ECLI:NL:GHARN:2012:BX6047

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
28 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.084.493
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering curator tot verklaring van ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatig handelen door Rewatex B.V. in faillissement van vennootschap onder firma

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem werd behandeld, ging het om een vordering van de curator in het faillissement van de vennootschap onder firma [bedrijf X]. De curator vorderde primair dat Rewatex B.V. ongerechtvaardigd was verrijkt ten koste van de boedel van de schuldeisers van [bedrijf X]. De zaak draait om de verkoop van de inventaris van de bistro '[bedrijf X]', die door Rewatex was aangeschaft na een bodembeslag door de belastingdienst. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de curator de verkoopovereenkomst terecht had vernietigd, maar Rewatex stelde dat de curator te laat was met zijn vordering tot vernietiging, omdat de verjaringstermijn was verstreken.

Het hof oordeelde dat de curator niet had aangetoond dat Rewatex zich de inventaris had toegeëigend en dat er geen sprake was van ongerechtvaardigde verrijking. De curator had onvoldoende bewijs geleverd dat Rewatex onrechtmatig had gehandeld. Het hof concludeerde dat de curator op de hoogte was van de verkoop van de inventaris en dat de verjaringstermijn was aangevangen op het moment dat de curator bekend was met de feiten. Hierdoor was de vordering van de curator verjaard.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en wees de vorderingen van de curator af, waarbij het hof de curator in de proceskosten veroordeelde. De beslissing werd genomen in het openbaar op 28 augustus 2012.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.084.493
(zaaknummer rechtbank 176394)
arrest van de eerste kamer van 28 augustus 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Rewatex B.V.,
gevestigd te Lathum, gemeente Zevenaar,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep
hierna: Rewatex,
advocaat: mr. A.H.J. Cornelissen,
tegen:
[curator],
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de vennootschap onder firma
[bedrijf X] en in zijn hoedanigheid van bewindvoerder in de schuldsaneringsregelingen van
[A], vennoot van [bedrijf X], wonende te [woonplaats],
hierna: Vellekoop,
[B], vennoot van [bedrijf X], wonende te [woonplaats],
hierna: [B],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
hierna: de curator,
advocaat: mr. H.J.D. ter Waarbeek.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 18 maart 2009, 19 augustus 2009, 28 juli 2010 en 8 december 2010 die de rechtbank Arnhem
tussen principaal appellante als gedaagde en geïntimeerde als eiser heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 7 maart 2011, hersteld bij exploot van 9 maart 2011,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord tevens van incidenteel hoger beroep met productie,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep,
- de pleitnota's van de op 6 augustus 2012 gehouden pleidooien.
2.2 Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald, waartoe partijen voor de pleidooien het procesdossier hebben overgelegd.
3. De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten die de rechtbank in het vonnis van 19 augustus 2009 onder 2.1 tot en met 2.12 heeft vastgesteld.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Deze zaak gaat kort gezegd over het volgende. Sinds 2001 exploiteerden Vellekoop en [B] - als vennoten van de vennootschap onder firma [bedrijf X] (hierna: [bedrijf X]) - de bistro "[bedrijf X]" (hierna: de bistro) in een van Rewatex gehuurde ruimte op een vakantiepark. Begin 2005 heeft de belastingdienst vanwege een belastingschuld van [bedrijf X] bodembeslag gelegd op de inventaris van [bedrijf X] en heeft zij een executoriale veiling aangezegd. Met medeweten van Vellekoop en [B] hebben tussen de belastingdienst en de heer [X] van Rewatex contacten plaatsgevonden over het bodembeslag en de aangezegde executoriale verkoop. Op 19 februari 2005 heeft Rewatex een bedrag van € 30.000,00 overgemaakt naar de belastingdienst onder vermelding van "spoedbetaling [bedrijf X]/[Y]". Op 21 februari 2005 hebben Rewatex en Vellekoop namens [bedrijf X] een afstandsverklaring getekend waarin zij onder meer verklaren de huurovereenkomst van het pand waarin de bistro wordt geëxploiteerd, te ontbinden. Op 2 maart 2005 wordt [bedrijf X], inclusief haar vennoten, op eigen aangifte in staat van faillissement verklaard.
