ECLI:NL:GHARN:2012:BY0603

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
16 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.093.216/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichte deelneming in bedrijfstakpensioenfonds en premienota

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de Coöperatieve Vereniging "Sneltaxi Amsterdam" U.A. (hierna: Sneltaxi) en de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg (hierna: Bpf Beroepsvervoer) over de verplichting van Sneltaxi om deel te nemen aan het pensioenfonds en de betaling van een hoge premienota. Sneltaxi heeft herhaaldelijk geweigerd om de benodigde informatie over haar werknemers en hun loon te verstrekken, wat heeft geleid tot een ambtshalve vastgestelde premienota van € 800.000,- door Bpf Beroepsvervoer. Sneltaxi heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin werd geoordeeld dat zij verplicht is aangesloten bij het pensioenfonds en de premienota moet betalen.

Het hof heeft vastgesteld dat Sneltaxi niet heeft gegriefd tegen de verklaring voor recht dat zij onder de werkingssfeer van Bpf Beroepsvervoer valt. Het hof oordeelt dat Sneltaxi op grond van de Wet Bpf 2000 verplicht is om de benodigde gegevens te verstrekken en dat haar weigering om dit te doen heeft geleid tot de ambtshalve vaststelling van de premie. Sneltaxi heeft geen bewijs geleverd dat de door Bpf Beroepsvervoer gehanteerde premie onjuist of buitenproportioneel is. Het hof heeft de grieven van Sneltaxi verworpen en het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, met veroordeling van Sneltaxi in de kosten van het geding in hoger beroep.

De uitspraak benadrukt de verplichtingen van werkgevers onder de Wet Bpf 2000 en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen, waaronder de mogelijkheid van ambtshalve premievaststelling door het pensioenfonds. Het hof heeft ook geoordeeld dat Sneltaxi niet kan terugkomen op haar eerdere afstand van het beroep op verjaring van de vordering.

Uitspraak

Arrest d.d. 16 oktober 2012
Zaaknummer 200.093.216/01
(zaaknummer rechtbank: 511187 CV 10-10668)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
Coöperatieve Vereniging "Sneltaxi Amsterdam" U.A.,
gevestigd te Amsterdam, kantoorhoudende te Almere,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: Sneltaxi,
advocaat: mr. H.S.K. Jap A Joe, kantoorhoudende te Utrecht,
tegen
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg ,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: Bpf Beroepsvervoer,
advocaat: mr. J.A. Trimbach, kantoorhoudende te De Meern.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen, uitgesproken op 20 oktober 2010, 2 maart 2011 en 25 mei 2011 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 22 augustus 2011 is door Sneltaxi hoger beroep ingesteld van het vonnis van 25 mei 2011, met dagvaarding van Bpf Beroepsvervoer tegen de zitting van 6 september 2011.
De conclusie van de appeldagvaarding luidt:
"het vonnis (…) d.d. 25 mei 2011 te vernietigen en opnieuw rechtdoende de oorspronkelijke vordering van geïntimeerde alsnog af te wijzen; met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties."
Sneltaxi heeft bij memorie van grieven, waarbij producties zijn gevoegd, geconcludeerd overeenkomstig de appeldagvaarding.
Bij memorie van antwoord is door Bpf Beroepsvervoer verweer gevoerd met als conclusie:
"- te bekrachtigen het vonnis waarvan beroep;
- Sneltaxi te veroordelen in de kosten van beide instanties.
Een en ander uitvoerbaar bij voorraad."
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
Sneltaxi heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 1 a tot en met d in het tussenvonnis van 20 oktober 2010 is geen grief ontwikkeld en ook anderszins is niet van bezwaren daartegen gebleken, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
Aangevuld met wat in hoger beroep is komen vast te staan, komen de feiten op het volgende neer.
1.1 Bpf Beroepsvervoer is belast met de uitvoering van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (hierna: Wet Bpf 2000) voor de sectoren beroepsgoederenvervoer en personenvervoer.
1.2 Sneltaxi oefent het taxibedrijf uit. Volgens een uittreksel uit het handelsregister van 20 augustus 2010 doet zij dat sinds 20 november 1987 en werken bij haar
18 personen.
