ECLI:NL:GHARN:2012:BX5557

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
27 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-004323-10
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot observatie ex artikel 126g Sv en brandstichting met gemeen gevaar

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 27 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zutphen. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak waarin hij was veroordeeld voor brandstichting. De tenlastelegging betrof het opzettelijk in brand steken van een auto op 29 oktober 2009 te Apeldoorn, waarbij gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor omwonenden te duchten was. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brandgel en/of brandpasta aan de auto heeft aangebracht en deze heeft aangestoken, wat heeft geleid tot gedeeltelijke verbranding van de auto en gevaar voor de nabijgelegen woning en bewoners. De verdediging voerde aan dat er geen verdenking tegen de verdachte was en dat het bevel tot observatie onterecht was afgegeven. Het hof verwierp dit verweer en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de schuld van de verdachte. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, en moest een schadevergoeding van € 135,00 betalen aan de benadeelde partij. Het hof hield rekening met het tijdsverloop en de publiciteit rondom de zaak, maar oordeelde dat de ernst van het feit een aanzienlijke straf rechtvaardigde.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-004323-10
Uitspraak d.d.: 27 juli 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zutphen van 26 november 2010 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1966],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 juli 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I).
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr F.A. Dronkers, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en zal daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 29 oktober 2009 te Apeldoorn opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een auto (geparkeerd op de oprit van de woning gelegen aan de [adres] aldaar), immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk brandgel en/of brandpasta, althans een brandversnellend middel, aangebracht aan/op (onderdelen van) die auto en/of vervolgens deze brandgel en/of brandpasta, althans dat brandversnellende middel, aangestoken, in elk geval opzettelijk (open) vuur in aanraking gebracht met (een) brandbare stof(fen), ten gevolge waarvan die auto geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en/of een naastgelegen auto en/of (het dak van de) nabijgelegen woning, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde] en/of meerdere, althans een, (andere) bewoner(s) van voornoemde woning aan de [adres], in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsverweer
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd:
1) dat het openbaar ministerie nimmer een bevel ex artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering had mogen afgeven omdat er geen verdenking jegens verdachte zou zijn geweest waarop het bevel tot observatie kon worden gebaseerd. Volgens de raadsman is dit vormverzuim ernstig en onherstelbaar, om welke reden de observaties van het bewijs zouden moeten worden uitgesloten en vrijspraak zou moeten volgen;
2) dat de afstand tussen de brandhaard en de woning zodanig groot is geweest dat er geen gemeen gevaar is ontstaan voor de nabijgelegen woning noch levensgevaar/gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in de woning bevindende bewoners. Volgens de raadsman is de brand snel ontdekt en geblust. Gelet op het voorgaande dient volgens de raadsman vrijspraak te volgen voor het gemeen gevaar voor (het dak van) de nabijgelegen woning althans voor levensgevaar/zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners.
Het hof is van oordeel dat het door de raadsman en verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder als volgt.
Ten aanzien van hetgeen onder 1) is aangevoerd:
Uit het in het strafdossier van verdachte (pagina 753) aanwezige schriftelijke bevel observatie ex artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering, gedateerd 22 oktober 2009, blijkt dat verdachte daar wordt aangemerkt als verdachte.
Dat verdachte op dat moment ook al als verdachte werd aangemerkt, werd kennelijk ingegeven door het feit dat verdachte reeds eerder in verband werd gebracht met brandstichting alsmede door de brandmeldingen die na die brandstichting hebben plaatsgevonden.
Op grond van artikel 126g lid 1 van het Wetboek van Strafvordering kan de officier van justitie bij verdenking van een misdrijf in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar stelselmatig een persoon volgt of stelselmatig diens aanwezigheid of gedrag waarneemt. Het bevel hoeft zich niet noodzakelijkerwijs te richten op een persoon tegen wie een verdenking als verdachte bestaat.
Nog daargelaten of verdachte reeds op het moment van het bevel ex artikel 126g van het Wetboek van Strafvordering als verdachte kon worden aangemerkt, kon bedoeld bevel worden gegeven. Het verweer wordt verworpen.
Ten aanzien van hetgeen onder 2) is aangevoerd:
Uit bevindingen van het onderzoek dat door forensisch onderzoekers van politie op het erf aan de [adres] te Apeldoorn is verricht, is gebleken dat de afstand van de linkervoorzijde van de auto die in brand was gestoken tot de aan de aan de woning aangebouwde garage ongeveer tweeënhalve meter bedroeg. Het dak van de woning aan de zijde van genoemde auto bestond uit een overhangende gording van ongeveer 30 centimeter. Deze gording was betimmerd met hout. De afstand tussen de auto en de gording van de woning was, zo blijkt uit voornoemd onderzoek, voldoende om door stralingswarmte van de brandende auto de gording te laten ontbranden. Door de snelle blussing, is voorkomen dat de gording door aanstralen is gaan ontbranden en dat de woning is gaan branden. Deze -laatstgenoemde- omstandigheid neemt evenwel niet weg dat levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners van voornoemde woning alsmede gemeen gevaar voor (het dak van) de nabijgelegen woning te duchten is geweest.
