ECLI:NL:GHARN:2012:BX6262

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
7 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.097.368
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats van minderjarige kinderen in kort geding

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof Arnhem, betreft het een kort geding over de hoofdverblijfplaats van twee minderjarige kinderen, [kind 1] en [kind 2], die zijn geboren uit het ontbonden huwelijk van de partijen. De vader heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen, terwijl de moeder zich hiertegen verzet. De voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen heeft in een eerdere uitspraak de hoofdverblijfplaats bij de vader vastgesteld, waartegen de moeder grieven heeft ingediend. Het hof heeft in zijn beoordeling gekeken naar de belangen van de kinderen, die zich goed ontwikkelen bij de vader en de wens hebben om bij hem op te groeien. De moeder heeft geen verzoek in reconventie ingediend en het hof heeft vastgesteld dat de vader geen gezag heeft over een derde kind, [kind 3]. De bijzondere curator heeft in haar rapportage bevestigd dat de kinderen geen contact wensen met de moeder, wat de beslissing van het hof heeft beïnvloed. Het hof heeft geoordeeld dat het in het belang van de kinderen is dat zij bij de vader blijven wonen, ondanks dat dit betekent dat de kinderen niet in één gezin opgroeien. De moeder moet echter een belangrijke rol blijven spelen in hun leven. Het hof heeft het bestreden vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de kosten van het hoger beroep gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.097.368
(zaaknummer rechtbank 124685 / KG ZA 11-266)
arrest in kort geding van de vierde civiele kamer van 7 augustus 2012
inzake
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna: de moeder,
advocaat: mr. J.M. Ringerwöle-de Jong,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna: de vader,
advocaat: mr. R.A.A.H. van Leur.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is gehouden op 31 mei 2012; het daarvan opgemaakte proces-verbaal maakt deel uit van de stukken.
1.2 Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.
2. De vaststaande feiten
2.1 Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het bestreden vonnis in kort geding van 17 oktober 2011, nu daartegen geen grieven of andere bezwaren zijn geuit. Daarnaast gaat het hof uit van de navolgende feiten:
2.2 Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Zutphen van 17 februari 2010 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld voor de duur van een jaar, welke ondertoezichtstelling twee keer is verlengd, laatstelijk tot 17 februari 2013.
2.3 Bij verzoekschrift van 11 november 2011, ingediend bij de rechtbank Rotterdam, heeft de vader verzocht:
- nader te noemen [kind 1] en [kind 2] te horen over de contactregeling inhoudende dat zij éénmaal per veertien dagen bij de moeder zullen verblijven van vrijdag 18.00 uur tot zondag 16.00 uur, alsmede de helft van de vakanties en op basis van die gesprekken de zorg- en contactregeling te wijzigen;
- vervangende toestemming te verlenen voor erkenning van de minderjarige [kind 3], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (verder: [kind 3]);
- partijen gezamenlijk te belasten met het gezag over [kind 3];
- de hoofdverblijfplaats van [kind 3] te bepalen bij de vader.
De moeder heeft geen verzoek in reconventie ingediend.
2.4 Bij dagvaarding in kort geding van 10 februari 2012 heeft de moeder, voor zover thans van belang, nakoming van de in het bestreden vonnis vastgestelde omgangsregeling tussen de moeder en nader te noemen [kind 1] en [kind 2] gevorderd, althans een andere door de voorzieningenrechter vast te stellen omgangsregeling. Bij - uitvoerbaar bij voorraad verklaard - vonnis in kort geding van 9 maart 2012 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam deze vorderingen van de moeder afgewezen. De voorzieningenrechter heeft in dat vonnis in kort geding tot bijzonder curator over [kind 1] en [kind 2] benoemd: mr. E.A. Kool, advocaat te Rotterdam (verder: de bijzonder curator).
3. De verdere motivering van de beslissing in kort geding in hoger beroep
3.1 In hoger beroep ligt voor de hoofdverblijfplaats van:
- [kind 1], geboren op [geboortedatum] 1999 en
- [kind 2], geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats],
die zijn geboren uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk van partijen.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Zutphen heeft de hoofdverblijfplaats van [kind 1] en [kind 2] bij de vader vastgesteld. Tegen die vaststelling richten zich de twee grieven van de moeder.
3.2 De vader heeft in zijn memorie van antwoord het verzoek geuit een bijzonder curator ten behoeve van de minderjarigen te benoemen. Nu de vader daaraan in de conclusie van de memorie van antwoord geen gevolgen heeft verbonden, er inmiddels een bijzondere curator voor [kind 1] en [kind 2] is benoemd en het hof acht zal slaan op de door de bijzondere curator opgestelde brief van 10 mei 2012, kan beoordeling van dit verzoek achterwege blijven.
