ECLI:NL:GHARN:2012:BX2863
Gerechtshof Arnhem
- Raadkamer
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen bevel tot gevangenhouding na wraking
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 25 juli 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank te Utrecht van 28 juni 2012, waarin een bevel tot gevangenhouding van de verdachte werd gegeven. De verdachte had de raadkamer van de rechtbank gewraakt, wat leidde tot de vraag of de rechtbank bevoegd was om een beslissing te nemen op de vordering tot gevangenhouding. De raadsman voerde aan dat het onderzoek op grond van artikel 513, lid 5, van het Wetboek van Strafvordering geschorst diende te worden, en dat er geen sprake was van spoedeisendheid die een beslissing van de wrakingskamer kon overschrijden.
Het hof heeft de argumenten van de raadsman overwogen en vastgesteld dat het wrakingsverzoek aan het einde van de behandeling in raadkamer was gedaan. De uitspraak van de behandelend rechter was niet in strijd met de wet, en gezien de korte tijdspanne tussen de behandeling van de vordering en het verstrijken van het bevel tot bewaring, oordeelde het hof dat er wel degelijk sprake was van spoedeisendheid. Het hof concludeerde dat de wet niet in de weg stond aan een beslissing door de raadkamer, zelfs voordat de wrakingskamer had beslist.
Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor het bevel tot gevangenhouding nog steeds bestonden en heeft de beschikking van de rechtbank, voor zover daartegen hoger beroep was ingesteld, bevestigd. De beslissing werd genomen met inachtneming van de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en de raadsheren in aanwezigheid van de griffier.