ECLI:NL:GHARN:2012:BX1907

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
7 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.093.172
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van partneralimentatie en niet-wijzigingsbeding in echtscheidingsconvenant

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 7 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van partneralimentatie. De vrouw had in eerste aanleg verzocht om de beschikking van de rechtbank Utrecht van 13 juli 2011 te vernietigen, waarin de man niet-ontvankelijk werd verklaard in zijn verzoek tot nihilstelling van de partneralimentatie. De vrouw verzocht het hof om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, dan wel het verzoek af te wijzen, of een bedrag vast te stellen dat het hof juist achtte. De man had in zijn verweerschrift en incidenteel hoger beroep verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat hij vanaf 1 februari 2011 geen alimentatie meer verschuldigd was aan de vrouw.

De mondelinge behandeling vond plaats op 27 maart 2012, waarbij beide partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat partijen op 7 mei 1976 met elkaar gehuwd zijn en dat de echtscheiding op 9 augustus 2006 is uitgesproken. In het echtscheidingsconvenant van 10 juli 2006 was overeengekomen dat de man € 1.000,- per maand aan de vrouw zou betalen tot zij 65 jaar was, met uitsluiting van wettelijke indexering en wijziging van de alimentatie vanwege gewijzigde omstandigheden.

Het hof heeft geoordeeld dat er sprake was van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW, omdat de man sinds 1 mei 2008 werkloos was en geen inkomsten meer had. De vraag was of deze wijziging onder het niet-wijzigingsbeding viel. Het hof overwoog dat de bewoordingen van het convenant geen duidelijk aanknopingspunt boden voor de lezing van de man of de vrouw. Het hof concludeerde dat de man gebonden was aan het niet-wijzigingsbeding en dat een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht niet aan de orde was. De bestreden beschikking werd vernietigd en het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie werd afgewezen. De proceskosten in hoger beroep werden gecompenseerd, aangezien partijen gewezen echtgenoten waren.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.093.172
(zaaknummer rechtbank 300085 / FA RK 11-277)
beschikking van de familiekamer van 7 juni 2012
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de vrouw”,
advocaat: mr. M.L. van Asselt te Utrecht,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen “de man”,
advocaat: mr. A.M.E. Derks te Woerden.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Utrecht van 13 juli 2011, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 1 september 2011, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in het inleidend verzoek tot nihilstelling van de partneralimentatie niet-ontvankelijk te verklaren dan wel dat verzoek af te wijzen, dan wel een zodanig bedrag vast te stellen als het hof juist acht met ingang van 1 juni 2011 dan wel vanaf een datum die het hof juist acht.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 22 november 2011, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de bestreden. Daarbij heeft de man tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. De man verzoekt het hof in het principaal hoger beroep de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek dan wel haar grieven tegen de bestreden beschikking ongegrond te verklaren en de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure en hij verzoekt het hof in het incidenteel hoger beroep de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat hij vanaf 1 februari 2011 althans per een datum vóór 1 juli 2011 die het hof juist acht geen alimentatie aan de vrouw meer is verschuldigd.
2.3 Daarop heeft de vrouw in het incidenteel hoger beroep een verweerschrift ingediend, ingekomen ter griffie van het hof op 17 januari 2012, waarin zij het hof verzoekt, voor zover rechtens mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde incidenteel hoger beroep dan wel dat incidentele hoger beroep af te wijzen en de proceskosten tussen partijen te compenseren, althans een zodanige beslissing in het incidentele hoger beroep te nemen als het hof juist acht.
2.4 Ter griffie van het hof zijn binnengekomen:
- op 12 maart 2012 een brief van mr. Derks van die datum met bijlagen;
- op 15 maart 2012 een brief van mr. Van Asselt van 14 maart 2012 met bijlage.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2012 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
3. De vaststaande feiten
Ten aanzien van partijen
3.1 Partijen zijn op 7 mei 1976 met elkaar gehuwd. Bij beschikking van 9 augustus 2006 heeft de rechtbank Utrecht echtscheiding tussen hen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 22 augustus 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2 De uit het huwelijk van partijen geboren kinderen zijn thans meerderjarig.