Het verweer wordt verworpen.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep voor het eerst verklaard dat het klopt dat hij in die bewuste nacht rond twee uur zijn woning heeft verlaten en dat hij daarvoor in zijn auto is gaan zitten. Hij heeft daarbij tevens verklaard dat hij ook naar zijn andere auto’s is gelopen. Hij heeft voorts verklaard dat hij zich kan herinneren dat hij op een gegeven moment meende iets te horen en dat hij daardoor werd opgeschrikt en daarom in versnelde pas naar huis is gelopen. Daarnaast heeft hij verklaard niemand in de buurt gezien te hebben en niemand te zijn tegengekomen. Verdachte kon zich de precieze tijden niet meer herinneren maar de tijdstippen zoals waargenomen en gerelateerd door verbalisant [verbalisant] zouden juist kunnen zijn.
Het hof overweegt dat uit waarnemingen van verbalisant [verbalisant] (proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 29 oktober 2009 door [verbalisant] en [verbalisant 2], beiden hoofdagent van politie, Team Apeldoorn Zuid) is gebleken dat verdachte in de nacht van de tenlastegelegde brandstichting na 00.45 uur en tot ongeveer 02.00 uur zijn woning tot drie maal toe heeft verlaten en dat verdachte omstreeks 01.03 uur enige tijd in zijn auto op de bestuurdersplaats is gaan zitten zonder weg te rijden en vervolgens richting de plaats van het delict is gelopen. Om 01.20 uur kwam verdachte hard teruglopen en is hij zijn woning weer ingegaan. Vervolgens heeft verdachte om 01.54 uur zijn woning weer verlaten en is daarna, met stevige pas, om 02.03 uur weer teruggelopen om vervolgens weer zijn woning in te gaan. Een aantal seconden later hoorde [verbalisant] van zijn collega [verbalisant 2] dat er een auto aan de voorzijde in brand stond. Het tijdsverschil tussen het terugkomen uit de richting van de plaats van het delict en het waarnemen van de brandverschijnselen heeft (ongeveer) een minuut bedragen. [verbalisant] heeft daarbij geconstateerd dat er tussen 01.54 uur en 02.03 uur niemand anders op de [adres] is geweest.
Gelet op vorenstaande feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat verdachte de hem verweten handelingen heeft gepleegd.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 oktober 2009 te Apeldoorn opzettelijk brand heeft gesticht aan een auto geparkeerd op de oprit van de woning gelegen aan de [adres] aldaar, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk brandgel en/of brandpasta, aangebracht aan/op (onderdelen van) die auto en vervolgens deze brandgel en/of brandpasta, aangestoken, ten gevolge waarvan die auto gedeeltelijk is verbrand, terwijl daarvan gemeen gevaar voor die auto en een naastgelegen auto en (het dak van) de nabijgelegen woning, en levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [benadeelde] en een andere bewoner van voornoemde woning aan de [adres], te duchten was.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is
en
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft, evenals de rechtbank, bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte in de nachtelijke uren een auto in brand heeft gestoken die dichtbij een woning stond. Uit onderzoek is gebleken dat verdachte de slapende bewoners van die woning daarmee in groot gevaar heeft gebracht. Zij hadden bij die brand niet alleen hun bezittingen kunnen verliezen maar ook het leven kunnen laten. Dit zeer risicovolle en onverantwoorde gedrag van verdachte is een zeer ernstig feit en wordt verdachte zwaar aangerekend. De schade is uiteindelijk beperkt gebleven. Dit was bepaald niet verdachtes verdienste. Voor een ernstig feit als het onderhavige komt een vrijheidsbenemende straf van aanmerkelijke duur in aanmerking.
De advocaat-generaal heeft een straf geëist die gelijk is aan de straf die de rechtbank in eerste aanleg heeft opgelegd. Deze straf is in beginsel passend.
In het voordeel van verdachte zal het hof echter rekening houden met het tijdsverloop in deze zaak, waar het gaat om de tijdspanne tussen het tenlastegelegde feit en de behandeling van de strafzaak in hoger beroep. Daarnaast zal het hof rekening houden met de publiciteit die rondom het strafbare feit heeft plaatsgevonden en de nadelige gevolgen die verdachte daarvan in de persoonlijke sfeer heeft ondervonden.
Het beslag
Ten aanzien van de vordering van de advocaat-generaal met betrekking tot de inbeslaggenomen kleding en de brandgel overweegt het hof het volgende.
Uit de stukken van het dossier en blijkens ingewonnen informatie daaromtrent is gebleken dat de in de vordering van de advocaat-generaal bedoelde kleding en brandgel op enig moment retour zijn gegaan naar verdachte.
Het hof zal derhalve op dat gedeelte van de vordering van de advocaat-generaal geen beslissing nemen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 8 (acht) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] terzake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 135,00 (honderdvijfendertig euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van € 135,00 (honderdvijfendertig euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 (twee) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr A.W.M. Elders en mr P. van Kesteren, raadsheren,
in tegenwoordigheid van T.M.M. van Lieshout-Witjes, griffier,
en op 27 juli 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.