4.2 De curator heeft Rewatex in rechte betrokken en, samengevat, gevorderd primair, om voor recht te verklaren dat Rewatex ongerechtvaardigd is verrijkt ten koste van de boedel van de schuldeisers van [bedrijf X], en Rewatex te veroordelen tot vergoeding van de nader bij staat op te maken schade, subsidiair, om voor recht te verklaren dat Rewatex onrechtmatig heeft gehandeld jegens de boedel van de schuldeisers van [bedrijf X] en haar vennoten, en Rewatex te veroordelen tot vergoeding van de nader bij staat op te maken schade en meer subsidiair, om voor recht te verklaren dat de curator de verkoop-overeenkomst terzake de activa van [bedrijf X] tussen de heer en mevrouw Vellekoop en Rewatex heeft vernietigd wegens paulianeus handelen in de zin van artikel 42 Fw, dan wel de verkoopovereenkomst alsnog te vernietigen en Rewatex te veroordelen in de teruggave van de verrichte prestatie dan wel vergoeding van de nader bij staat op te maken schade en tevens om Rewatex te veroordelen in de proceskosten, waaronder de beslagkosten.
4.3 De rechtbank heeft in het eindvonnis van 8 december 2010 de meer subsidiaire vordering toegewezen, in die zin dat zij voor recht heeft verklaard dat de curator de verkoopovereenkomst ter zake de activa van [bedrijf X] tussen Vellekoop en [B] enerzijds en Rewatex anderzijds terecht heeft vernietigd, met veroordeling van Rewatex tot vergoeding aan de curator van de schade die de boedel en de schuldeisers van [bedrijf X] en haar vennoten als gevolg van deze overeenkomst hebben geleden en nog zullen lijden, nader op te maken bij staat. Voorts is Rewatex in de proceskosten veroordeeld.
In het incidenteel hoger beroep
4.4 Het hof ziet aanleiding om eerst de grieven in het incidenteel hoger beroep te beoordelen. De grieven I tot en met V zijn alle gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van de primaire vordering van de curator die is gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking. De curator heeft daartoe aangevoerd dat de rechtbank in r.o. 4.4. van het tussenvonnis van 19 augustus 2009 hem ten onrechte heeft opgedragen te bewijzen dat Rewatex de inventaris heeft verkregen door deze zich toe te eigenen (grief I). De rechtbank is in r.o. 2.12 tot en met 2.15 van het tussenvonnis van 28 juli 2010 en in r.o. 2.4 van het eindvonnis van 8 december 2010 volgens de curator ten onrechte, samengevat, op grond van de getuigenverklaringen tot het oordeel gekomen dat de curator niet is geslaagd in het opgedragen bewijs dat Rewatex zich de inventaris heeft toegeëigend en daardoor ongerechtvaardigd is verrijkt (grieven II tot en met V). Volgens Rewatex heeft de rechtbank terecht de curator het bewijs opgedragen van zijn stelling dat Rewatex de inventaris zich zou hebben toegeëigend en is de rechtbank evenzeer terecht tot het oordeel gekomen dat de curator in dit bewijs niet is geslaagd. Bovendien heeft Rewatex tijdens de comparitie in eerste aanleg duidelijk gemaakt dat zij de inventaris van [bedrijf X] heeft gekocht met toestemming van de belastingdienst en er dus geen sprake is van ongerechtvaardigde verrijking.
