ECLI:NL:GHARN:2012:BX5432

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.103.438/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding vordering werkgever tegen werknemer wegens privégebruik bedrijfsauto tijdens ziekte

In deze zaak vorderde de werkgever, een taxibedrijf, schadevergoeding van de werknemer, die als taxichauffeur werkzaam was, omdat deze tijdens zijn ziekte de aan hem ter beschikking gestelde bedrijfsauto niet had ingeleverd. De werknemer had zich op 27 juni 2008 ziek gemeld en had de auto, een Ford Mondeo, tot 6 oktober 2008 onder zich gehouden. De werkgever stelde dat de werknemer in strijd met de arbeidsovereenkomst had gehandeld door de auto privé te gebruiken, wat volgens een aanvullende overeenkomst niet was toegestaan. De werkgever had de werknemer in gebreke gesteld en vorderde betaling van de kosten die waren gemaakt voor brandstof en een verkeersboete die met de auto was begaan.

De kantonrechter had in eerste aanleg de vordering van de werkgever afgewezen, omdat de werknemer verweer had gevoerd en de werkgever daarop niet had gereageerd. In hoger beroep heeft de werkgever de grieven tegen deze afwijzing ingediend. Het hof oordeelde dat de werknemer inderdaad in strijd had gehandeld met de arbeidsovereenkomst door de auto privé te gebruiken en dat hij gehouden was de kosten van de boete en brandstof te vergoeden. Het hof vernietigde het vonnis van de kantonrechter, maar compenseerde de proceskosten, omdat de werkgever grotendeels in het ongelijk was gesteld.

Uiteindelijk werd de werknemer veroordeeld tot betaling van € 199,02 aan de werkgever, vermeerderd met wettelijke rente, en werd het arrest uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Arrest d.d. 21 augustus 2012
Zaaknummer 200.103.438/01
(zaaknummer rechtbank: 568578 CV EXPL 11-2452)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
gevestigd te Lemmer,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. A.L.S. Verhoog, kantoorhoudende te Haren,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
niet verschenen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het vonnis uitgesproken op 3 november 2011 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Deventer (hierna: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 2 februari 2012 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 13 maart 2012.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep luidt:
"I. te vernietigen de vonnissen zoals op 3 november 2011 door de rechtbank te Zwolle-
Lelystad, sector kanton, locatie Deventer, in de procedure met zaaknummer 568578 en
rolnummer CV EXPL 11-2452 tussen partijen gewezen en;
II. opnieuw rechtdoende de vorderingen van appellant alsnog toe te wijzen en
III. geïntimeerde te veroordelen o mal hetgeen appellant mogelijkerwijs ter uitvoering van het
bestreden vonnis aan geïntimeerde heeft voldaan aan appellant terug te betalen,
vermeerder met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot de dag van
terugbetaling;
IV. geïntimeerde, te veroordelen in de kosten van beide instanties;
V. één en ander, voorzover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad."
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"te beslissen conform het petitum zoals in de appéldagvaarding vermeld."
Ten slotte heeft [appellante] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten.
1. Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, althans onvoldoende (gemotiveerd) weersproken staan tussen partijen, mede op grond van de niet betwiste inhoud van de overgelegde producties, de volgende feiten vast.
1.1. [geïntimeerde] is in dienst van [appellante] geweest als taxichauffeur. Op 27 juni 2008 heeft [geïntimeerde] zich ziek gemeld. Op dat moment had hij een voertuig (Ford Mondeo) van [appellante] onder zich, die hij na zijn ziekmelding niet heeft ingeleverd. Ook beschikte hij over een zakelijke tankpas van [appellante].
