ECLI:NL:GHARN:2012:BX4194
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na internetoplichting
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zutphen, waarin de veroordeelde was veroordeeld voor internetoplichting. De veroordeelde had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 19 mei 2011, waarbij de rechtbank een ontnemingsvordering had toegewezen. De advocaat-generaal betoogde dat het hoger beroep te laat was ingesteld, maar het hof oordeelde dat de termijn correct was, omdat de uiterste datum voor het indienen van het beroep op 6 juni 2011 viel, na rekening te houden met Hemelvaart. Het hof heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de ontnemingsvordering beoordeeld en vastgesteld dat er geen reden was om deze niet-ontvankelijk te verklaren, ondanks een vormverzuim in de aankondiging van de vordering.
Het hof heeft de vordering van de officier van justitie tot schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel beoordeeld. De veroordeelde had zich schuldig gemaakt aan oplichting door middel van advertenties op internet, waarbij hij goederen aanbood die nooit geleverd werden. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel had genoten van zijn criminele activiteiten, en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 6.590,57. Na aftrek van vorderingen van benadeelde partijen, heeft het hof de verplichting tot betaling aan de Staat vastgesteld op € 4.550,00. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de veroordeelde de verplichting oplegde tot betaling van het geschatte bedrag aan de Staat.