4.5 Het hof is, met de rechtbank, van oordeel dat nu de curator zich beroept op de rechtsgevolgen van de stelling dat Rewatex zich de inventaris van [bedrijf X] heeft toegeëigend en daardoor ongerechtvaardigd is verrijkt, de curator de bewijslast van deze stelling draagt. Anders dan de curator in de toelichting op grief I heeft aangevoerd, staat juist niet vast dat van toeëigening door Rewatex sprake was. Wat er ook van zij dat Rewatex aanvankelijk heeft aangevoerd dat zij de inventaris van de belastingdienst had gekocht en eerst ter comparitie in eerste aanleg dit standpunt heeft gewijzigd, in die zin dat zij de inventaris niet van de belastingdienst maar van [bedrijf X] had gekocht, Rewatex heeft zich altijd erop beroepen dat zij de inventaris ten titel van koop heeft verkregen. Het hof merkt terzijde op dat het Rewatex bovendien in hoger beroep nog vrij zou hebben gestaan haar standpunt te wijzigen nu het hoger beroep niet alleen strekt tot herstel van fouten van de eerste rechter, maar ook tot herstel van eigen verzuimen en tot aanvullingen van hetgeen in eerste instantie is aangevoerd.
4.6 Het hof stelt voorop dat uit artikel 152 lid 2 Rv volgt dat de waardering van het bewijs aan het oordeel van de rechter is overgelaten, tenzij de wet anders bepaalt. Uit de drie door de curator opgeroepen en gehoorde getuigen volgt dat uitsluitend op 21 februari 2005 tussen de vennoten van [bedrijf X] in het bijzijn van de zuster van Vellekoop (en haar inmiddels overleden echtgenoot) en [X] een gesprek heeft plaatsgevonden met het oogmerk een regeling te treffen in verband met een aangezegde veiling door de belastingdienst. De drie getuigen hebben allen verklaard dat [X] een afstandsverklaring inzake de huur bij zich had (productie 6 bij inleidende dagvaarding) en een brief van 21 februari 2005 van de Terborgse Wijncentrale B.V. (productie 7 bij inleidende dagvaarding). Verder hebben zij, samengevat, verklaard dat [X] meedeelde dat als [bedrijf X] de afstandsverklaring zou tekenen, Rewatex zou zorgdragen voor de belastingschuld en de schulden van [bedrijf X] (en haar vennoten) aan de Terborgse Wijncentrale en Brouwerij Veltins, terwijl de schuld aan Rewatex zou komen te vervallen. Nadat zij de afstandsverklaring en de brief van de Terborgse Wijncentrale hadden gelezen, is besloten om met het voorstel van [X] akkoord te gaan en heeft Vellekoop namens [bedrijf X] (en haar vennoten) de afstandsverklaring getekend. Vellekoop heeft nog verklaard dat hij na het tekenen van de afstandsverklaring zich er niet meer mee heeft bemoeid en dat hij, nadat zijn bedrijf op 2 maart 2005 failliet is verklaard alles heeft overgedragen aan de curator. [B] heeft voorts nog, samengevat, verklaard dat de bistro tot en met 20 februari 2005 open is geweest en zij zich niet kan herinneren dat zij met [X] in de bistro is geweest om te kijken welke persoonlijke bezittingen of ander spullen zij mee zou kunnen nemen.
4.7 Het hof is van oordeel dat uit het feit dat de drie genoemde getuigen allen hebben verklaard dat niet over de inventaris is gesproken, niet, zoals de curator heeft aangevoerd, volgt dat Rewatex zich de inventaris heeft toegeëigend. Immers, de getuigen hebben ook niet verklaard wat er volgens hen dan wel met de inventaris had moeten gebeuren. Vast staat dat door ondertekening van de afstandsverklaring de huurovereenkomst met ingang van 21 februari 2005 was ontbonden, [bedrijf X] op die datum het gehuurde moest ontruimen, de sleutels van het gehuurde aan Rewatex ter beschikking moest stellen en Rewatex op grond van de huurovereenkomst niets meer van [bedrijf X] te vorderen had. Vellekoop en [B] hebben beiden verklaard dat zij na 21 februari 2005 geen contact meer hebben gehad met [X] in verband met de op die datum gemaakte afspraken. Vast staat ook dat Vellekoop en [B] de inventaris hebben achtergelaten en zij daarop niet zijn teruggekomen bij Rewatex. Daarbij komt dat de dreigende executie door de belastingdienst een beëindiging van de onderneming zou betekenen, nu [bedrijf X], Vellekoop en [B] kennelijk niet in staat waren hun schulden af te lossen, zodat de ongestoorde voortzetting van de huurovereenkomst al niet meer te verwachten viel en de afstand van recht niet erg veel waarde meer kon vertegenwoordigen.
