ECLI:NL:GHARN:2012:BX7768

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 september 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-00822
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte voor bewaringsdiensten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 september 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanslag zuiveringsheffing die was opgelegd aan de vof X te Z, hierna aangeduid als belanghebbende. De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland had aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag opgelegd voor de zuiveringsheffing bedrijfsruimte. Belanghebbende, die bewaringsdiensten verleent voor leegstaande onroerende zaken, maakte bezwaar tegen deze aanslag, maar dit bezwaar werd afgewezen. Vervolgens heeft belanghebbende beroep aangetekend bij de rechtbank Arnhem, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof.

Tijdens de zitting op 19 juni 2012 heeft het Hof de feiten en standpunten van beide partijen gehoord. Belanghebbende verzorgt bewaringsdiensten voor leegstaande panden en had een overeenkomst met de eigenaren van een pand aan de a-straat 1 te Q, waar twee oppassers woonden. Het geschil draaide om de vraag of de aanslag terecht was opgelegd aan belanghebbende. Het Hof heeft vastgesteld dat het pand als een bedrijfsruimte moet worden aangemerkt en dat belanghebbende heffingsplichtig is op basis van de geldende verordening. De aanslag is dus terecht opgelegd.

Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en geen aanleiding gezien om een partij in de kosten te veroordelen. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector belastingrecht
nummer 11/00822
uitspraakdatum: 11 september 2012
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
vof X te Z (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van rechtbank Arnhem van 10 november 2011, nummer AWB 11/1803, in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland (hierna: de Heffingsambtenaar).
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2011 een aanslag zuiveringsheffing bedrijfsruimte opgegelegd.
1.2. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende is tegen voormelde uitspraak van de Heffingsambtenaar in beroep gekomen bij de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4. Het beroepschrift tegen de uitspraak van de Rechtbank is op 19 december 2011 ter griffie ingekomen.
1.5. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2012 te Arnhem. Namens belanghebbende zijn daar verschenen haar vennoten [ ] en [ ]. Namens de Heffingsambtenaar is verschenen [ ]. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht.
1.7. Het Hof heeft het vooronderzoek heropent teneinde de Ambtenaar in de gelegenheid te stellen de in het dossier ontbrekende Verordening zuiveringsheffing Waterschap Rivierenland 2010 aan het Hof op te sturen. Vervolgens is belanghebbende in de gelegenheid gesteld op de van de Ambtenaar ontvangen verordening nadere schriftelijke opmerkingen in te brengen. Het Hof heeft vervolgens het vooronderzoek gesloten.
1.1. Partijen hebben desgevraagd het Hof toestemming verleend om zonder nadere mondelinge behandeling schriftelijk uitspraak te doen.
2. De vaststaande feiten
2.1. Belanghebbende verzorgt bewaringsdiensten voor leegstaande onroerende zaken. Zij sluit hiertoe overeenkomsten met de eigenaren van de onroerende zaken en met derden die de onroerende zaak gaan bewonen (de oppassers). Een van de onroerende zaken waarvoor belanghebbende bewaringsdiensten verzorgt is a-straat 1 te Q (hierna: het pand).
2.2. Het pand bestaat uit een winkelruimte op de benedenverdieping en een daarboven gelegen opslagruimte. Krachtens een overeenkomst met belanghebbende bewonen in het onderhavige jaar twee oppassers dit pand. Eén van hen bewoont de winkelruimte, de ander de opslagruimte. De oppassers delen sanitaire voorzieningen en een keuken op de begane grond.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1. Tussen partijen is in geschil of de aanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd.
3.2. Beide partijen hebben voor hun standpunten aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Hetgeen daaraan ter zitting is toegevoegd, is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en gegrondverklaring van het beroep tegen de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de aanslag. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. De Verordening zuiveringsheffing Waterschap Rivierenland 2010 (hierna: de Verordening) zoals deze in het onderhavige jaar gold, luidt onder meer als volgt:
“Artikel 1 Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
a. (…)
e. woonruimte: een ruimte die blijkens haar inrichting bestemd is om als een afzonderlijk geheel te voorzien in woongelegenheid en waarvan de delen blijkens de inrichting van die ruimte niet bestemd zijn om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven;
f. bedrijfsruimte: een naar zijn of haar aard en inrichting als afzonderlijk geheel te beschouwen terrein of ruimte, niet zijnde een woonruimte, een zuiveringtechnisch werk of een riolering.
g. (…).
Artikel 3 Belastbaar feit en heffingsplicht
1. (…).
2. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
b. (…).
3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, is heffingsplichtig:
a. in geval van gebruik van een woonruimte door de leden van een huishouden: degene die door de ambtenaar belast met de heffing is aangewezen;
b. in geval van gebruik door degene aan wie een deel van een bedrijfsruimte in gebruik is gegeven: degene die dat deel in gebruik heeft gegeven met dien verstande dat degene die het deel in gebruik heeft gegeven, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven;
c. in geval van het voor volgtijdig gebruik ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte: degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.
4. (…).”
4.2. Het pand is een als afzonderlijk geheel te beschouwen ruimte.
4.3. De oppassers bewonen elk een gedeelte van het pand, waarvan zij exclusief het gebruik hebben. Deze delen zijn door belanghebbende bestemd om afzonderlijk in gebruik te worden gegeven en daartoe ingericht. Uit artikel 1, aanhef en onderdeel e, van de verordening vloeit dan voort dat het pand geen woonruimte in de zin van de Verordening is.
4.4. Uit het vorenoverwogene vloeit voort dat het pand op grond van artikel 1, aanhef en onderdeel f, van de Verordening een bedrijfsruimte in de daar bedoelde zin is.
4.5. Belanghebbende heeft delen van het als bedrijfsruimte aan te merken pand in gebruik gegeven aan de oppassers. Uit artikel 3, derde lid, aanhef en onderdeel b, van de Verordening vloeit dan voort dat belanghebbende heffingsplichtig is. De aanslag is dus terecht aan belanghebbende opgelegd.
4.6. Belanghebbende heeft haar grieven tegen de hoogte van de aanslag ter zitting laten varen.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene heeft de Rechtbank een juiste beslissing genomen. Het Hof zal dan ook de uitspraak van de Rechtbank bevestigen.
5. Kosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij te veroordelen in de kosten die de wederpartij in verband met de behandeling van het hoger beroep voor het Hof heeft moeten maken.
6. Beslissing
Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mrs. J. van de Merwe, voorzitter, R.A.V. Boxem en P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. J.L.M. Egberts als griffier.
De beslissing is op 11 september 2012 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.L.M. Egberts) (J. van de Merwe)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 12 september 2012.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.