Verder heeft de vader bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de rechtbank dat de vader geen gezag heeft over [kind 3]. Ook daaraan heeft de vader in zijn conclusie geen gevolgen verbonden, zodat bespreking van dat bezwaar achterwege kan blijven.
3.3 Het hof stelt voorop dat het naar zijn oordeel in het belang van [kind 1] en [kind 2] is dat op korte termijn duidelijkheid bestaat omtrent hun hoofdverblijfplaats, temeer nu de vraag omtrent die hoofdverblijfplaats in de bodemzaak niet voorligt. Hiermee is het spoedeisend belang gegeven. Van ongeschiktheid van de zaak als bedoeld in artikel 256 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is geen sprake. Het hof beschikt over voldoende informatie om tot een oordeel te kunnen komen.
3.4 De grieven van de moeder lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Het hof beoordeelt deze als volgt. De bijzondere curator heeft in een brief van 10 mei 2012, die zij heeft opgesteld ten behoeve van de zitting in de hiervóór in 2.3 vermelde bodemprocedure, verklaard dat zij in een gesprek met [kind 1] en [kind 2], zonder aanwezigheid van de vader, het volgende beeld heeft gekregen. [kind 1] en [kind 2] zijn twee levendige en pientere meisjes die verbazend goed in staat zijn over deze hele kwestie te praten. Beiden geven duidelijk aan geen contact te wensen met de moeder. Ze vertelden haar dat de moeder hen slaat, tegen hen schreeuwt en hen onder druk zet. Nadat hun was uitgelegd dat het de bedoeling is toch naar een omgangsregeling toe te werken met de moeder, omdat het immers hun moeder is, maar in een tempo dat zij goed zouden aankunnen, hebben [kind 1] en [kind 2] aangegeven dat dit goed is, zolang zij maar niet bij haar behoeven te slapen (in ieder geval voorlopig) en niet met haar op vakantie behoeven te gaan. Het lijkt erop dat zij hun moeder wantrouwen. Ook zijn zij boos op haar omdat ze het gevoel hebben dat zij hun jongere zusje [kind 3] inzet als middel om hen ook te zien en een omgangsregeling met [kind 1] en [kind 2] af te dwingen. Omdat zij hun moeder even niet willen zien, zien zij [kind 3] ook niet. Hierover zijn zij boos en verdrietig. Met [kind 1] en [kind 2] is afgesproken aan de rechtbank voor te leggen dat het belcontact met de moeder zoals dat er nu is, in stand moet blijven, eventueel uitgebreid met skype, en dat de moeder een rol blijft spelen in hun leven (dat vinden zij zelf ook). Het voorstel is na de zomer in september 2012, 1 uur begeleide omgang per 14 dagen, die - als het goed loopt - al snel kan worden uitgebreid. Er dient te worden bezien of een omgangsregeling tussen [kind 1], [kind 2] en [kind 3] tot stand kan komen, omdat zij hun zusje missen.
3.5 Hiermee bevestigt de bijzondere curator de conclusies van de gezinsvoogd, verwoord in haar schriftelijk advies van 6 oktober 2011 aan de rechtbank Zutphen. Daarin verklaart de gezinsvoogd dat zij gedurende de periode van de ondertoezichtstelling heeft geprobeerd duidelijkheid te verkrijgen in de thuissituatie bij de moeder en dat zij heeft geprobeerd de moeder in haar rol van opvoeder te ondersteunen. De hulpverlening boekte echter gering resultaat waardoor een gezagsvacuüm tussen de moeder en de kinderen is ontstaan. Dit maakt de huidige situatie bij de moeder onverantwoord voor de ontwikkeling van de kinderen. Met name voor [kind 1] en [kind 2] geldt dat de relatie met de moeder ernstig verstoord is geraakt. [kind 1] en [kind 2] accepteren het gezag van de moeder onvoldoende en de moeder is onvoldoende in staat aan te sluiten bij de belevingswereld van [kind 1] en [kind 2] en hen te ondersteunen in hun loyaliteit naar de vader. Alhoewel er onvoldoende zicht op de pedagogische vaardigheden van de vader is, zijn de randvoorwaarden bij de vader om de kinderen een thuis te kunnen bieden aanwezig en lijkt het op dit moment voor een gezonde ontwikkeling van [kind 1] en [kind 2] het meest wenselijk dat zij bij de vader gaan wonen. Door de hoofdverblijfplaats bij de vader vast te stellen komt er meer duidelijkheid en rust in de leefomgeving van de minderjarigen.