1.2. Tussen partijen is als aanvulling op de arbeidsovereenkomst van kracht de "verklaring verbod privé gebruik auto" (hierna: de verklaring) die - voor zover van belang - de volgende bepalingen bevat
"1. (…) Werkgever stelt met ingang van 27-08-2007 een auto ter beschikking die uitsluitend mag worden gebruikt Voor zakelijke ritten en woon-werkverkeer. (…)
3. (…) Indien mocht blijken dat de voor zakelijk gebruik ter beschikking gestelde auto's toch voor privé-doeleinden Door de werknemer worden gebruikt, verbeurt de werknemer aan de werkgever een boete ter grootte van het Loon over 3 weken, en ontslag zal het gevolg zijn. (…)
Eventueel door een overheidsinstantie (…) aan de werkgever opgelegde Naheffingen, boetes e.d., alsmede de daarmee gepaard gaande kosten, in verband met het toch voor privé-doeleinden gebruiken van de voor zakelijk gebruik ter beschikking gestelde auto's, zullen worden verhaald op de werknemer. (…)"
1.3. Op 29 september 2008 heeft [appellante] een brief aan [geïntimeerde] gestuurd met, voor zover van belang, de volgende inhoud:
"Reeds geruime tijd kunnen wij u niet telefonisch bereiken. 26 september jl. troffen wij zowel u als ons voertuig niet in de buurt van [adres] aan. Ik verzoek u daarom per ommegaande contact met mij op te nemen, dan wel u telefoonnummer bekend te maken (…)"
1.4. Op 27 juni 2008 stond de kilometerteller van bedoeld voertuig op 297792. Deze stand heeft [geïntimeerde] op de rittenstaat ingevuld.
1.5. Bij brief van 3 oktober 2008 heeft [appellante] het volgende aan [geïntimeerde] bericht:
"Na herhaald verzoek hebben wij tot op heden niets van u vernomen. Indien u niet meewerkt aan het afgeven van ons voertuig dan zijn wij genoodzaakt de politie in te schakelen. Ik verzoek u dringend voor 6 oktober a.s. ons te berichten waar wij de sleutel van het voertuig kunnen ophalen."
1.6. Na reactie hierop van [geïntimeerde] heeft [appellante] op 6 oktober 2008 het voertuig door een monteur laten ophalen. De kilometerstand was toen 300406.
1.7. Met de zakelijke tankpas van [appellante] is op 8 juli 2008 getankt voor een bedrag van € 69,77. Nadat [appellante] het voertuig bij [geïntimeerde] heeft opgehaald heeft zij op 6 oktober 2008 voor een bedrag van € 74,25 afgetankt.
1.8. Op 23 september 2008 is met het voertuig een snelheidsovertreding begaan, waarvoor [appellante] een boete van € 32,- heeft ontvangen. [appellante] heeft bij factuur van 16 november 2008 deze boete, vermeerder met een bedrag van € 3,- aan administratiekosten, bij [geïntimeerde] in rekening gebracht.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg.
2. [appellante] heeft in eerste aanleg betaling door [geïntimeerde] van, in hoofdsom, een bedrag van € 2.729,02 gevorderd, te vermeerderen met rente en kosten. Zij heeft haar vordering gebaseerd op de stelling dat [geïntimeerde] in periode van 1 juli 2008 tot en met 6 oktober 2008 een personenauto van haar heeft gehuurd, brandstof heeft getankt met de tankpas van [appellante] en (met die auto) een verkeersovertreding heeft gemaakt waarvoor [appellante] is beboet. Nadat [geïntimeerde] verweer had gevoerd, heeft [appellante] op dat verweer niet meer gereageerd, waarna de kantonrechter vonnis heeft gewezen. De kantonrechter heeft de vordering afgewezen, overwegende dat bij gebreke een reactie van [appellante], van de juistheid van het verweer van [geïntimeerde] uit moest worden gegaan, hetgeen tot de conclusie leidde dat de grondslag aan de vordering was komen te vervallen.
De bespreking van de grieven.
3. De grieven hebben de kennelijke strekking het geschil in volle omvang aan het hof voor te leggen. Het hof ziet daarin aanleiding deze grieven gezamenlijk te behandelen.
Met grief 1 verzet [appellante] zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat de grondslag, te weten de huurovereenkomst, aan de vordering is komen te vervallen.
