De verdere beoordeling
1. [deskundige] heeft de door het hof gestelde vragen in zijn rapport onder 4 als volgt beantwoord.
Vraag 1a) Zijn de opmerkingen van [professor] inzake het proces van composteren toepasbaar op het product dat Top Compost aan [geïntimeerden] heeft geleverd, zijnde groencompost dat is bereid volgens de zogenaamde CMC methode?
Antwoord:
De opmerkingen van [professor] in processtuk 25, productie 31 zijn toepasbaar op het composteringsproces zoals dat door Top Compost volgens de zogenaamde CMC methode werd uitgevoerd.
Vraag 1b) Ontstaat door het composteringsproces volgens de CMC methode een biologisch vacuüm dat vatbaar is voor infecties van buitenaf?
Antwoord: Tijdens het composteringsproces volgens de CMC methode ontstaat geen biologisch vacuüm in de strikte betekenis van deze term. Microbiële populaties volgen elkaar op in de verschillende fases. Echter na de eerste fase van het composteringsproces is de compost vatbaar voor infecties van buitenaf die van invloed kunnen zijn op de uiteindelijke samenstelling van de microbiële populatie van de compost.
Vraag 1c) Acht u het waarschijnlijk dat de compost bij Top Compost besmet is geraakt met paddenstoelensporen tijdens de opslag onder TopTex bij Top Compost, of tijdens het bijvoegen of afhalen van compost bij de opgeslagen hoop/hopen?
Antwoord: Ja, de compost bij Top Compost kan besmet zijn geraakt zowel tijdens de opslag onder TopTex zowel tijdens het bijvoegen of afhalen van compost bij de opgeslagen hoop/hopen.
Vraag 1d) Had Top Compost de compost dienen dood te stomen vlak voor de leverantie daarvan aan [geïntimeerden]?
Antwoord: Neen, dit is/was niet gebruikelijk bij de levering van groencompost, zie antwoord onder 4.1a
Vraag 2a) Acht u het waarschijnlijk dat in de periode tussen het afleveren van de compost bij [geïntimeerden] en het opbrengen en inwerken daarvan externe besmetting van de compost heeft plaatsgevonden? Zo ja, kan dat een besmetting van deze omvang hebben gegeven?
Antwoord: Alhoewel de mogelijkheid tot externe besmetting van de compost in de periode tussen het afleveren van de compost op het bedrijfsterrein van [geïntimeerden] en het opbrengen en inwerken niet geheel kan worden uitgesloten is het zeer onwaarschijnlijk.
Vraag 2b) Is externe besmetting mogelijk als de compost enige tijd onafgedekt in een kas heeft gelegen?
Antwoord: Alhoewel de mogelijkheid tot externe besmetting van de in de kas opgeslagen compost in de periode tussen het afleveren van de compost op het bedrijfsterrein van [geïntimeerden] en het opbrengen en inwerken niet geheel kan worden uitgesloten, is dit zeer onwaarschijnlijk.
Vraag 3a) Acht u het waarschijnlijk dat de oorzaak van de paddenstoelengroei niet (enkel) is gelegen in de compost, maar (mede) in de grond zelf doordat deze tijdens de verbouwing van de kassen open en bloot heeft gelegen waardoor paddenstoelensporen, in de grond terecht kunnen zijn gekomen?
Antwoord: het is niet waarschijnlijk dat de oorzaak van de paddenstoelengroei is voortgekomen uit in de grond aanwezige paddenstoelsporen.
Vraag 3b) Wilt u bij de beantwoording van deze vraag rekening houden met het feit dat deze grond na de verbouwing van de kassen gestoomd is?
Antwoord: het wel of niet stomen van de grond is kennelijk geen factor in het later voorkomen van paddenstoelengroei na toediening van de compost.
Vraag 3c) Is een mogelijk laag stikstofgehalte van de grond daarbij van belang?
Antwoord: Een laag stikstofgehalte van de grond is een beperkende factor voor het bodemleven. De kasgrond van [geïntimeerden] voor het toedienen van de compost was geen optimaal substraat voor de groei van micro-organismen door zowel de afwezigheid van organische materiaal en vrij opneembaar stikstof.
Vraag 4a) Acht u een hoeveelheid van in totaal ongeveer 750 m³ compost voor een terrein van ongeveer 3,3 ha onder de gegeven omstandigheden te veel? Met andere woorden acht u het waarschijnlijk dat door deze hoeveelheid de paddenstoelengroei (mede) is veroorzaakt?
Antwoord: De hoeveelheid aangewende compost van 750m3 voor 3,3 ha is hoog maar niet te veel gezien het doel dat werd nagestreefd. Echter mocht de compost schadelijke componenten bevatten cq. sporen of mycelium van de betreffende paddenstoelensoorten dan draagt de hoeveelheid zeker bij tot de omvang van de schade.
Vraag 4b) Is het daarbij relevant of het gaat om gestoomde grond?
Antwoord: In pas gestoomde grond is een biologisch vacuüm aanwezig. Door toevoer van grote hoeveelheden compost zullen de daarin aanwezige organismen aanvankelijk de populatie gaan domineren totdat na enige tijd een nieuwe evenwicht ontstaat.
