Parketnummer: 21-002235-11
Uitspraak d.d.: 11 juli 2012
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van
20 juni 2011 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1968],
wonende te [woonplaats], [adres].
De veroordeelde heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 mei 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door veroordeelde en zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel op € 282.596,00 en tot oplegging van de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 273.996,00 en dat aan veroordeelde wordt opgelegd de verplichting tot betaling van dit bedrag aan de Staat.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij vonnis van de rechtbank Almelo van 18 april 2008 (parketnummer
08-700242-07) terzake van onder meer het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een gedeeltelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten. Hiertoe wordt in het bijzonder het volgende overwogen.
Voor de schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel neemt het hof voornoemd vonnis als uitgangspunt en volgt het grotendeels het in het kader van het onderzoek in de aan deze ontnemingsvordering ten grondslag liggende hoofdzaak opgemaakte financieel rapport.
Naar het oordeel van het hof kunnen de volgende feiten op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Door de politie Twente, werd een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar een groep van personen, die binnen een criminele drugsorganisatie verdacht worden van de grootschalige handel in - en de uitvoer van verdovende middelen van Nederland naar Duitsland.
De drugs werden in Nederland aangekocht en geleverd door ten minste drie leveranciers. Binnen afzonderlijke groepen werd gebruik gemaakt van drugskoeriers, die de drugs uit Nederland vervoerden en vermoedelijk afleverden in verschillende Duitse steden zoals Berlijn, Hannover, Bremerhaven en Augsburg.
Gedurende de onderzoeksperiode werden van 2004 -2007 een aantal van circa vijftien drugskoeriers te Duitsland onderschept. Bij de aanhouding van drugskoeriers bleken zij in bezit te zijn van marihuana / weed en in één enkel geval van drie kilo cocaïne.
Gebleken is dat de verdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de personen waren die leiding gaven bij de uitvoer van grote hoeveelheden verdovende middelen naar Duitsland.
[medeverdachte 2] zorgde ervoor dat er voldoende verdovende middelen ingekocht, opgeslagen en voor transport gereed gemaakt werden. [medeverdachte 2] maakte hiertoe afspraken met de leveranciers, waaronder veroordeelde.
Op 8 mei 2007 heeft er een doorzoeking plaatsgevonden op het adres [adres] te [woonplaats] en [adres] te [woonplaats], de woning van ex-vrouw van veroordeelde. Hierbij werden zestien sporttassen, een weegschaal, inpakfolie, een sealapparaat en een geldtelmachine aangetroffen.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt op gronden als in het schriftelijk standpunt van 25 april 2012 omschreven, dat er door veroordeelde in 30 leveringen 637,2 kilo hennep is verhandeld. Per kilo heeft veroordeelde een voordeel genoten van € 430,00 zodat het te ontnemen wederrechtelijk voordeel 637,3 x € 430,00 = € 273.996 bedraagt.
De verdediging stelt zich op het standpunt op gronden als in pleitnota omschreven dat veroordeelde voor een derde de hennep heeft doorverkocht en hiervoor in totaal € 7.000,00 heeft ontvangen. Subsidiair stelt de verdediging zich op het standpunt dat er aanzienlijk minder dan 30 leveringen hebben plaatsgevonden.
Op basis van afgeluisterde telefoongesprekken, observatiewaarnemingen en het baken in de auto van [medeverdachte 2], blijkt dat er vele malen contact is geweest tussen veroordeelde en [medeverdachte 2].
Veroordeelde heeft ter terechtzitting bij het hof verklaard dat er weliswaar meerdere contacten tussen hem en [medeverdachte 2] of iemand die namens [medeverdachte 2] kwam, zijn geweest, maar dat er hooguit acht tot tien maal een tas met weed is geleverd. De andere keren betrof het leveringen van mobiele telefoons. Daarnaast stelt verdachte slechts als ‘doorgeefluik’ te hebben gefungeerd tussen de leverancier en afnemer.
Het hof acht deze verklaring van veroordeelde – voor zover hij heeft gesteld dat hij in groot aantal gevallen geen wiet maar telefoons leverde en hij ten aanzien van de wietleveringen slechts een marginale rol vervulde (tot uiting komend in het bedrag dat hij voor zijn diensten ontving) - niet aannemelijk geworden.
Uit de in het dossier opgenomen sms-berichten en weergegeven telefoongesprekken blijkt in het geheel niet dat er in telefoons werd gehandeld. Het hof gaat er althans niet van uit dat wanneer er gesproken wordt over 19.5 het over 19 en een halve telefoon gaat. Ook gaat het hof er niet van uit dat met de termen ‘steenhard’, ‘droog’, ‘nat’ en ‘gruis’ de (slechte) kwaliteit van geleverde of te leveren telefoons wordt omschreven. Van termen die wel betrekking zouden kunnen hebben op de handel in telefoons, is niet gebleken.
Bij de ex-vrouw van verdachte zijn sporttassen, een weegschaal, inpakfolie, een sealapparaat en een geldtelmachine aangetroffen. Veroordeelde heeft hierover bij de politie verklaard dat deze goederen zijn eigendom waren.