Het voorgaande, in onderlinge samenhang gezien, leidt naar het oordeel van het hof dan ook tot de meest voor de hand liggende conclusie, dat de overdracht van de inventaris onderdeel was van de voorwaarden waaronder Rewatex bereid was om een bedrag van € 30.000,00 van de belastingschulden van [bedrijf X] aan de belastingdienst te voldoen, waardoor het bodembeslag kwam te vervallen, zij haar eigen vordering op [bedrijf X] (en haar vennoten) liet varen en Rewatex Brouwerij Veltins en de Terborgse Wijncentrale bereid had gevonden om - zo blijkt uit de brief van 21 februari 2005 van de Terborgse Wijncentrale - hun vorderingen van respectievelijk € 24.000,00 en € 5.897,73 op [bedrijf X] te laten vervallen indien [bedrijf X] tot ondertekening van de afstandsverklaring zou overgaan. Dit strookt overigens ook met de door [X] en [C] (directeur van de Terborgse Wijncentrale) afgelegde getuigenverklaringen. Het hof komt dan ook tot dezelfde uitkomst van de waardering van het bewijs als de rechtbank, namelijk dat de curator niet is geslaagd in het bewijs dat sprake is van toeëigening door Rewatex van de inventaris. Van ongerechtvaardigde verrijking is dan ook geen sprake. De grieven I tot en met V falen.
4.8 Grief VI in het incidenteel hoger beroep richt zich tegen de afwijzing door de rechtbank in r.o. 2.16 van het tussenvonnis van 28 juli 2010 van de subsidiaire vordering van de curator gebaseerd op onrechtmatig handelen van Rewatex. Rewatex betwist dat zij onrechtmatig heeft gehandeld en herhaalt dat de inventaris onderdeel uitmaakt van de overeenkomst die zij op 21 februari 2005 met [bedrijf X] heeft gesloten.
4.9 Het hof stelt vast dat de curator uitsluitend stelt dat het onrechtmatig handelen van Rewatex bestaat uit het zonder rechtsgrond zich toeëigenen van de inventaris van [bedrijf X]. Uit de beoordeling van de primaire vordering van de curator volgt dat het hof van oordeel is dat niet in rechte is vast komen te staan dat Rewatex zich de inventaris van [bedrijf X] heeft toegeëigend. Andere feiten of omstandigheden waaruit kan volgen dat niettemin sprake is van onrechtmatig handelen door Rewatex heeft de curator niet gesteld en zijn ook niet gebleken, zodat ook de subsidiaire vordering niet toewijsbaar is. Grief VI faalt.
In het principaal hoger beroep
4.10 Rewatex keert zich met grief II tegen het oordeel van de rechtbank in r.o. 2.8 van het eindvonnis van 8 december 2010, waarin zij het verjaringsverweer van Rewatex heeft verworpen tegen de meer subsidiaire vordering van de curator gegrond op de stelling dat Rewatex paulianeus - in de zin van artikel 42 Fw - heeft gehandeld. Rewatex heeft aangevoerd dat de curator in de periode 2 maart 2005 tot en met 18 juli 2005 op de hoogte was van de verkoop van de inventaris. Dit blijkt, volgens Rewatex, uit het eerste faillessementsverslag van 19 juli 2005 (productie 1 bij memorie van grieven). Daarnaast wijst Rewatex erop dat zij bij brief van 15 april 2005 aan de curator afschriften heeft gezonden van de brieven van 3 maart 2005 en 13 april 2005 van de belastingdienst gericht aan Rewatex (productie 4 bij inleidende dagvaarding). Rewatex voert tevens aan dat zij de brief van 15 april 2005 met voornoemde afschriften heeft gestuurd naar aanleiding van een aan haar gerichte brief van 7 april 2005 van de curator, waarin de curator de positie inneemt dat de inventaris steeds eigendom van de heer en mevrouw Vellekoop is gebleven. Volgens Rewatex was de curator vanaf 15 april 2005 op de hoogte van de eigendomsoverdracht van de inventaris van [bedrijf X] aan Rewatex en is op die datum de verjaringstermijn aangevangen. De curator heeft de koopovereenkomst van de inventaris op 17 juni 2008 vernietigd, terwijl de verjaringstermijn op 14 april 2008 is verstreken, aldus Rewatex. De curator stelt dat hij tijdig de koopovereenkomst heeft vernietigd nu de verjaringstermijn op 15 september 2006 is aangevangen. Eerst op die datum is hem, naar hij stelt, bekend geworden dat Rewatex de inventaris van [bedrijf X] had gekocht.
