Beschikking d.d. 12 juli 2012
Zaaknummer 200.086.139
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. P. Buikes, kantoorhoudende te Apeldoorn,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.L.A.M. Swagemakers, kantoorhoudende te Oosterhout.
Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beschikking van 27 januari 2011 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle (zaaknummer 174443/FA RK 10-3133), zoals bij partijen bekend.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen bij de griffie op 22 april 2011, heeft de man verzocht de beschikking van 27 januari 2011 te vernietigen (naar het hof leest:) voor wat betreft de afwijzing van zijn verzoek in eerste aanleg, en opnieuw beslissende te bepalen dat de vrouw ter zake van partneralimentatie € 600,- per maand aan hem dient te betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, vanaf de datum van indiening van het verzoekschrift bij de rechtbank op 29 juli 2010, dan wel vanaf de datum van indiening van het appelschrift, dan wel met ingang van de dag die het hof redelijk en billijk oordeelt en ter hoogte van een bedrag als het hof in goede justite zal bepalen.
Bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie op 21 juli 2011, heeft de vrouw het verzoek van de man bestreden en tevens incidenteel beroep ingesteld. De vrouw heeft het hof verzocht zich onbevoegd te verklaren, althans de man niet-ontvankelijk te verklaren, althans de vorderingen aan de man te ontzeggen, zulks bij niet of gedeeltelijke ontzegging van diens vorderingen te beslissen conform de vrouw in eerste aanleg heeft verzocht, alles onder compensatie van de kosten in beide instanties.
Bij verweerschrift, binnengekomen bij de griffie op 27 september 2011, heeft de man het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van een faxbericht van mr. Swagemakers, binnengekomen bij de griffie van het hof op 27 december 2012, met een bijlage, een tweetal brieven van mr. Swagemakers, binnengekomen bij de griffie van het hof op respectievelijk 29 december 2011 en 30 december 2011, alle met bijlagen, en een tweetal brieven van mr. Buikes, waarvan één binnengekomen bij de griffie van het hof op 4 mei 2012 met bijlagen en één binnengekomen bij de griffie van het hof op 6 januari 2012 met een bijlage.
Ter zitting van 10 januari 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de man en de vrouw en hun advocaten.
De beoordeling
Procedureel
1. Voor zover de vrouw het hof heeft verzocht om eerst te beslissen op de processuele verweren en - indien het hof tot een inhoudelijke behandeling van de zaak toekomt - de vrouw alsdan in de gelegenheid te stellen de financiële bescheiden waarop zij zich wenst te beroepen in het geding te brengen, wijst het hof dit verzoek af.
2. Het hof ziet in het gestelde geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke procedure in alimentatiegeschillen die - voor zover hier van belang - inhoudt dat partijen de schriftelijke bescheiden waar zij zich op willen beroepen zo spoedig mogelijk voorafgaand aan de mondelinge behandeling dienen over te leggen.
De vaststaande feiten
3. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest.
4. Bij beschikking van 21 september 2005 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 25 januari 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
5. Partijen hebben, -met bijstand van "Hoefnagels, methodische mediation, praktijk voor scheidingsbemiddeling Stedendriehoek"- de gevolgen van de echtscheiding geregeld en de bereikte overeenstemming is vervolgens vastgelegd in een echtscheidingsconvenant, dat door ieder van hen is ondertekend op 6 juli 2005. Een gewaarmerkt exemplaar van deze overeenkomst is aan de echtscheidingsbeschikking van 21 september 2005 gehecht en maakt daarvan op die wijze deel uit.
6. Blijkens dit echtscheidingsconvenant zijn partijen -voor zover hier van belang- het volgende overeengekomen:
Artikel 6
1. De vrouw zal voor een periode van ten hoogste 12 jaren -ingaand per juni 2005-, maandelijks een bedrag ter grootte van €300,- bruto uitkeren aan de man als bijdrage in zijn levensonderhoud.
2. […].
