ECLI:NL:GHARN:2012:BX4728

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
7 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.107.217
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot doorbetaling van loon en wedertewerkstelling na ontslag op staande voet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding na een ontslag op staande voet van de appellant, die werkzaam was bij CIC International B.V. Het Gerechtshof Arnhem heeft op 7 augustus 2012 uitspraak gedaan in de zaak, waarbij de appellant vorderingen heeft ingesteld tot doorbetaling van zijn loon en tot wedertewerkstelling. De appellant heeft betoogd dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, omdat dit pas op 27 februari 2012 heeft plaatsgevonden, terwijl er al eerder signalen waren dat er geen dringende reden voor ontslag was. Het hof heeft de feiten zoals beschreven in het vonnis van de kantonrechter van 25 april 2012 als uitgangspunt genomen en heeft vastgesteld dat de appellant spoedeisend belang heeft bij de doorbetaling van zijn salaris, aangezien hij geen inkomen heeft en niet kan voorzien in zijn levensbehoeften. De vordering tot wedertewerkstelling is echter als onvoldoende spoedeisend geacht. Het hof heeft geoordeeld dat CIC International niet heeft aangetoond dat het ontslag op staande voet terecht was en dat de redenen voor het ontslag niet duidelijk aan de appellant zijn meegedeeld. Het hof heeft het bestreden vonnis van de kantonrechter vernietigd en de loonvordering van de appellant toegewezen, met een wettelijke verhoging van 15%. CIC International is veroordeeld in de kosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.107.217
(zaaknummer rechtbank 804838)
arrest van de derde kamer van 7 augustus 2012
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna: [appellant],
advocaat: mr. H.M. Mauritz,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
CIC International B.V.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
hierna: CIC International,
advocaat: mr. A. Patist.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van
25 april 2012 dat de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector handel en kanton, locatie Utrecht) in kort geding tussen [appellant] als eiser en CIC International als gedaagde heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 [appellant] heeft bij exploot van 21 mei 2012 CIC International aangezegd van dat vonnis van 25 april 2012 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van CIC International voor dit hof.
2.2 In genoemd exploot heeft [appellant] vier grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd en heeft hij bewijs aangeboden. Hij heeft aangekondigd te zullen concluderen dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard arrest, zijn vorderingen in eerste aanleg zal toewijzen dan wel zal beslissen zoals het hof juist acht, met veroordeling van CIC International in de kosten van het geding in beide instanties.
2.3 [appellant] heeft schriftelijk voor eis geconcludeerd overeenkomstig het hiervoor vermelde exploot.
2.4 Bij memorie van antwoord heeft CIC International verweer gevoerd. Zij heeft geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
2.5 Vervolgens zijn de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
3.1 Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het bestreden vonnis van 25 april 2012.
Daarnaast gaat het hof uit van het volgende.
3.2 Bij de in rechtsoverweging 2.5 van het bestreden vonnis genoemde brief van
29 februari 2012 heeft de advocaat van [appellant] het volgende bericht aan CIC International:
“(…)
Tot mij wendde zich de heer P. [appellant], u wel bekend, met het verzoek om zijn belangen te behartigen in onderhavige kwestie. U heeft cliënt maandagmorgen 27 februari jl. zijn ontslag op staande voet aangezegd. In reactie daarop bericht ik u als volgt.
Kennelijk meent u dat er een dringende reden is voor een ontslag op staande voet. U heeft cliënt de aan dit ontslag ten grondslag liggende reden niet duidelijk medegedeeld. Cliënt stelt echter dat er in het geheel geen reden is voor een ontslag op staande voet. Hij stemt dan ook niet in met een ontslag (op staande voet). Cliënt roept hierbij de vernietigbaarheid in van het aangezegde ontslag. Voorts stelt hij zich uitdrukkelijk bereid en beschikbaar om arbeid te verrichten in dienst van uw bedrijf.
(…)”
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Deze procedure ziet op het treffen van voorlopige voorzieningen. Uitgangspunt is dat zulke voorzieningen alleen kunnen worden gegeven indien met een voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden vastgesteld dat de rechter in een bodemprocedure de desbetreffende vorderingen zal toewijzen. Voor nader onderzoek om tot vaststelling van een bepaalde rechtstoestand of feiten en/of omstandigheden te komen, is in een kort gedingprocedure in beginsel geen plaats. Dat dient te gebeuren in een eventuele bodemprocedure.
4.2 Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft [appellant] onbestreden gesteld dat hij geen inkomen heeft, zodat hij niet kan voorzien in zijn elementaire levensbehoeften. Dit impliceert dat [appellant] spoedeisend belang heeft bij de door hem gevorderde doorbetaling van zijn salaris. Dat [appellant] een spoedeisend belang heeft bij zijn vordering tot veroordeling van CIC International om hem toe te laten tot zijn werk, acht het hof onvoldoende aannemelijk geworden. [appellant] heeft immers bij de mondelinge behandeling op 20 april 2012 verklaard dat hij goed is (het hof begrijpt:) in zijn werk en werk heeft als freelance technicus.
4.3 Op grond van artikel 7:678 lid 1 BW worden als dringende redenen in de zin van artikel 7:677 BW lid 1 beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijs niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Bij de beoordeling of van zodanige dringende reden sprake is, moeten de omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats in de beschouwing te worden betrokken de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard van de dienstbetrekking, de duur daarvan en de wijze waarop de werknemer de dienstbetrekking heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem zou hebben. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt tot de slotsom leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd is. De toetsing of het ontslag al dan niet terecht is gegeven, kan in beginsel alleen plaatsvinden op basis van hetgeen feitelijk aan de werknemer is meegedeeld en niet op basis van later aangevoerde feiten of omstandigheden. Voorts dient het ontslag onverwijld te worden gegeven, onder gelijktijdige mededeling van de reden aan de werknemer.