1.3 Bij brief van 20 juni 2007 is aan Sneltaxi meegedeeld dat zij verplicht is aangesloten bij Bpf Beroepsvervoer, maar dat Sneltaxi ondanks herhaald verzoek niet de noodzakelijke informatie heeft verschaft voor het vaststellen van de premies.
"Daarom zijn wij genoodzaakt de premies ambtshalve (op basis van een schatting) vast te stellen. Wij hanteren voor de premievaststelling een aanzienlijk hoger bedrag dan de werkelijke premie",
aldus de brief, waarin de pensioenpremie (blijkens de aanhef van de brief voor de jaren 2004, 2005, 2006 en 2007) ambtshalve wordt vastgesteld op € 800.000,-.
In deze brief wordt Sneltaxi geadviseerd de ambtshalve nota stipt te betalen en alsnog te zorgen voor het aanleveren van de nodige gegevens, na verwerking waarvan de nota's kunnen worden aangepast.
1.4 Op 21 november 2007 heeft Sneltaxi aan de administrateur van Bpf Beroepsvervoer laten weten dat zij het bedrag van € 800.000,- niet kan en niet wil betalen.
1.5 Namens Bpf Beroepsvervoer is op 17 augustus 2009 een premienota opgelegd van
€ 800.000,- welk bedrag voor 1 september 2009 betaald dient te zijn. De nota vermeldt voorts dat bij overschrijding van de gestelde termijn rekening dient te worden gehouden met rentevergoeding.
Deze nota heeft Sneltaxi ondanks sommaties en inschakeling van een incassogemachtigde onbetaald gelaten.
1.6 Met een brief van 25 oktober 2009 heeft Sneltaxi aan Bpf Beroepsvervoer laten weten dat
"geen loon- en dienstverbandgegevens aangeleverd zullen worden over de periode 2004 t/m heden. (…) Verder wil ik u melden dat het personeel van Sneltaxi vanaf 2004 tot nu toe te kennen heeft gegeven geen gebruik te willen maken van de in CAO beschreven verplichting van uw Pensioenfonds. Gelet levensloopregeling. M.a.w. in mijn optiek per definitie dienen bepaalde taxichauffeurs, zelf te kunnen bepalen hoe hun pensioen wordt opgebouwd."
1.7 Over het jaar 2011 heeft Sneltaxi in totaal op de maandelijkse premienota's een bedrag van € 17.617,02 aan Bpf Beroepsvervoer betaald.
De vordering en beoordeling daarvan in eerste aanleg
2. Bpf Beroepsvervoer heeft, na vermeerdering van eis bij repliek, gevorderd voor recht te verklaren dat Sneltaxi verplicht is deel te nemen aan de pensioenregeling van Bpf Beroepsvervoer en onder haar werkingssfeer valt, alsmede veroordeling van Sneltaxi tot betaling van € 800.000,- aan hoofdsom, € 2.000,- aan buitengerechtelijke kosten en € 23.846,57 aan wettelijke rente tot 10 juni 2010, te vermeerderen met wettelijke rente over de hoofdsom vanaf 10 juni 2010.
De kantonrechter heeft de vorderingen met uitzondering van de post voor buitengerechtelijke incassokosten toegewezen.
Bespreking van de grieven
3. Het hof stelt voorop dat Sneltaxi niet heeft gegriefd tegen de verklaring voor recht, zodat in hoger beroep vast staat dat Sneltaxi onder de werkingssfeer van Bpf Beroepsvervoer valt en verplicht dient deel te nemen. Voorts is gesteld noch gebleken dat vrijstelling van de verplichtstelling is gevraagd en verleend.
4. Met grief 1 voert Sneltaxi aan dat de gevorderde hoofdsom ten onrechte is toegewezen, gelet op de daaraan ten grondslag gelegde motivering.
5. Hoewel aan Sneltaxi kan worden toegegeven dat Bpf Beroepsvervoer in eerste aanleg enige tijd onduidelijk is geweest over de vraag op welke periode de nota nu precies betrekking had, had dat Sneltaxi, naar het oordeel van het hof, duidelijk kunnen en moeten zijn, gelet op de onder 1.3 weergegeven brief. Uit de in overweging 1.6 genoemde brief van Sneltaxi zelf blijkt ook dat het haar volstrekt duidelijk was dat zij werd aangesproken op ontbrekende gegevens vanaf 2004.