3. Onder verwijzing naar de considerans van deze overeenkomst stellen partijen vast dat het wenselijk is dat de man op termijn zoveel mogelijk zelf in zijn levensonderhoud zal gaan voorzien. Tegen deze achtergrond zullen eigen arbeidsinkomsten van de man in mindering worden gebracht op het in het eerste lid van dit artikel genoemde bedrag, echter met dien verstande dat eigen arbeidsinkomsten tot een bedrag van €1.000,- bruto per maand niet in mindering zullen worden gebracht, dat voor eigen arbeidsinkomsten die liggen tussen €1.000,- en €1.500,- bruto per maand geldt dat 25 procent van het desbetreffende bedrag in mindering zal worden gebracht en dat voor eigen arbeidsinkomsten die liggen tussen €1,500,- en €2.000,- bruto per maand geldt dat 50 procent van het desbetreffende bedrag in mindering wordt gebracht indien en voor zover nog van toepassing.
4. […].
5. […].
6. […].
7. Met betrekking tot de in dit artikel door hen gemaakte afspraken hebben partijen zich gebaseerd op berekeningen door de raadsvrouwe van de vrouw en door de raadvrouwe van de man.
8. De in het eerste lid van dit artikel gemaakte afspraak zal door partijen worden heroverwogen ingeval de kostencategorieën waaop zij zich bij de vaststelling van het desbetreffende bedrag hebben gebaseerd aanmerkelijk veranderen, hetzij door het opkomen of wegvallen van posten, hetzij door structurele wijzigingen in de vermelde budgetten. Een dergelijke heroverweging zal eveneens plaatsvinden ingeval er aanmerkelijke wijzigingen optreden waar het betreft het inkomen van (een van) partijen. […].
9. […].
Artikel 10
Indien er na ondertekening van deze overeenkomst tussen partijen geschillen ontstaan ter zake van de uitleg en de effectuering van deze overeenkomst of naar aanleiding van enige omstandigheid die rechtstreeks of zijdelings verband houdt met deze overeenkomst, zullen zij zich voor bemiddeling -en, ingeval deze niet slaagt- voor bindend advies wenden tot een scheidingsbemiddelaar van hun keuze.
7. Bij verzoekschrift, door de rechtbank ontvangen op 30 juli 2010 heeft de man verzocht de vrouw te veroordelen tot betaling van een bedrag van €600,- partneralimentatie per maand, telkens bij vooruitbetaling aan verzoeker te voldoen, vanaf de datum van indienen van het verzoekschrift, dan wel een bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
8. De vrouw heeft daartegen op 27 september 2010 een verweerschrift ingediend, dat tevens een zelfstandig verzoek bevat. De vrouw heeft de rechtbank verzocht de man in zijn vorderingen niet ontvankelijk te verklaren, dan wel de man zijn vorderingen te ontzeggen en voorts, bij ontvankelijkheid van de man in diens verzoek, de beschikking van 21 september 2005 te wijzigen en verzocht om te bepalen dat zij vanaf 30 juli 2010, althans 27 september 2010, niet langer gehouden is partneralimentatie aan de man te betalen.
9. Bij de bestreden beschikking zijn de verzoeken van de man en de vrouw afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de man en de vrouw hebben nagelaten de rechtbank juist en volledig te informeren waardoor hun financiële situatie niet valt te beoordelen. De rechtbank komt tot de slotsom dat de vrouw noch de man heeft aangetoond dat wijziging van de huidige onderhoudsverplichting van de vrouw gerechtvaardigd is. De man is daartegen in hoger beroep gekomen. De vrouw heeft incidenteel beroep ingesteld.
De geschilpunten
10. De geschilpunten tussen partijen betreffen -onder meer-:
- de bevoegdheid van het hof;
- de rechtsgang in eerste aanleg;
- de aard en de omvang van het verzoek van de man in hoger beroep;
- de uitleg van artikel 10 van het echtscheidingsconvenant;
- de gewijzigde omstandigheden;
- de ingangsdatum van de (eventueel) te wijzigen onderhoudsbijdrage.
De bevoegdheid van het hof
11. Voor zover de vrouw heeft gesteld dat het hof niet bevoegd is om van het geschil kennis te nemen dan wel dat de man niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep aangezien in hoger beroep niet zonder meer mag worden uitgegaan van haar domiciliekeuze uit de eerste aanleg ten kantore van mr. Swagemakers te Oosterhout, vindt dit standpunt geen steun in het recht.