4.11 Het hof oordeelt als volgt. Op grond van artikel 3:52 lid 1 aanhef en onder c BW verjaart een rechtsvordering tot vernietiging van een rechtshandeling wegens benadeling
door verloop van drie jaren nadat de benadeling is ontdekt. Als uitgangspunt dient te worden genomen dat de termijn van verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging is gaan lopen vanaf het tijdstip waarop de curator met de koopovereenkomst van de inventaris daadwerkelijk bekend is geworden. De stelplicht en - bij voldoende betwisting - de bewijslast van de feiten waaruit deze bekendheid kan worden afgeleid rust op Rewatex (vergelijk HR17 februari 2012, LJN: BU6506).
4.12 Het hof stelt vast dat Rewatex onbetwist heeft gesteld dat zij in reactie op de brief van 7 april 2005 van de curator aan Rewatex, waarin de curator het standpunt inneemt dat [bedrijf X] eigenaar is van de inventaris, de door haar ontvangen brieven van 3 maart 2005 en 13 april 2005 van de belastingdienst als bijlage bij de brief van 15 april 2005 aan de curator heeft gestuurd. De curator heeft de ontvangst van deze brieven op of omstreeks deze datum niet betwist.
In de brief van 3 maart 2005 van de belastingdienst aan Rewatex is onder meer opgenomen: "Ter voldoening aan de afspraken die u met mijn collega (…) hebt gemaakt deel ik u mede dat door uw betaling van € 30000.-- het beslag op de roerende zaken van de heer Vellekoop, handelende onder de naam Bistro " [bedrijf X]" is opgeheven. Gevolg is dat u vrijelijk kunt beschikken over deze zaken."
In de brief van 13 april 2005 schrijft de belastingdienst aan Rewatex onder meer: "Overeenkomstig uw telefonische verzoek stuur ik u hiernij een afschrift van mijn brief van 3 maart jl. inzake de overdracht van de inventaris van Bistro " [bedrijf X]". Door de overdracht is de inventaris uw eigendom geworden".
Uit het voorgaande volgt dat op of omstreeks 15 april 2005 de oorzaak van de vernietigbaarheid aan de curator ter kennis is gekomen en hij hem dus vanaf dat moment kon inroepen. Dat, zoals door de curator is betoogd, "het kwartje" pas later is gevallen, doet er niet aan af dat bij de curator op grond van de hiervoor vermelde feiten op of omstreeks 15 april 2005 subjectieve bekendheid aanwezig was over de feiten en omstandigheden van de door Rewatex gestelde rechtshandeling. Hierbij is een absolute zekerheid omtrent die feiten niet vereist, een redelijke mate van zekerheid daaromtrent volstaat. Het hof is van oordeel dat in het onderhavige geval de curator op grond van de hem op of omstreeks 15 april 2005 bekende feiten duidelijk had moeten zijn dat sprake was van een onderhandse verkoop, waarbij de belastingdienst als beslaglegger bereid was geweest om na betaling door Rewatex van een bedrag van € 30.000,00 het bodembeslag op te heffen. De volgens de curator aanvankelijk door Rewatex geschetste situatie, dat zij de inventaris van de belastingdienst had gekocht, moet daarbij als onwaarschijnlijk worden aangemerkt. Daarbij moet worden bedacht dat Rewatex op dat moment niet werd bijgestaan door een juridisch geschoolde adviseur. Uit de brieven van 3 maart 2005 en 13 april 2005 van de belastingdienst volgt duidelijk, dat de belastingdienst niet de inventaris aan Rewatex had verkocht, maar slechts dat zij na betaling door Rewatex van € 30.000,00 het bodembeslag op de inventaris van [bedrijf X] had opgeheven en dat Rewatex vrijelijk over deze zaken kon beschikken.
