ECLI:NL:GHARN:2012:BX6683

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
5 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
P12/0218
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de verlenging van de proeftijd bij een voorwaardelijke ISD-maatregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 5 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2011. De rechtbank had de proeftijd van een voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) met een jaar verlengd. Het hof heeft vastgesteld dat de wettelijke bepalingen die betrekking hebben op het verlengen van de proeftijd bij een voorwaardelijke veroordeling niet van toepassing zijn verklaard voor de ISD-maatregel. Dit betekent dat er geen wettelijke basis is voor de verlenging van de proeftijd in dit geval.

Het hof heeft de beslissing van de rechtbank vernietigd en de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard in zijn gewijzigde vordering tot verlenging van de proeftijd. De advocaat-generaal had eerder al aangegeven dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel niet op de juiste wettelijke bepalingen was gebaseerd. Het hof heeft de relevante stukken, waaronder eerdere vonnissen en proces-verbaal, in overweging genomen en geconcludeerd dat de rechtbank onterecht de proeftijd had verlengd.

De uitspraak van het hof benadrukt de noodzaak voor een correcte toepassing van de wetgeving rondom ISD-maatregelen en de beperkingen die daarbij gelden. De beslissing is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de raadsheren, met de griffier aanwezig.

Uitspraak

ISD [nummer]
Beslissing d.d. 5 juli 2012
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam betrokkene],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende aan de [verblijfplaats].
Het beroep is ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2011, inhoudende onder meer verlenging van de proeftijd met een jaar van de door dezelfde rechtbank bij vonnis van 29 december 2009 voorwaardelijk opgelegde maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
Bij arrest van 29 november 2011 heeft het gerechtshof Amsterdam zich onbevoegd verklaard tot kennisneming van het hoger beroep met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde maatregel en de zaak in zoverre verwezen naar dit hof.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
- het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 29 december 2009;
- het proces-verbaal van de zitting van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2011;
- het vonnis van de rechtbank Amsterdam van (naar het hof leest) 1 april 2011, waarvan beroep;
- de akte van beroep van betrokkene van 1 april 2011;
- de appelschriftuur van de raadsman van 5 april 2011;
- het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 29 november 2011;
Het hof heeft ter zitting van 5 juli 2012 gehoord de betrokkene bijgestaan door zijn raadsman mr A.J.M. Mohrmann, advocaat te Bussum en de advocaat-generaal mr E.J. Julsing-Nijenhuis.
Overwegingen:
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt dat de vordering strekkende tot tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) niet gebaseerd is op de juiste wettelijke bepalingen. De rechtbank heeft, ondanks dat de wettelijke mogelijkheid daartoe niet bestaat, de proeftijd van de ISD-maatregel verlengd met een termijn van een jaar.
De advocaat-generaal concludeert tot vernietiging van de beslissing van de rechtbank en tot niet-ontvankelijkheid dan wel afwijzing van de vordering van het openbaar ministerie. De advocaat-generaal acht geen termen aanwezig voor het alsnog tenuitvoerleggen van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel.
Het standpunt van betrokkene en zijn raadsman
De raadsman sluit zich aan bij het standpunt van de advocaat-generaal.
Het oordeel van het hof
Ontvankelijkheid
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 28 oktober 2010 noemt als grondslag voor het ten uitvoer leggen van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel de artikelen 14f, 14g en 14h van het Wetboek van Strafrecht. Deze artikelen zijn echter niet van toepassing bij deze maatregel. Het hof merkt de verwijzing naar genoemde artikelen aan als een kennelijke verschrijving.
Het openbaar ministerie is op zich bevoegd een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel te vorderen en is dus in zoverre ontvankelijk in haar vordering.
Ter zitting van de rechtbank heeft de officier van justitie zijn vordering gewijzigd in die zin dat niet langer de ten uitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel werd gevorderd maar een verlenging van de proeftijd met een jaar.
Het hof stelt vast dat de wettelijke bepalingen betreffende het verlengen van de proeftijd bij een voorwaardelijke veroordeling niet van toepassing zijn verklaard voor de ISD-maatregel. Ook bevat de derde afdeling van titel IIA van Boek 1 van het Wetboek van Strafrecht (“Plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders”) geen afzonderlijke regeling dienaangaande. Verlenging van de proeftijd, verbonden aan een voorwaardelijk opgelegde ISD-maatregel, is derhalve wettelijk niet mogelijk. Het hof zal dan ook de beslissing van de rechtbank vernietigen en de officier van justitie niet ontvankelijk verklaren in zijn gewijzigde vordering.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 1 april 2011 met betrekking tot betrokkene [naam], voorzover inhoudende de verlenging van de proeftijd, bepaald bij vonnis van de meervoudige kamer te Amsterdam d.d. 29 december 2009, gewezen onder parketnummer 13/410833-09, met één jaar..
Verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in zijn vordering tot verlenging van de proeftijd, bepaald bij voormeld vonnis.
Aldus gedaan door
mr Y.A.J.M. van Kuijck als voorzitter,
mr E. van der Herberg en mr G. Oldekamp als raadsheren,
en drs. E. Harmsen en prof. dr. B.C.M. Raes als raden,
in tegenwoordigheid van K. Bruil als griffier,
en op 5 juli 2012 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.