6. Voor zover Sneltaxi in de toelichting op de grief ageert tegen de "volstrekt onduidelijke wijze" waarop de premievaststelling heeft plaatsgevonden, ziet zij over het hoofd dat zij op grond van art. 4 van de Wet Bpf 2000 als werkgeefster verplicht is de statuten, reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds na te leven. Ingevolge art 4.1 van het Uitvoeringsreglement rust op Sneltaxi de verplichting om alle werknemers die onder de verplichte deelneming vallen, aan te melden en daarvan bepaalde gegevens te verstrekken, zoals de in het vierde lid van dit artikel genoemde gegevens (o.a. naam, adres, geboortedatum, burgerservicenummer en salarisgegevens).
Met de onder 1.3 weergegeven brief is aan Sneltaxi duidelijk te verstaan gegeven wat het gevolg is van haar weigering dergelijke gegevens te verschaffen, en hoe zij dient te handelen om aangepaste nota's te verkrijgen. Dat alles heeft Sneltaxi tot op heden nagelaten.
Blijkens het proces-verbaal van comparitie in eerste aanleg heeft de gemachtigde van Bpf Beroepsvervoer aangegeven dat ook nog nadat vonnis is gewezen een herberekening van de premie kan worden gemaakt, indien alsnog de juiste gegevens worden overgelegd.
7. Het hof is van oordeel dat het primair op de weg van Sneltaxi ligt om de basis te bieden voor een correcte nota. Dat neemt evenwel niet weg dat van
Bpf Beroepsvervoer desgevraagd verlangd mag worden dat zij enigszins inzichtelijk maakt hoe zij tot haar schatting is gekomen van de ambtshalve opgelegde premie. Deze schatting behoeft niet nauwkeurig te zijn en mag op alle onderdelen van voor de nalatige premieplichtige ongustige premisses uitgaan. Immers de ambthalve nota heeft voor een deel ook de werking van een ultieme aansporing aan de premieplichtige om met de juiste gegevens voor de draad te komen. Het mag voor de premieplichtige niet lonend zijn om het op een ambtshalve nota te laten aankomen. De ambtshalve premienota heeft ook een zeker punitief karakter indien de premieplichtige weigerachtig blijft of anderszins niet in staat is met de vereiste gegevens voor de dag te komen. Daarbij dient echter de proportionaliteitseis in acht genomen te worden: er mag geen sprake zijn van een aperte wanverhouding tussen de ambtshalve nota en het vermoedelijke daadwerkelijk verschuldigde bedrag.
Bpf Beroepsvervoer heeft uiteindelijk enige gegevens in het geding gebracht waaruit de kantonrechter heeft kunnen afleiden dat zij is uitgegaan van
18 werknemers en een fictieve pensioenpremie van € 11.111,11 per jaar. Daarmee heeft Bpf Beroepsvervoer aan haar stelplicht voldaan, nu is gesteld noch gebleken dat Bpf Beroepsvervoer beschikte over gegevens van Sneltaxi uit een periode kort voor het tijdvak waar het hier om gaat, op basis waarvan zij een meer gefundeerde inschatting had kunnen maken van de mogelijk door Sneltaxi verschuldigde premies.
Sneltaxi heeft er vervolgens niet voor gekozen de juiste loongegevens van haar personeel over de betrokken periode in het geding te brengen. In appel heeft zij uitsluitend de redelijkheid van de ambtshalve aanslag aangevochten. Zij heeft erkend dat zij in de desbetreffende periode 18 werknemers in dienst had, doch ongemotiveerd gesteld dat dit parttimers betrof, die gemiddeld niet meer dan het minimumloon zouden verdienen. De door Bpf Beroepsvervoer gehanteerde pensioenpremie zou volgens Sneltaxi passen bij chauffeurs met een maandloon van ongeveer € 5.000,-, waarbij Sneltaxi evenwel geen rekenkundige uitleg heeft gegeven.
Het hof is van oordeel dat aan een verweer dat uitsluitend de redelijkheid van een ambtshalve nota poogt aan te tasten, hoge eisen mogen worden gesteld. De nalatige premieplichtige zal gemotiveerd moeten stellen dat de uitgangspunten, die het pensioenfonds bij de berekening van het bedrag van de ambtshalve nota heeft gehanteerd, onjuist zijn alsmede dat het bedrag van de ambtshalve nota buitenproportioneel hoog is.