In een dergelijke situatie, waarbij de curator blijkens zijn brief van 7 april 2005 het standpunt inneemt dat de inventaris tot de boedel behoort, dient een curator alert te zijn dat hij tijdig van de hem op grond van artikel 42 Fw toekomende bevoegdheid tot vernietiging van een rechtshandeling gebruik maakt. Op grond van de op of omstreeks15 april 2005 bij de curator bekende feiten had het hier op zijn weg gelegen om zo nodig nader onderzoek te doen en bijvoorbeeld de aard van de transactie te verifiëren bij de belastingdienst. Tijdens het pleidooi heeft de advocaat van de curator desgevraagd verklaard dat de curator niet na ontvangst van de aan Rewatex gerichte brieven van de belastingdienst, contact heeft gezocht met de belastingdienst.
Naar het oordeel van het hof heeft Rewatex voldoende feiten gesteld waaruit volgt dat de curator met de door Rewatex gestelde titel van verkrijging van de inventaris op of omstreeks 15 april 2005 bekend is geworden. Het voorgaande leidt dan ook tot de conclusie dat de curator meer dan drie jaar heeft laten verstrijken voordat hij tot vernietiging is overgegaan en daarmee zijn vordering is verjaard.
De curator heeft bewijs aangeboden van zijn stellingen. Het hof gaat hieraan voorbij nu de curator geen feiten heeft gesteld die, indien bewezen, tot een andere uitkomst zouden kunnen leiden. Grief II slaagt. Dit betekent dat de vordering van de curator reeds hierop strandt.
4.13 Met het slagen van grief II hoeven de grieven I en III tot en met VII geen behandeling meer, nu deze alle zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat aan de curator de bevoegdheid toekwam om de overeenkomst te vernietigen. Met het slagen van grief II slaagt grief VIII gericht tegen de proceskostenveroordeling van Rewatex in eerste aanleg ook.
5. Slotsom
Grief II in het principaal hoger beroep slaagt, evenals grief VIII. De overige grieven in het principaal hoger beroep behoeven geen behandeling meer. Alle grieven in het incidenteel hoger beroep falen. Het in het principaal hoger beroep bestreden vonnis moet worden vernietigd.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof de curator in de kosten van de eerste aanleg en in de kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep veroordelen. Het hof ziet aanleiding om zowel in eerste aanleg als in hoger beroep uit te gaan van tarief II.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Rewatex worden begroot op
€ 279,00 aan verschotten (€ 254,00 voor griffierecht en € 25,00 voor getuigentaxen) en op
€ 1.582,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (3,5 punten x tarief II).
De kosten voor de procedure in het principaal hoger beroep aan de zijde van Rewatex worden begroot op € 725,31 aan verschotten (€ 76,31 voor dagvaarding en € 649,00 voor griffierecht) en op € 3.474,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (3 punten x tarief II). De kosten voor de procedure in het incidenteel hoger beroep aan de zijde van Rewatex worden begroot op € 1.737,00 voor salaris overeenkomst het liquidatietarief.
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.
6. De beslissing
Het hof, recht doende:
in het principaal hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Arnhem van 8 december 2010 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen af;
veroordeelt de curator in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Rewatex wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 1.582,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 279,00 voor verschotten en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 3.474,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 725,31 voor verschotten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en -voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt- te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt de curator in de nakosten, begroot op € 205,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,-- in geval de curator niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden,
een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
in het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Arnhem van 19 augustus 2009 en 28 juli 2010;
veroordeelt de curator in de kosten van het incidenteel hoger beroep tot aan deze uitspraak aan de zijde van Rewatex vastgesteld op € 1.737,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in principaal en incidenteel hoger beroep:
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, H.L. Wattel en J.G. Sijmons en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2012.