3.3 In hun echtscheidingsconvenant van 10 juli 2006 zijn partijen onder meer het volgende overeengekomen:
4. Alimentatie
(…)
Vanaf 1 juni 2006 voldoet de man € 1.000,- per maand, bij vooruitbetaling maandelijks te voldoen tot het moment dat de vrouw de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, onder uitsluiting van de wettelijke indexering.
Partijen sluiten een wijziging van de hoogte van deze alimentatie vanwege gewijzigde omstandigheden uit.
Hierop zijn twee uitzonderingen.
De eerste is wanneer de man vanwege buiten zijn invloedssfeer ontstane omstandigheden, waarbij meer speciaal wordt gedoeld op vermindering van inkomsten door arbeidsongeschiktheid, een lager inkomen zal genereren.
De tweede uitzondering is wanneer de vrouw, door bijvoorbeeld het feitelijk ontvangen van een nalatenschap, een vermogen van tenminste € 250.000,- zal ontvangen.
In dat geval zal, vanaf het moment dat de vrouw beschikking heeft over dit opgekomen vermogen, haar aanspraak op alimentatie vervallen.
3.4 Bij voormelde echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank voorts voor zover thans van belang bepaald dat de man aan de vrouw totdat zij de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en onder uitsluiting van de wettelijke indexering € 1.000,- per maand zal verstrekken, telkens bij vooruitbetaling te voldoen. Van deze beschikking maakt deel uit de tussen partijen overeengekomen regeling zoals vermeld in het aan deze beschikking gehechte convenant van 10 juli 2006.
3.5 Bij verzoekschrift van 14 januari 2011 heeft de man de rechtbank verzocht bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking van 9 augustus 2006 aldus te wijzigen en te bepalen dat de man vanaf 1 februari 2011, althans vanaf een datum zoals de rechtbank juist acht, geen alimentatie meer verschuldigd is aan de vrouw, kosten rechtens.
3.6 Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad – verklaarde beschikking heeft de rechtbank voormelde echtscheidingsbeschikking en het echtscheidingsconvenant gewijzigd voor zover daarbij partneralimentatie is bepaald en het bedrag dat de man vanaf 1 juni 2011 zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw op nihil bepaald, de man niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek wat betreft de periode tot 1 juni 2011, het meer of anders verzochte afgewezen en de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Ten aanzien van de man
3.7 De man, geboren op [geboortedatum] 1953, is op 21 juli 2008 gehuwd met [A.], geboren op [geboortedatum] 1965 (verder te noemen “[A.]”). Zij hebben huwelijkse voorwaarden gemaakt en hebben daarbij iedere gemeenschap van goederen uitgesloten en verder onder meer bepaald dat ieder de helft van de kosten van de huishouding betaalt.
3.8 De man is op 1 mei 2008 werkloos geraakt. Hij heeft in de periode van mei 2008 tot mei 2011 een WW-uitkering van € 2.434,- bruto per vier weken ontvangen. Blijkens de overgelegde jaaropgave 2011 heeft de man in dat jaar van het UWV in totaal € 19.301,- bruto ontvangen aan WW-uitkering. Met ingang van 1 juni 2011 heeft de man geen inkomsten, anders dan de algemene heffingskorting.