Uit zakendossier 9 blijkt bovendien nog uit de afgeluisterde telefoongesprekken het volgende.
Op 11 oktober 2006 stuurt [medeverdachte 2] [verdachte] een sms met de tekst ‘Gruis nat? Slechte handel’. [verdachte] smst terug: ‘ik ga dadelijk zelf kijken en zelf ophalen en sms je dan’. Vervolgens: ‘ik heb gekeken en is gewoon normaal en goed ik heb 30600 voor je als je wil’. Daarna een sms van [medeverdachte 2]: ‘Kan morg 15 oph?’, waarna [verdachte] smst: ‘Is 17 ook goed komt met de zakken beter uit’.
Op 16 oktober 2006 benadert [verdachte] [medeverdachte 2] en vraagt hem te komen naar [woonplaats].
Op 25 oktober 2006 wordt [verdachte] gebeld door [medeverdachte 2] en zegt hij tegen [medeverdachte 2]: Ik heb het geregeld en ik heb ook nog die is bepoederd laat ik je morgen zien.
Op 28 oktober 2006 zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 2]: Die met dat poeder was dat goed voor je? Kan wel half om half als je niet te veel opgooit
Op 30 oktober 2006 zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 2]: Heb morgen die bepoederd en kijk of je nog wat van die andere wilt.
Op 31 oktober 2006 zegt [verdachte] tegen [medeverdachte 2]: Ik zorg dat het schoon is en heb vrijdag wat bepoederd.
Op 7 november 2006 zegt [verdachte]: Ik heb mooi spul.
Uit het SMS bericht van 13 september 2006 blijkt dat er een discussie tussen beiden is over de kwaliteit terwijl uit het telefoongesprek tussen beiden van diezelfde dag blijkt dat [medeverdachte 2] ontevreden is over het geleverde.
Op 21 september 2006 belt [verdachte] met [medeverdachte 2] en hebben zij een discussie over geld
Uit de in de verblijfplaats van veroordeelde aangetroffen spullen (verpakkingsmateriaal en een geldtelmachine) en de inhoud van de sms-berichten en telefoongesprekken blijkt van een grotere betrokkenheid van veroordeelde dan hij wil doen voorkomen. Hij fungeerde niet slechts als ‘doorgeefluik, maar was het aanspreekpunt van [medeverdachte 2]. [medeverdachte 2] bestelde de wiet bij veroordeelde, besprak met hem de hoeveelheid, maakte met hem de afspraak wanneer de wiet werd opgehaald en tegen veroordeelde klaagde [medeverdachte 2] over de kwaliteit, terwijl veroordeelde contact op nam met [medeverdachte 2] als hij van mening was dat er te weinig was betaald.
Voor de berekening van het wederrechtelijk voordeel gaat het hof er vanuit dat er op de volgende data leveringen hebben plaatsgevonden:
19,5 kilo op 6-9-2006.
Door de raadsman is naar voren gebracht dat er op die dag niet is geleverd, omdat uit een sms-bericht zou blijken dat de levering is uitgesteld naar de volgende dag.
Het hof is het niet eens met die interpretatie.
[medeverdachte 2] smst op 6-9-2006 dat hij er om 10.30 is. Om 12.45 uur smst [medeverdachte 2]: ‘heb je ze morg vroeg? Die wat je net zei?
Het hof leidt hier uit af dat [medeverdachte 2] (nadat hij op 6-9-2006 de wiet heeft opgehaald) een nieuwe bestelling plaatst voor 7-9-2006.
30 kilo op 12-9-2006.
Anders dan de raadsman gaat het hof er niet van uit dat er slechts 10 kilo is geleverd. Er is een afspraak gemaakt voor 30 kilo. Uit het later gevoerde gesprek kan blijken dat [medeverdachte 2] klaagt over de kwaliteit en/of hoeveelheid, maar niet blijkt dat [medeverdachte 2] minder heeft betaald (dan voor 30 kilo) of later geld heeft terug gekregen of verrekend.
20 kilo op 14-9-2006.
Door de raadsman is aangevoerd dat uit de paalgegevens is afgeleid dat [medeverdachte 2] in [woonplaats] is geweest, maar dat daaruit nog niet blijkt dat er een levering heeft plaatsgevonden. Het hof gaat er niettemin van uit dat er wel een levering heeft plaatsgevonden. Uit het sms-verkeer blijkt dat er tussen veroordeelde en [medeverdachte 2] die dag een afspraak wordt gemaakt. [medeverdachte 2] smst dat hij tegen 1 uur bij veroordeelde is. Gelet op het feit dat [medeverdachte 2] in die periode veelal dagelijks bij veroordeelde wiet ophaalde en niet blijkt dat veroordeelde en [medeverdachte 2] om andere redenen met elkaar afspraken, gaat het hof er van uit dat ook de afspraak op 14-9-2006 bedoeld was om wiet over te dragen.
20 kilo op 15-9-2006.