12. De bevoegdheid van het hof vindt zijn grondslag in de locatie van het gerecht dat de bestreden beschikking heeft gegeven en niet in de domiciliekeuze van partijen. Aangezien de bestreden beschikking afkomstig is van de rechtbank Zwolle-Lelystad, welke rechtbank onder het ressort van dit hof valt, is het hof bevoegd van het appel kennis te nemen.
De rechtsgang in eerste aanleg
13. Voor zover de man heeft geklaagd over de wijze van tot stand komen van de bestreden beschikking, in het bijzonder het afwijzen van zijn verzoek tot aanhouding van de behandeling, bestaat er geen belang bij behandeling van deze klacht. Immers, thans is in hoger beroep de zaak in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd en is de man in de gelegenheid gesteld zijn inhoudelijke bezwaren tegen de beschikking van 27 januari 2011 kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
De aard en de omvang van het verzoek van de man
14. Voor zover de vrouw heeft gesteld dat de man - anders dan de rechtbank heeft geoordeeld - niet heeft verzocht om wijziging van de onderhoudsbijdrage maar om vaststelling daarvan, volgt het hof de vrouw daarin niet. Het hof is van oordeel dat de inhoud van het verzoek van de man niet anders kan worden verstaan dan dat hij verzoekt om wijziging van de bij convenant overeengekomen bijdrage wegens de door hem gestelde wijzigingen op het punt van zijn behoefte en de draagkracht van de vrouw, waarover het hof hierna zal oordelen.
15. Voor zover de vrouw heeft gesteld dat het hoger beroep van de man is beperkt tot de afwijzing van zijn verzoek in eerste aanleg en het hof daarom niet kan toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil, volgt het hof de vrouw daarin evenmin. Het hof is van oordeel dat uit het petitum en de inhoud van het beroepschrift volgt dat het beroep van de man niet is beperkt zoals door de vrouw gesteld en ook niet zodanig is en dient te worden begrepen.
De uitleg van artikel 10 van het echtscheidingsconvenant
16. De vrouw heeft gesteld dat partijen een arbitrageovereenkomst zijn overeengekomen dan wel zijn overeengekomen dat zij zich bij een geschil zullen wenden tot een scheidingsbemiddelaar voor bindend advies. De vrouw is om die reden van mening dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot wijziging van de partneralimentatie.
17. Het hof overweegt daaromtrent het volgende. De afspraken tussen partijen dienen te worden uitgelegd aan de hand van de zogenaamde Haviltex-maatstaf. Het komt dan aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de in de afspraken neergelegde bepalingen mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Bij die uitleg is de tekst van de diverse bepalingen van de overeenkomst van belang. De uitleg van de overeenkomst dient daarbij niet plaats te vinden op grond van alleen maar de taalkundige bete¬kenis van de bewoordingen waarin de overeenkomst is gesteld, maar in prak¬tisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen in het maat¬schappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van de overeenkomst wel van groot belang.
Daarnaast is onder meer de context van belang, dat wil zeggen de verschillende bepalingen bezien in onderling verband, en verder de aard en strekking van de diverse bepalingen en de geschiedenis van de totstandkoming daarvan.
Daarbij kan verder van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke kennis in verband daarmee van partijen kan worden verwacht.
18. De vrouw stelt dat partijen in artikel 10 van het echtscheidingsconvenant een arbitrageovereenkomst dan wel een bindend adviesovereenkomst hebben gesloten en dat de rechtbank zich - nu de man deze weg niet is ingeslagen - onbevoegd had dienen te verklaren. Het hof is van oordeel dat uit het convenant en de toelichting daarop van partijen niet kan worden afgeleid dat zij bij echtscheidingsconvenant een arbitrageovereenkomst hebben gesloten, dan wel een bindend adviesovereenkomst zoals bedoeld in boek 7, titel 15 van het Burgerlijk Wetboek. Partijen zijn slechts overeengekomen dat zij zich voor bemiddeling, en pas als dat niet slaagt voor bindend advies, zullen wenden tot een scheidingsbemiddelaar van hun keuze bij geschillen die ontstaan ter zake van de uitleg en de effectuering van de overeenkomst naar de situatie op dat moment dan wel naar aanleiding van enige omstandigheid die rechtstreeks of zijdelings verband houdt met de overeenkomst naar de situatie op dat moment. Het hof begrijpt het voorgaande aldus dat partijen bemiddeling als uitgangspunt hebben genomen. Bemiddeling gaat echter uit van bereidheid en vrijwilligheid van partijen, hetgeen betekent dat één van partijen de zaak bij ontbreken daarvan kan voorleggen aan de rechter. Nu de bindend adviesclausule gekoppeld is aan de bemiddeling en ook zodanig onbepaald en vaag is, kan dit niet als een arbitrage dan wel bindend adviesovereenkomst in de zin van de wet worden gezien, zodat het hof het onbevoegdheidsverweer van de vrouw zal passeren.
