4.1 Ingevolge artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ moet de waarde van de onroerende zaak worden bepaald op de waarde die aan de onroerende zaak dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de onroerende zaak in de staat waarin zich die bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen. Naar de bedoeling van de wetgever is deze waarde “de prijs welke door de meestbiedende koper besteed zou worden bij aanbieding ten verkoop op de voor de zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding”.
4.2 Ingevolge artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ wordt de in artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ bedoelde waarde voor niet-woningen onder meer bepaald door middel van een methode van kapitalisatie van de bruto huur en door middel van een methode van vergelijking met referentieobjecten.
4.3 Evenwel moet worden opgemerkt dat deze in de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet WOZ neergelegde regels voor de onderbouwing en uitvoering van de waardebepaling weliswaar hulpmiddelen bevatten om te bereiken dat het wettelijke waardebegrip van artikel 17, tweede lid, van de Wet WOZ wordt gehanteerd, maar dat de toetssteen uiteindelijk de waarde blijft zoals in dat artikellid omschreven, en dat de waarde ook op andere manieren kan worden bepaald (vgl. HR 29 november 2000, nr. 35 797,
LJN AA8610, BNB 2001/52, en HR 11 juni 2004, nr. 39 467, LJN AP1375, BNB 2004/251).
4.4 Tussen partijen is niet in geschil dat in de a-straat op of rondom de peildatum geen verkooptransacties van vergelijkbare onroerende zaken hebben plaatsgevonden. Evenmin is in geschil dat op of rondom de peildatum slechts de drie onder 2.6 genoemde huurovereenkomsten in de markt tot stand zijn gekomen.
4.5 De Ambtenaar heeft bij de vaststelling van de waarde een systeem toegepast waarbij hij aan de hand van de gegevens van vergelijkingspanden een primaire vierkantemeterprijs heeft vastgesteld. Deze primaire vierkantemeterprijs heeft hij vervolgens verminderd met verschillende factoren die afhankelijk zijn van de kenmerken van de onroerende zaak. Uit de onder 2.6 genoemde huurovereenkomsten volgt een gemiddelde primaire vierkantemeterprijs van - afgerond - € 705. De Ambtenaar is bij zijn taxatie uitgegaan van een primaire vierkantemeterprijs van € 575. De Ambtenaar heeft ter zitting van het Hof verklaard dat bij een primaire meterprijs van € 575 de uiteindelijk getaxeerde waarde meer in de lijn ligt met de andere WOZ-waarden van winkelpanden in de a-straat. Naar het oordeel van het Hof volgt uit deze verklaring dat een primaire vierkantemeterprijs van € 705 niet representatief is voor de onroerende zaak. De Ambtenaar heeft naar het oordeel van het Hof geen afdoende verklaring kunnen geven waarom hij bij de taxatie van de onroerende zaak is uitgegaan van een primaire vierkantemeterprijs van € 575. Zijn verklaring dat een aanpassing van de primaire vierkantemeterprijs van € 705 nodig is, omdat de andere panden een geringer verhuurbaar winkeloppervlak leidt tot een dubbele correctie van de primaire vierkantemeterprijs; bij de door hem gehanteerde ITZA-methode wordt immers al rekening gehouden met de omvang van het verhuurde vloeroppervlak. Nu de Ambtenaar onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stelling dat de primaire vierkantemeterprijs van € 575 niet te hoog is, heeft hij naar het oordeel van het Hof de aan de hand van deze primaire vierkantemeterprijs bepaalde waarde niet aannemelijk gemaakt.