4.4 Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen. Daarbij zal het hof ook de punten 7 tot en met 12 en 13 tot en met 19 van de dagvaarding in hoger beroep betrekken. Zoals CIC International heeft aangevoerd, is daarbij weliswaar sprake van een herhaling van hetgeen [appellant] al in eerste aanleg heeft gesteld, maar dat neemt niet weg, dat daarmee naar het oordeel van het hof voor CIC International voldoende duidelijk is, welke bezwaren [appellant] - naast de in de door hem expliciet geformuleerde grieven aangevoerde bezwaren - tegen de uitspraak van de kantonrechter heeft.
4.5 Beoordeeld dient te worden, of de door CIC International aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegde redenen - het niet meewerken aan de visumprocedure en het in de week voorafgaand aan 27 februari 2012 twee maal te laat op het werk verschijnen - samen een dringende reden opleveren, en of het ontslag onverwijld is gegeven met gelijktijdige mededeling van de reden aan [appellant]. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen, dat de bewijslast van de dringende reden, de onverwijldheid van het gegeven ontslag en de gelijktijdige mededeling van de reden op CIC International als werkgever liggen.
4.6 [appellant] heeft betoogd, dat het ontslag niet onverwijld is gegeven, omdat het pas op
27 februari 2012 heeft plaatsgevonden, terwijl reeds in het begin van de week van
20 februari 2012 duidelijk was, dat de in de in rechtsoverweging 2.3 van het bestreden vonnis geciteerde brief van 14 februari 2012 gestelde termijn, die op 17 februari 2012 afliep, was overschreden. Daartegen heeft CIC International bij haar memorie van antwoord aangevoerd, dat het ontslag wel degelijk onverwijld is gegeven, omdat haar directeur, die op 14 februari 2012 voor een vakantie naar het buitenland was vertrokken, pas weer op
27 februari 2012 aanwezig was.
4.7 Op deze stelling van CIC International heeft [appellant] nog niet kunnen reageren, zodat de afwezigheid van de directeur van CIC International, die, naar het hof begrijpt, de tot het geven van het ontslag bevoegde persoon was, in de week van 20 februari 2012 niet tussen de partijen vast staat, nog daargelaten of deze afwezigheid als een gerechtvaardigde belemmering aan de zijde van CIC International kan worden beschouwd om [appellant] te ontslaan.
Gelet op het voorgaande dient het hof er vooralsnog van uit te gaan dat het ontslag niet onverwijld is gegeven.
4.8 [appellant] heeft voorts zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gemotiveerd betwist, dat hem ter gelegenheid van het ontslag op 27 februari 2012 (duidelijk) is meegedeeld wat de reden daarvoor was. Hij heeft daartoe verwezen naar de hiervoor in rechtsoverweging 4.2 geciteerde brief van zijn advocaat en heeft aangevoerd dat hij de in rechtsoverweging 2.4 van het bestreden vonnis vermelde brief van 27 februari 2012 van CIC International pas tegelijk met de brief van 2 maart 2012, die is geciteerd in rechtsoverweging 2.6 van het bestreden vonnis, heeft ontvangen. Dit laatste heeft CIC International niet bestreden.
4.9 Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ligt het op de weg van CIC International te bewijzen, dat zij [appellant] op 27 februari 2012 (duidelijk) heeft meegedeeld, wat de reden voor zijn ontslag was. In deze kort geding procedure, die, zoals reeds in rechtsoverweging 4.1 is overwogen, zich niet leent voor nadere instructie, kan er dus niet van worden uitgegaan dat CIC International dat heeft gedaan.
4.10 Nu de grieven van [appellant], voor zover betrekking hebbende op het niet in acht nemen van de formele voorschriften bij het gegeven ontslag, slagen, behoeven de overige grieven, die zijn gericht tegen de door CIC aan het ontslag ten grondslag gelegde redenen geen nadere bespreking.
5. Slotsom
5.1 Het voorgaande brengt mee dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd en dat de loonvordering van [appellant] alsnog zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum is bepaald. Daarbij zal de wettelijke verhoging worden gematigd tot 15%. Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.
5.2 Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof CIC International in de kosten van beide instanties veroordelen.
De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van [appellant] worden begroot op
€ 297,64 aan verschotten (€ 90,64 voor dagvaarding en € 207,- voor griffierecht) en op
€ 200,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [appellant] worden begroot op
€ 381,64 aan verschotten (€ 90,64 voor dagvaarding en € 291,- voor griffierecht) en op
€ 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (1punt x tarief II).
6. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
vernietigt het tussen de partijen gewezen vonnis van de kantonrechter (rechtbank Utrecht, sector handel en kanton, locatie Utrecht) van 25 april 2012 en doet opnieuw recht;
veroordeelt CIC International aan [appellant] zijn loon van € 3.300,- bruto per maand te betalen met ingang van 27 februari 2012 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag der algehele voldoening en met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW van 15%;
veroordeelt CIC International in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellant] wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 200,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 297,64 voor verschotten en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 381,94 voor verschotten;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, P.L.R. Wefers Bettink en E.B. Knottnerus en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
7 augustus 2012.