3.6 De brieven van de gezinsvoogd en de bijzondere curator staan niet op zichzelf. In het gezin van de moeder, [kind 1], [kind 2] en [kind 3] is in de periode van 15 juni 2009 tot 22 juni 2010 Intensieve Orthopedagogische Gezinsbegeleiding (IOG) en Parent Management Training Oregon (PMTO) ingezet, onder andere voor de verbetering van de relatie tussen de moeder en de minderjarigen, waaronder het stellen van grenzen door de moeder. Alhoewel bij het einde van de therapie het vertrouwen bestond dat de moeder een positief klimaat neer zou kunnen blijven zetten voor haar kinderen om op te groeien, heeft dit een escalatie tussen de moeder enerzijds en [kind 1] en [kind 2] anderzijds niet kunnen voorkomen. Op 16 juni 2011 zijn [kind 1] en [kind 2] weggelopen bij de moeder, omdat de door de moeder geplande vakantie tot een conflict leidde. De minderjarigen hebben het grootste gedeelte van de zomervakantie bij de vader doorgebracht en na de zomervakantie heeft de vader aangegeven dat de minderjarigen niet meer terug willen. De moeder heeft dit ook niet, althans onvoldoende gemotiveerd bestreden. Vanuit de stichting Bureau Jeugdzorg Gelderland wordt praktische gezinsondersteuning (PGO) ingezet om de pedagogische vaardigheden bij de moeder te versterken en zicht te krijgen op het gedrag van de [kind 1] en [kind 2] in de thuissituatie en de onderlinge communicatie en relatie tussen de minderjarigen en de moeder. Dit heeft de relatie tussen de minderjarigen en de moeder in onvoldoende mate verbeterd.
3.7 Tijdens de comparitie van partijen heeft de moeder dit bevestigd. Zij heeft verklaard dat, wanneer zij [kind 1] en [kind 2] ziet bij de overdracht van [kind 3] aan de vader in het kader van de omgangsregeling tussen [kind 3] en de vader, [kind 1] en [kind 2] haar nauwelijks willen groeten en dat dit haar veel verdriet doet.
3.8 In het licht van het voorgaande is het hof van oordeel dat het in het belang van [kind 1] en [kind 2] het meest wenselijk is dat zij hun hoofdverblijfplaats bij de vader hebben. Zij voelen zich thuis bij de man en lijken zich bij de vader goed te ontwikkelen. Door de bijzondere curator noch de gezinsvoogd zijn op dit punt zorgen geconstateerd en de processtukken geven evenmin aanleiding om aan de opvoedingsvaardigheden van de vader te twijfelen. Bovendien wordt met deze beslissing recht gedaan aan de herhaaldelijk geuite wens van [kind 1] en [kind 2] om bij de vader op te groeien. Wel is het hof van oordeel dat de moeder een belangrijke rol in het leven van [kind 1] en [kind 2] moet blijven spelen. Alhoewel een regeling omtrent de zorg- en opvoedingstaken in dit hoger beroep niet voorligt, acht het hof van belang dat door de vader, de minderjarigen en de moeder met de bijzondere curator wordt bezien op welke wijze zij hieraan invulling kunnen geven.
Dat deze beslissing ertoe leidt dat [kind 1], [kind 2] en [kind 3] niet in één gezin opgroeien, leidt niet tot een ander oordeel, nu het hof dit belang ondergeschikt acht aan het belang van [kind 1] en [kind 2] om bij de vader op te groeien. De omstandigheid dat de raad in zijn rapport van 30 november 2009 nog anders heeft geadviseerd, leidt evenmin tot een ander oordeel, nu de raad in dat rapport geen rekening heeft kunnen houden met ontwikkelingen van na die datum.
4. Slotsom
4.1 De slotsom van het voorgaande is dat de grieven falen, zodat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd.
4.2 Gelet op de omstandigheid dat partijen gehuwd zijn geweest en het geschil betrekking heeft op de daaruit voortgekomen minderjarige kinderen, zullen de kosten van het hoger beroep worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.
5. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis in kort geding van 17 oktober 2011 van de voorzieningenrechter in de rechtbank Zutphen;
compenseert de kosten van het hoger beroep aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. R. Krijger, H. van Loo en M.H.H.A. Moes, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. H. van Loo, en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2012.