd.
De hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zijn bij gelegenheid van het onderzoek aangetroffen. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 63 en 140 van het
Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten een vuurwapen met zes patronen.
Aldus gewezen door
mr P.A.H. Lemaire, voorzitter,
mr P.R. Wery en mr J.I.M.W. Bartelds, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L. Gereke, griffier,
en op 18 september 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.