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat uit het berichtenverkeer voldoende blijkt dat er op die dag is geleverd. Op 14-9-2006 smst [medeverdachte 2]: ‘Morg rond 20?’ waarop veroordeelde een bericht stuurt: ‘OKI’. Op 15-9-2006 smst veroordeelde: ‘Hoe laat ongeveer’ waarop [medeverdachte 2] antwoordt: ‘30m’.
19,5 kilo op 19-9-2006
Met de raadsman is het hof van oordeel dat op die dag niet 25 kilo is geleverd, maar 19,5 kilo.
Op 19-9-2006 heeft veroordeelde gesmst dat hij voor morgen niets heeft. Het hof is het daarom met de raadsman eens dat er niet van uit kan worden gegaan dat er op 20-9-2006 is geleverd.
20 kilo op 21-9-2006.
Volgens de raadsman blijkt uit het telefoongesprek dat er door [medeverdachte 2] die dag te weinig geld is overgedragen aan veroordeelde. Het hof heeft dit ook gelezen, maar verbindt daar geen consequenties aan omdat uit het gesprek eveneens kan worden afgeleid dat [medeverdachte 2] de volgende dag alsnog het bedrag zal verstrekken.
20 kilo op 22-9-2006.
Op 20-9-2006 is de afspraak gemaakt dat op vrijdag (22-9-2006) ‘hetzelfde’ (het hof begrijpt 20 kilo) zal worden geleverd. Het hof gaat dus anders dan de raadsman er wel van uit dat er die dag is geleverd.
20 kilo op 27-9-2006.
Uit sms-berichten op 26-9-2007 blijkt dat [medeverdachte 2] en veroordeelde voor de volgende dag afspreken (Veroordeelde: ‘ik heb morgen’, [medeverdachte 2]: ‘Ok norm tyd’) Op 27-9-2006 smst [medeverdachte 2] ‘word rond 12 uur’, waarop veroordeelde reageert: ‘Oki’. Het hof leidt daar uit af dat er een levering van de gebruikelijke hoeveelheid (20 kilo) heeft plaatsgevonden.
20 kilo op 10-10-2006
Uit de sms-berichten op 9-10-2006 (p. 10060) blijkt dat er voor de volgende dag wordt afgesproken voor een hoeveelheid van 20 kilo.
Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet blijkt dat er 11 oktober 2006 een levering heeft plaatsgevonden.
17 kilo op 12 oktober 2006.
20 kilo op 13 oktober 2006.
20 kilo op 26 oktober 2006.
20 kilo op 2 november 2006
Met de raadsman is het hof van oordeel dat niet blijkt dat er op 4 november 2006 is geleverd.
20 kilo op 8 november 2006.
20 kilo op 21 maart 2007.
Opgeteld heeft veroordeelde 511,1 kilo wiet geleverd aan [medeverdachte 2].
Uit het telefoongesprek d.d. 9-9-2006 , onder meer inhoudende:
‘Ze kosten mij twee duizend achthonderd stuk’ leidt het hof dat veroordeelde van [medeverdachte 2] € 2.800 ontving per kilo.
Dat betekent dat [medeverdachte 2] veroordeelde totaal een bedrag van € 1.431.080 heeft overhandigd.
Veroordeelde heeft gesteld dat hij met deze handel slechts een bedrag van € 7.000,- heeft verdiend. Het hof acht dat gelet op de rol van veroordeelde (waarvan het hof heeft vastgesteld dat het meer was dan slechts een ‘doorgeefluik’) en het door [medeverdachte 2] overhandigde bedrag niet geloofwaardig.
Gelet op hetgeen is aangetroffen bij de doorzoeking in de woning van waaruit veroordeelde handelde (zoals verpakkingsmateriaal), gaat het hof er van uit dat veroordeelde de wiet betrok van henneptelers. Nu uit het dossier niet kan worden afgeleid welk bedrag veroordeelde voor de hennep betaalde, zal het hof de rapporten Boom van 2005 en 2010 als uitgangspunt nemen.
De kiloprijs is volgens het rapport Boom 2005 € 2.370,- en volgens het rapport van 2010 € 3.280. De handel vond plaats in 2006. Het hof zal daarom niet zoals de advocaat-generaal uitgaan van inkoopbedrag van € 2.370, maar in het voordeel van veroordeelde van een hoger inkoopbedrag, namelijk € 2.570.
Het voorgaande houdt in dat het hof er van uit gaat dat de veroordeelde per kilo een bedrag van € 2.800 minus € 2.570 = € 230 verdiende. Totaal heeft veroordeelde een wederrechtelijk voordeel genoten van (511,1 x € 230) = € 117.553.
De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond van het bovenstaande zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op een bedrag van € 117.533,00.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 117.553,00 (honderdzeventienduizend vijfhonderddrieënvijftig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 117.553,00 (honderdzeventienduizend vijfhonderddrieënvijftig euro).
Aldus gewezen door
mr J.D. den Hartog , voorzitter,
mr H. Abbink en mr P.L.M. van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr G.W. Jansink, griffier,
en op 11 juli 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr Abbink en mr Van Gorkom zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.