Vraag 4c) Zo ja, in hoeverre speelt het tijdsverloop van ongeveer zes maanden tussen het stomen van de grond en het opbrengen van de compost een rol?
Antwoord: Door herkolonisatie van gestoomde grond is na 6 maanden nog geen voldoende stabiel evenwicht opgetreden waardoor met de compost meegekomen organismen een kans krijgen zich te ontwikkelen.
Vraag 4d) Hoe verklaart u dat de paddenstoelengroei zich in casu ook op de niet gestoomde grond heeft voorgedaan?
Antwoord: Het bodemleven in de niet gestoomde grond is niet in staat geweest de ontwikkeling van de in de compost meegekomen organismen te onderdrukken.
Vraag 5a) Acht u het waarschijnlijk dat de paddenstoelengroei (mede) is veroorzaakt doordat er wellicht op verschillende plaatsen in de kas "inhomogene" hoeveelheden compost zijn opgebracht?
Antwoord: Het is niet waarschijnlijk dat de paddenstoelengroei (mede) is veroorzaakt doordat er wellicht op verschillende plaatsen in de kas "inhomogene" hoeveelheden compost zijn opgebracht.
Vraag 5b) Zo ja, zou er ingeval de compost op andere wijze was opgebracht geen paddenstoelengroei zijn opgetreden?
Antwoord: De paddenstoelengroei zou waarschijnlijk zijn opgetreden bij elke wijze van toepassing.
Vraag 6) Was naar uw oordeel het risico van overmatige paddenstoelengroei in de gegeven omstandigheden voorzienbaar voor Top Compost en/of [geïntimeerden]? Wilt u bij de beantwoording van deze vraag rekening houden met de aan ieder van partijen toe te dichten specifieke deskundigheid?
Antwoord: Het toedienen van grote hoeveelheden compost kan risico's met zich meebrengen zoals Top Compost ook heeft beaamd. Deskundigheid en ervaring van de leverancier en gebruiker is essentieel om deze risico's te kunnen inschatten. Bekende risico's kunnen in kaart worden gebracht. Echter er kunnen zich altijd bijzondere omstandigheden voordoen die vooraf niet zijn te voorspellen. Ik ben van mening dat de overmatige paddenstoelengroei in de gegeven omstandigheden niet voorzienbaar was voor Top Compost en [geïntimeerden] Er is kennelijk sprake geweest van een samenloop van omstandigheden (besmetting van de compost, de juiste omstandigheden in de grond, de teelt en in de kas) die de paddenstoelengroei in de hand heeft gewerkt. De natuur heeft voor een onaangename verrassing gezorgd.
Vraag 7) Geeft het onderzoek nog aanleiding tot het maken van opmerkingen, die in verband met de beslissing van dit geschil van belang zouden kunnen zijn?
Antwoord: Het is niet duidelijk tot welke soort of-soorten de paddenstoelen behoren die de schade hebben veroorzaakt.
In processtuk 1, bijlage IX vermeldt Koch Bedomtechniek dat de paddenstoelen behoren tot het geslacht of genus Inocybe (abusievelijk is in het rapport de term soort gebruikt). Meer dan 10 verschillende soorten zijn aangetroffen.
In processtuk 1, bijlage X meldt [X.] dat het gaat om paddenstoelen behorende tot het genus Collybia. De soort Collybia dryphila wordt genoemd.
Soorten van het geslacht Inocybe zijn z.g. ectomycorrhizavormers wat betekent dat ze voor hun groei en ontwikkeling een interactie aangaan met de wortels van levende planten. Zij komen in Nederland voor bij loofbomen, soms bij naaldbomen in lanen en parken of in bossen en struwelen op voedselrijke bodem. Uit de literatuur (zie bijlage II) is bekend dat Inocybe deels als saprofyt groeit, maar dat vruchtlichaamvorming optreedt in combinatie met de levende waardplant. Waardplanten kunnen naast bomen en stuiken ook éénjarigen en sierplanten zijn.
Soorten van het geslacht Collybia zijn saprfyten wat betekent dat ze zich op dood organisch materiaal kunnen ontwikkelen. De genoemde soort Collybia dryophila komt voor op humus en grof strooisel van loofbomen (eik, beuk), zelden van naaldbomen in bossen, in parken, plantsoenen, heiden en heischrale graslanden.
In verband met de beslissing van dit geschil is het van belang erop te wijzen dat ondanks het feit dat genoemde onderzoeksinstanties niet tot een eensluidende determinatie van de schadeveroorzakende paddenstoelen zijn gekomen, soorten van beide geslachten op dood organisch materiaal kunnen leven waarbij Inocybe-soorten alleen tot paddenstoelvorming overgaan in interactie met levende planten. Soorten van beide geslachten zijn dus in staat om compost te infecteren volgens het scenario beschreven onder 4.1c. Collybia soorten zijn ook in staat om op opgeslagen compost paddenstoelen te vormen. Inocybe-soorten zullen geen paddenstoelen vormen op opgeslagen compost maar zodra de compost is toegediend aan de grond en hierop een gewas wordt geteeld kunnen ze tot paddenstoelvormig overgaan.