In grief 2 maakt [appellante] bezwaar tegen de afwijzing van de vordering en in grief 3 tegen de proceskostenveroordeling.
3.1. [appellante] heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] gehouden is tot het betalen van (zoals het hof begrijpt) schadevergoeding aan haar, [appellante]. [geïntimeerde] heeft tijdens ziekte het door [appellante] aan hem ter beschikking gestelde voertuig onder zich gehouden en is geruime tijd onbereikbaar geweest voor [appellante]. Daardoor kon [appellante] niet eerder dan op 6 oktober 2008 bewerkstelligen dat zij weer de beschikking kreeg over haar voertuig. Dit is volgens [appellante], naar het hof begrijpt, in strijd met de verplichtingen van [geïntimeerde] als werknemer tegenover [appellante] als werkgeefster en, meer specifiek, in strijd met artikel 3 van de tussen partijen geldende aanvulling op de arbeidsovereenkomst. [appellante] heeft de schade, die bestaat uit omzetverlies, begroot op een bedrag dat gelijk is aan het bedrag waarvoor de auto 60 dagen verhuurd had kunnen zijn, vermeerderd met de brandstofkosten en de door [appellante] betaalde boete.
3.2. [geïntimeerde] heeft aangevoerd dat er geen sprake is van een huurovereenkomst. Hij zou na zijn ziekmelding aan [appellante] hebben gevraagd wat hij met het voertuig moest doen. Daarop zou [appellante] hebben geantwoord dat het voertuig bij zijn, [geïntimeerde]s, huis kon blijven staan en dat [appellante], als [geïntimeerde] langere tijd ziek zou blijven, het voertuig wel bij hem zou komen ophalen. [geïntimeerde] heeft erkend dat het voertuig ongeveer vier maanden in zijn bezit is gebleven tijdens zijn ziekte. [geïntimeerde] heeft betwist dat er met het voertuig is gereden in die periode.
3.3. Het hof stelt hierop dat partijen door middel van de onder 1.2 bedoelde aanvulling op de arbeidsovereenkomst de gevolgen van het mogelijk privé gebruik van de auto door [geïntimeerde] zonder toestemming van [appellante], hebben geregeld. Voor die situatie bevat artikel 3 van die aanvullende overeenkomst immers een boetebeding. Dit boetebeding is een beding als bedoeld in artikel 6:91 BW.
3.4. Op grond van het bepaalde in artikel 6:92 lid 2 BW komt hetgeen ingevolge een boetebeding verschuldigd is in de plaats van de schadevergoeding op grond van de wet. Op grond van artikel 6:93 BW moet in gebreke worden gesteld alvorens op de boete aanspraak kan worden gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat partijen een andersluidende afspraak hebben gemaakt.
3.5. Naar het oordeel van het hof kan in beginsel in het midden blijven op welke grondslag de vordering van [appellante] is ingesteld. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde stukken blijkt immers dat [appellante] [geïntimeerde] eerst bij brief van 3 oktober 2008 in gebreke heeft gesteld. In deze brief wordt [geïntimeerde] te verstaan gegeven om voor 6 oktober 2008 aan [appellante] te laten weten waar de sleutel en de auto kunnen worden opgehaald. Uit het feit dat al bij brief van 9 oktober 2008 [geïntimeerde] wordt verzocht de werkmap en rittenstaten in te leveren en in de factuur van 19 oktober 2008 huur tot en met 6 oktober 2008 in rekening wordt gebracht, leidt het hof af dat de auto binnen de in de brief van 3 oktober 2008 gestelde termijn is ingeleverd. [geïntimeerde] is dus niet in verzuim gekomen, hetgeen tot de slotsom voert dat [appellante] aanspraak op nakoming van het boetebeding, noch op schadevergoeding heeft. In zoverre wordt het vonnis van de kantonrechter dus vernietigd.