4.6 De Ambtenaar bestrijdt de door belanghebbende verdedigde waarde. De Ambtenaar stelt zich op het standpunt dat bij de vaststelling van de waarde geen rekening gehouden mag worden met de aandelentransactie tussen A en zijn broer en de waarde van de onroerende zaak waarvan partijen bij die transactie zijn uitgegaan (hierna: de verkoopprijs), omdat de onroerende zaak niet aan de meestbiedende gegadigde is aangeboden en partijen zijn uitgegaan van een waarde in verhuurde staat. Voorts draagt de Ambtenaar aan dat de verkoop tussen gelieerde partijen is gesloten en de verkoopprijs daarmee op onzakelijke gronden tot stand is gekomen. Als bijzondere omstandigheden die het gebruik van de verkoopprijs verhinderen, voert de Ambtenaar aan, dat het een aankoop van meerdere panden tegelijk betreft, F en G geen inzicht hebben gegeven in de wijze waarop de door hen getaxeerde waarde tot stand is gekomen en het een aandelentransactie betreft.
4.7 Zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, ziet het Hof niet in dat de verkoopprijs op onzakelijke gronden tot stand is gekomen, nu deze prijs tot stand is gekomen na onderhandelingen tussen partijen met tegengestelde belangen. Bij deze onderhandelingen hebben partijen zich laten informeren over de waarde van de onroerende zaken door hun taxateurs en hebben zij zich laten bijstaan door hun accountants. Evenmin is het Hof gebleken van bijzondere omstandigheden die het gebruik van de verkoopprijs verhinderen. Dat meerdere panden zijn aangekocht vormt geen bijzondere omstandigheid, omdat partijen voor elk pand afzonderlijk een waarde hebben vastgesteld, waarbij partijen de waardering hebben gesteund op de voor elk pand opgestelde taxatierapporten. Het feit dat de overdracht een aandelentransactie betreft en geen verkoop van een pand, vormt evenmin een bijzondere omstandigheid, omdat gesteld noch gebleken is, dat de door partijen vastgestelde verkoopprijs van de onroerende zaak niet of niet volledig in de transactieprijs van de aandelen tot uitdrukking is gekomen. In de taxatierapporten ontbreekt een onderbouwing van de daarin vastgestelde waarde, zodat deze rapporten in beginsel minder bijdragen tot het gevraagde bewijs. Nu zakelijk handelende partijen deze rapporten tot uitgangspunt van hun transactie hebben genomen, gaat het Hof ervan uit dat deze rapporten voldoen aan de voorwaarden die zakelijk handelende partijen aan dergelijke rapporten stellen. De door partijen aan de hand van de taxatierapporten bepaalde verkoopprijs, maakt daarom de verkoopprijs niet onbruikbaar bij de bepaling van de waarde van de onroerende zaak.
4.8 De Ambtenaar stelt zich op het standpunt dat de verkoopprijs niet de prijs is welke besteed zou worden door de meestbiedende koper bij aanbieding ten verkoop op de voor de onroerende zaak meest geschikte wijze na de beste voorbereiding, aangezien de broer de onroerende zaak enkel aan A heeft aangeboden. De Ambtenaar wijst naar het oordeel van het Hof terecht op dit aan de verkoopprijs klevende gebrek. Een verkoopprijs die tot stand is gekomen door het aanbieden van de onroerende zaak aan één partij, kan naar het oordeel van het Hof, naar de omstandigheden van het geval beoordeeld, niet de grondslag vormen voor de waardering van de onroerende zaak ingevolge de Wet WOZ.
4.9 Gelet op hetgeen het Hof onder 4.5 heeft overwogen, heeft de Ambtenaar de door hem verdedigde waarde niet aannemelijk gemaakt. De verkoopprijs van het pand en de bij de bepaling daarvoor gehanteerde taxatierapporten kunnen evenmin aan een waardering ten grondslag liggen, gelet op het onder 4.7 en 4.8 overwogene. De Rechtbank heeft daarom naar het oordeel van het Hof terecht de waarde in goede justitie vastgesteld. Het Hof acht de door de Rechtbank in goede justitie vastgestelde waarde van € 1.650.000 gelet op alle feiten en omstandigheden niet te hoog en zal deze waarde daarom overnemen en tot de zijne maken.
slotsom