Het verweer van Sneltaxi voldoet daaraan niet. Met name heeft Sneltaxi niet onderbouwd dat het gemiddelde loon in haar bedrijf, dan wel in de branche, op het minimumloon moet worden gesteld.
Het past Sneltaxi naar het oordeel van het hof dan ook niet dat zij
Bpf Beroepsvervoer willekeur en onbehoorlijk gedrag verwijt.
Het hof verwerpt het verweer van Sneltaxi. Het enkele feit dat Sneltaxi in 2011 kennelijk wel gegevens heeft aangeleverd en dat de over dat jaar opgelegde jaarpremie aanzienlijk lager is dan die over de jaren in geschil, baat Sneltaxi niet, nu haar bedrijfsomvang in de tussentijd aanzienlijk kan zijn gewijzigd, hetgeen zij eenvoudig had kunnen aantonen.
De grief treft dan ook geen doel.
8. Bij dupliek in eerste aanleg heeft Sneltaxi zich beroepen op verjaring van de vordering, voor zover deze betrekking heeft op 2004. Bij monde van haar advocaat heeft Sneltaxi tijdens de -latere- comparitie van partijen in eerste aanleg meegedeeld dat zij het beroep op verjaring niet handhaaft.
Met grief 3 wenst Sneltaxi terug te komen op deze mededeling. Bpf Beroepsvervoer heeft zich echter op het standpunt gesteld dat sprake is van afstand van het beroep op verjaring, nog daargelaten dat zij betwist dat van verjaring sprake kan zijn.
Naar het oordeel van het hof is in dit geval sprake van een gedekt verweer zoals bedoeld in art. 348 Rv, nu het beroep op verjaring ondubbelzinnig is prijsgegeven.
Sneltaxi kan daarop niet terugkomen. De grief faalt.
9. Grief 2 keert zich tegen de toegewezen rentepost van € 23.846,57 berekend over de hoofdsom tot 10 juni 2010. Volgens Sneltaxi is zij niet in gebreke gesteld, waardoor geen verzuim is ingetreden en zij geen rente verschuldigd is.
Sneltaxi gaat naar het oordeel van het hof ten onrechte voorbij aan artikel 3.2 van het eerdergenoemde Uitvoeringsreglement, dat reeds bij dagvaarding in eerste aanleg door Bpf Beroepsvervoer is overgelegd. Dit artikel luidt, voor zover van belang:
"Overschrijding betalingstermijn
1. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde premie of het van hem gevorderde voorschot is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. Het fonds is dan bevoegd te vorderen:
- rente over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;"
Het hof is van oordeel dat uit de inhoud van de onder 1.5 weergegeven tekst op de nota voldoende duidelijk blijkt dat Sneltaxi vanaf 1 september 2009 in verzuim zou raken en rente verschuldigd werd over het onbetaald gelaten bedrag.
Ook deze grief faalt.
10. Grief 4 richt zich tegen de hoogte van de proceskostenveroordeling. Volgens Sneltaxi hadden de feitelijke onjuistheden in stellingen van Bpf Beroepsvervoer moeten leiden tot compensatie of matiging van de vergoeding voor proceskosten.
Het hof oordeelt dat Bpf Beroepsvervoer, gelet op het voorgaande, op goede gronden een procedure heeft geëntameerd tegen Sneltaxi, die aanvankelijk van mening was dat zij in het geheel geen premieschuld had. Hoogstens van de laatste akte in eerste aanleg kan gesteld worden dat deze het gevolg is van inadequaat procederen in eerste aanleg door Bpf Beroepsvervoer. Indien die akte buiten beschouwing wordt gelaten, komt het hof nog steeds uit op 3 punten, hetgeen tegen het toepasselijke tarief van € 1.000,- per punt leidt tot € 3.000,-. Dit bedrag heeft de kantonrechter ook toegewezen, zodat ook deze grief geen doel treft.
De slotsom
11. Het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd met veroordeling van Sneltaxi als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat volgens liquidatietarief 1 punt, tarief VII).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt Sneltaxi in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van Bpf Beroepsvervoer tot aan deze uitspraak op € 4.713,- aan verschotten en € 3.895,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat.
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. J.H. Kuiper, voorzitter, M.E.L. Fikkers en A.M. Koene en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 16 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.