GERECHTSHOF ARNHEM
nummer 11/00642
Uitspraakdatum: 21 augustus 2012
Eerste meervoudige belastingkamer
Uitspraak op het verzet van
X B.V. te Z, appellante (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de derde enkelvoudige kamer van dit Gerechtshof van 14 februari 2012, nr. 11/00642 in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rivierenland/kantoor Arnhem
1. Uitspraak waarvan verzet
Het verzetschrift van belanghebbende is per faxbericht door het Hof ontvangen op 14 maart 2012. Het is gericht tegen de uitspraak van de derde enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 14 februari 2012. Daarbij is het hoger beroep van belanghebbende tegen de schriftelijke uitspraak van de rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 2 augustus 2011, nummer AWB 08/2990, op de voet van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht van € 454 niet is betaald. Een kopie van die uitspraak is aan deze uitspraak gehecht.
2. Behandeling van het verzet
2.1. Het hogerberoepschrift was ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, mr. A van B Accountants en Adviseurs B.V. te Q. Het hogerberoepschrift is behandeld door de heer mr. C van genoemd kantoor.
2.2. De nota griffierecht van 6 oktober 2011 en de aangetekend verzonden aanmaning van 9 november 2011 zijn verzonden aan het in het hogerberoepschrift vermelde kantooradres van de gemachtigde (postbus , Q), die daarop is aangeduid als ‘B’ met de enkele toevoeging ‘tav C’.
2.3. Per fax van 20 maart 2012 heeft een medewerkster van de griffie van het hof aan belangheb-bende ter attentie van D, die namens belanghebbende ter zitting van de Rechtbank was verschenen, bericht als volgt:
Geachte heer,
Op 14 maart 2012 hebben wij van u per fax een verzetschrift ontvangen.
Graag willen wij weten of de correspondentie vanaf heden aan u gericht kan worden in plaats van aan de gemachtigde. Ook zouden wij graag het volledige adres van u willen ontvangen.
2.4. Dit bericht is in kopie per brief van 29 maart 2012 geadresseerd aan belanghebbende ‘t.a.v. D / a-straat 1 / R’ wederom verzonden. Daarop is telefonisch gereageerd door belanghebbende. De desbetreffende notitie van 17 april 2012 luidt:
De heer D belde met de mededeling dat alle post naar de a-straat 1 te R gestuurd moet worden ter attentie van hem zelf.
De gemachtigde kan dus verwijderd worden (is inmiddels gebeurd). Hij zal er zelf voor zorgen dat zijn gemachtigde een kopie van de stukken ontvangt.
2.5. In het verzetschrift heeft belanghebbende niet verzocht over het verzet te worden gehoord. Uit de uitspraak van de Rechtbank blijkt dat daar geen boete in het geding was.
3. Beoordeling van het verzet
3.1. In verzet voert belanghebbende aan dat zij ervan uitging, dat het griffierecht zoals gebrui-kelijk door haar gemachtigde zou worden voldaan, dat deze dit haar heeft aangekondigd per mail maar dat die mail in het ongerede is geraakt en haar niet heeft bereikt en dat zij op betaling van het griffierecht geen controle heeft uitgeoefend, gelet op het feit dat ook in voorgaande zaken de gemachtigde bij wijze van voorschot de griffierechten heeft voldaan en dit ook in andere civiel-rechtelijke zaken usance is.
3.2. Het aldus door belanghebbende als ‘misverstand’ gekenschetste gebrek aan tijdige en juiste communicatie tussen haar en haar gemachtigde ligt geheel in de risicosfeer van belanghebbende. Dit wordt niet anders doordat zij mogelijk in de – onjuiste – veronderstelling verkeerde dat haar gemachtigde een rekening-courant bij de gerechten in het arrondissement Arnhem aanhield ten laste waarvan griffierechten konden worden geboekt. De onjuistheid van die veronderstelling moet eveneens voor haar risico blijven.
3.3. Artikel 8:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht – in hoger beroep overeen-komstig van toepassing verklaard bij artikel 27l, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbe-lastingen – schrijft voor dat, indien het geheven griffierecht niet binnen de daarvoor gestelde termijn van vier weken is betaald, het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, tenzij redelij-kerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Dit laatste doet zich niet voor, zoals volgt uit hetgeen hiervoor is overwogen.
4. Slotsom
Bij de uitspraak van 14 februari 2012 is het hoger beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard.
5. Kosten
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen aanleiding.
6. Beslissing
Het Gerechtshof verklaart het verzet ongegrond.