ECLI:NL:GHARN:2012:BX8765

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
26 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-002548-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van het gerechtshof bij verzoek tot schorsing van voorlopige hechtenis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 26 september 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, ingediend op 20 september 2012. Het verzoek was gericht op het tijdelijk verlaten van de inrichting om het huwelijk van de zus van de verdachte bij te wonen. De advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door zijn advocaat A.W. Syrier, zijn gehoord in raadkamer. Het hof heeft zich gebaseerd op artikel 80 e.v. van het Wetboek van Strafvordering en heeft overwogen dat het verzoek om schorsing niet onder de bevoegdheid van het hof valt, maar onder de bevoegdheid van de directeur van de penitentiaire inrichting waar de verdachte verblijft.

Het hof heeft eerder op 5 september 2012 al een verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis afgewezen, waarbij het hof zich onbevoegd had verklaard. De directeur van de inrichting had in een schrijven van 14 september 2012 aangegeven dat het aanwezig zijn van de verdachte bij de bruiloft niet als noodzakelijk werd gezien. De raadsman van de verdachte betoogde dat het hof zich nu wel bevoegd zou moeten achten, omdat de afwijzing van het eerdere verzoek niet meer van toepassing zou zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat de bevoegdheid van het hof niet afhankelijk is van de toewijsbaarheid van het verzoek, maar dat het verzoek naar zijn aard onder de bevoegdheid van de directeur valt.

Uiteindelijk heeft het hof besloten om de verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, omdat het verzoek niet afwijkt van het eerder gedane verzoek. De beslissing van het hof is ondertekend door de voorzitter en de griffier, en de uitspraak is openbaar gemaakt op 5 april 2013.

Uitspraak

Gerechtshof te Arnhem
pkn: 21-002548-12
Het gerechtshof heeft te beslissen op een verzoek, vervat in een verzoekschrift van 20 september 2012, ingekomen ter griffie van het hof op 21 september 2012, namens de verdachte,
{verdachte}
geboren te {geboorteplaats} op {geboortedatum,
verblijvende in het huis van bewaring te Veenhuizen,
tot schorsing van het tegen die verdachte rechtens gegeven en nog van kracht zijnde bevel tot voortduren van de voorlopige hechtenis.
Het hof heeft gehoord in raadkamer van heden de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door A.W. Syrier, advocaat te Utrecht.
OVERWEGINGEN:
Bij beslissing van 5 september 2012 heeft het hof zich naar aanleiding van verdachtes verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis onbevoegd verklaard. Daarbij heeft het hof als volgt overwogen:
“Het namens verdachte gedane verzoek om schorsing van de voorlopige hechtenis teneinde het huwelijksfeest van zijn zus te kunnen bezoeken is naar zijn aard een verzoek om incidenteel verlof dat valt onder de reikwijdte van de Penitentiaire beginselenwet en met name de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting, waarbij hoogstens 1 dag met uitloop tot 2 dagen in verband met reistijd verlof kan worden verleend.
De directeur van de instelling is bevoegd op een dergelijk verzoek te beslissen. Verdachte zal zich met zijn verzoek dus moeten richten tot de directeur van de instelling waar hij verblijft.
Dit sluit de bevoegdheid van de rechter om op het verzoek te beslissen uit”.
De raadsman heeft zich bij schrijven van 20 september 2012, wederom gewend tot het hof met een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis teneinde het huwelijk van zijn zuster bij te kunnen wonen. In voormeld schrijven alsmede in raadkamer van heden heeft de raadsman verwezen naar een schrijven namens de directeur van de penitentiaire inrichting van 14 september 2012, inhoudende (zakelijk weergegeven) dat het aanwezig zijn van verdachte bij de bruiloft niet als noodzakelijk wordt gezien in de zin van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (RTVI). Zulks zou in overeenstemming zijn met vaste jurisprudentie van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en jeugdbescherming. Het door verdachte gedane verzoek om incidenteel verlof is kennelijk om deze reden afgewezen. Naar de mening van de raadsman zou, gelet op deze afwijzende beslissing, artikel 80 lid 7 van het Wetboek van Strafvordering, waarin de bevoegdheid van het hof wordt uitgesloten voor dergelijke verzoeken, niet langer van toepassing zijn en zou het hof zich thans wel bevoegd moeten achten van het verzoek kennis te nemen.
Het hof overweegt daaromtrent dat, voor de bevoegdheid van het hof zoals ook volgt uit zijn hiervoor aangehaalde beslissing niet bepalend is of een dergelijk verzoek in termen van de RTVI daadwerkelijk voor toewijzing in aanmerking komt of zou kunnen komen, maar dat beoordeeld dient te worden of het verzoek naar zijn aard onder de bevoegdheid van de directeur van de inrichting valt. Het hof heeft in het onderhavige geval het eerder gedane verzoek beoordeeld als te worden bestreken door artikel 21 van de RTVI, dat de mogelijkheid geeft voor incidenteel verlof (voor een duur van in beginsel één dag, gelet op artikel 21 lid 4 RTVI) voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde. Dat het verlenen van verlof door de directeur van de inrichting niet noodzakelijk is geoordeeld maakt niet dat het verzoek niet langer onder de werkingssfeer van de genoemde Regeling valt. Hiervan uitgaande is thans sprake van een verzoek tot schorsing dat niet afwijkt van het eerder gedane verzoek, ten aanzien waarvan het hof zich niet bevoegd heeft verklaard. Gelet daarop zal verzoeker thans niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek
Het hof heeft gelet op het bepaalde in artikel 80 e.v. van het Wetboek van Strafvordering.
BESLISSING:
Het hof verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Aldus gegeven op 26 september 2012 door mr P. van Kesteren, voorzitter, mr A.E. Harteveld en mr A.W.M. Elders, raadsheren, in tegenwoordigheid van J. Jansen, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.