De gewijzigde omstandigheden
19. De man heeft gesteld dat de bijdrage in zijn levensonderhoud dient te worden verhoogd omdat de overeengekomen bijdrage niet meer aan de wettelijke maatstaven voldoet. Hij geeft aan dat hij onvoldoende inkomsten genereert om in zijn levensonderhoud te voorzien. De vrouw heeft de behoefte en de behoeftigheid van de man betwist. Zij is om die reden van mening dat de partneralimentatie zoals overeengekomen dient te worden gewijzigd, in die zin dat zij niet langer gehouden is tot het betalen van enige bijdrage aan de man.
20. Het hof overweegt ten aanzien van de behoefte van de man dat door hem geen stukken in het geding zijn gebracht waaruit de huwelijksgerelateerde behoefte kan blijken. Aldus kan niet worden vastgesteld dat de behoefte van de man hoger is dan de bij het convenant overeengekomen bijdrage ter hoogte van € 300,- zodat het verzoek van de man reeds om die reden dient te worden afgewezen.
21. Voor wat betreft de behoeftigheid van de man is het hof van oordeel dat het door hem gestelde (gebrek aan) inkomen niet is komen vast te staan. Het had - gelet op het gemotiveerde standpunt van de vrouw - op de weg van de man gelegen om recente financiële stukken in het geding te brengen waaruit zijn inkomen kan blijken. Het hof overweegt dat in ieder geval de vastgestelde jaarrekeningen over de laatste drie jaren alsmede de meest recente aangifte inkomstenbelasting met de bijbehorende aanslag hadden moeten worden overgelegd. Aangezien de man dit heeft nagelaten kan niet worden vastgesteld dat hij niet in staat is in zijn behoefte te voorzien. Het hof is aldus van oordeel dat het verzoek van de vrouw om de door haar aan de man te betalen onderhoudsbijdrage op nihil te stellen reeds daarom moet worden toegewezen. Dit nog daargelaten het antwoord op de vraag of de man - indien zou blijken dat hij niet over voldoende inkomen beschikt om in zijn behoefte te voorzien - zijn verdiencapaciteit voldoende heeft benut.
22. Het hof overweegt ten overvloede dat de man evenmin voldoende inzage heeft gegeven in de door de vrouw gestelde inkomsten uit vermogen, waarvan de man het bestaan daarvan op zichzelf niet heeft weersproken.
23. Gelet op het voorgaande wordt de door de vrouw aan de man te betalen onderhoudsbijdrage op nihil gesteld.
De ingangsdatum van te wijzigen onderhoudsbijdrage
24. Het hof overweegt dat de bijdragen voor levensonderhoud in beginsel geacht worden te zijn verbruikt, zoals door de man is gesteld. Het hof is van oordeel dat de onderhoudsbijdrage dient te worden gewijzigd met ingang van de datum van deze beschikking.
De slotsom
25. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd. Er zal opnieuw worden beslist als na te melden.
26. Het hof ziet in het door de vrouw met betrekking tot de proceskosten gestelde geen aanleiding af te wijken van het gebruikelijke uitgangspunt. Derhalve zullen, nu partijen gewezen echtgenoten zijn, de kosten van het geding in hoger beroep worden gecompenseerd in die zin dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking waarvan beroep;
en opnieuw beslissende:
wijzigt de beslissing van de rechtbank te Utrecht van 21 september 2005 en bepaalt de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud van de man met ingang van heden op nihil;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.W. Beversluis, voorzitter, A.H. Garos en M.P. den Hollander, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 12 juli 2012 in bijzijn van de griffier.