3.6. Als niet weersproken staat vast dat in de periode dat [geïntimeerde] tijdens zijn arbeidsongeschiktheid de auto onder zich had, met de tankpas van [appellante], die aan [geïntimeerde] ter beschikking was gesteld, is getankt en dat met de auto een overtreding is gepleegd, die - klaarblijkelijk - op kenteken is geregistreerd. [geïntimeerde] heeft aldus gehandeld in strijd met het tussen hem en [appellante] geldende verbod op privégebruik, zoals neergelegd in artikel 3 van de hiervoor aangehaalde aanvulling op de arbeidsovereenkomst.
Dat [geïntimeerde] op grond daarvan gehouden is de door hem veroorzaakte boete vermeerderd met administratiekosten en verbruikte brandstof te vergoeden behoeft geen nader betoog. [geïntimeerde] heeft zich hiertegen ook niet afzonderlijk verweerd.
3.7. In de stellingen van [appellante] ligt besloten dat de grieven ook zijn gericht tegen de afwijzing door de kantonrechter van de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten, omdat zij als gevolg van de nalatigheid van [geïntimeerde] genoodzaakt was een incassogemachtigde in te schakelen om [geïntimeerde] tot betaling te bewegen. Naar het oordeel van het hof komt dit gedeelte van de vordering niet voor toewijzing in aanmerking. Ten aanzien van buitengerechtelijke kosten geldt dat zij op de voet van art. 6:96 lid 2 BW voor vergoeding in aanmerking komen, onder meer als het gaat om redelijke kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte, behoudens ingeval krachtens art. 241 Rv de regels omtrent proceskosten van toepassing zijn. [appellante] heeft niet onderbouwd dat kosten zijn gemaakt die betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. De kosten waarvan [appellante] vergoeding vordert moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskosten een vergoeding plegen in te houden.
Proceskosten.
4. Hoewel [appellante] als de grotendeels in het ongelijk te stellen partij heeft te gelden, ziet het hof in de omstandigheid dat [geïntimeerde] weigert de evident voor zijn rekening komende kosten (boete en getankte brandstof) te voldoen aanleiding de proceskosten in hoger beroep te compenseren. Bovendien kan uit de omstandigheid dat met de auto een overtreding is begaan, dat met de tankpas van [appellante] in die periode is getankt alsmede uit de kilometerstand op of rond 6 oktober 2008 genoegzaam worden afgeleid, dat [geïntimeerde] in strijd met het uit de in 1.2 bedoelde aanvulling op de arbeidsovereenkomst voortvloeiende verbod, in ruime mate privé gebruik heeft gemaakt van de auto, hetgeen ook meeweegt bij de beslissing om de proceskoten te compenseren.
Naar het oordeel van het hof dienen de proceskosten in eerste aanleg voor rekening van [appellante] te blijven, nu [appellante] in die procedure zonder dat daartoe in de feiten een aanknopingspunt was te vinden, een huurovereenkomst aan de vordering ten grondslag heeft gelegd.
Slotsom.
5. Uit het voorgaande vloeit voort dat grief 1 gedeeltelijk slaagt. De grieven 2 en 3 behoeven bij gebreke van zelfstandige grondslag geen afzonderlijke bespreking. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, behoudens de proceskostenveroordeling. De vordering van [appellante] wordt, met inachtneming van hetgeen in r.o. 3.5 en 3.6 is overwogen, als na te melden toegewezen.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op nihil.
De beslissing
het gerechtshof:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Deventer, uitgesproken op 3 november 2011, behoudens voor zover daarbij [appellante] in de proceskosten is veroordeeld, bekrachtigt dit vonnis in zoverre en doet voor het overige opnieuw recht;
opnieuw recht doende:
veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellante] van € 199,02 te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 26 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in dier voege dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijs af het meer of anders gevorderde.
Aldus gewezen door mrs. J.M. Rowel-van der Linde, voorzitter,
M.C.D. Boon-Niks en E.C. Smits en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 21 augustus 2012 in bijzijn
van de griffier.