Ten aanzien van de vrouw
3.9 De vrouw, geboren op [geboortedatum] 1951, is alleenstaand.
3.10 Blijkens de overgelegde specificatie van het UWV van juli 2011 ontvangt de vrouw een WAO-WIA uitkering van € 228,38 netto per vier weken. Volgens de jaaropgave 2010 bedroeg het belastbaar loon bij het UWV in dat jaar € 3.114,-. Daarnaast ontvangt de vrouw een loon uit dienstbetrekking bij [X] B.V. Volgens de jaaropgave 2010 bedroeg het belastbaar loon bij [X] B.V. in dat jaar € 9.263,- en volgens de salarisstrook 13-2011 in het jaar 2011 € 13.2011,-.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Nu gebleken is dat de man sinds 1 mei 2008 werkeloos is, tot 1 juni 2011 een WW-uitkering ontving en sindsdien geen inkomsten uit arbeid ontvangt, is naar het oordeel van het hof in dit geval sprake van een wijziging van omstandigheden in de zin van artikel 1:401 lid 1 BW. Of deze wijziging van omstandigheden leidt tot een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht hangt af van het antwoord op de vraag of het niet-wijzigingsbeding in het convenant ook de situatie van werkloosheid van de man omvat, zoals de vrouw stelt, of valt onder één van de uitzondering op het niet-wijzigingsbeding, zoals de man stelt.
4.2 Het hof overweegt als volgt. De vraag wat partijen zijn overeengekomen dient niet enkel te worden beantwoord aan de hand van een taalkundige uitleg van de bewoordingen van de overeenkomst, maar daarbij komt het tevens aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Aangezien partijen het echtscheidingsconvenant hebben opgesteld met hulp van een advocaat-mediator, komt bij de beantwoording van die vraag tevens gewicht toe aan hetgeen deze aan partijen heeft mede-gedeeld omtrent de inhoud en de strekking van de bepalingen in het echtscheidingsconvenant.
4.3 In dit verband zijn allereerst vooral van belang de bewoordingen van het convenant op dit punt, de omstandigheden waaronder deze is gemaakt en de wederzijds kenbare bedoelingen van partijen. Naar het oordeel van het hof bieden de bewoordingen van de bewuste bepaling in het echtscheidingsconvenant geen duidelijk aanknopingspunt voor uitsluitend de lezing van de man of die van de vrouw. De uitleg van zowel de vrouw als de man wordt naar de letter gedekt door de gebruikte bewoordingen. Het woord ‘werkeloosheid' of een synoniem daarvan wordt in de tekst niet aangetroffen, maar de woorden 'buiten zijn invloedsfeer ontstane omstandigheden' sluiten niet uitdrukkelijk uit dat daaronder ook werkeloosheid zou kunnen vallen. Het vervolg van de tekst: 'waarbij meer speciaal wordt gedoeld op vermindering van inkomsten door arbeidsongeschiktheid' sluit dat evenmin uit, nu daarmee kennelijk een voor de hand liggende mogelijkheid van die 'omstandigheden' nader wordt omschreven zonder dat die 'omstandigheden' tot dat ene geval beperkt lijken te blijven.
4.4 Uit de stukken en hetgeen ter mondelinge behandeling door partijen is verklaard is het volgende gebleken over de totstandkoming van de tekst van het convenant. Partijen hebben mr. Van Essen opdracht gegeven een echtscheidingsconvenant op te stellen. Mr. Van Essen heeft achtereenvolgens een drietal werklijsten en vier conceptconvenanten gemaakt, waarna op 10 juli 2006 het convenant overeenkomstig het vierde concept is getekend. De vrouw heeft ter mondelinge behandeling onweersproken verklaard dat de man het bedrag van de alimentatie heeft voorgesteld, dat zij daarmee akkoord is gegaan en dat zij het niet-wijzigingsbeding heeft voorgesteld en tegen de man heeft gezegd dat zij wilde dat hij zou blijven doorbetalen, ook als hij werkeloos zou worden. In de derde werklijst van 12 februari 2006 komt voor het eerst de volgende bepaling voor:
‘Partijen sluiten een wijziging van de hoogte van deze alimentatie vanwege gewijzigde omstandigheden uit.
Een uitzondering daarop is wanneer de man vanwege buiten zijn invloedssfeer ontstane omstandigheden, waarbij meer speciaal wordt gedoeld op vermindering van inkomsten door arbeidsongeschiktheid, een lager inkomen zal genereren.'
In het eerste conceptconvenant van 29 maart 2006 en het tweede conceptconvenant komt deze tekst ongewijzigd voor.
In het derde conceptconvenant komt de tekst voor die uiteindelijk ook in het convenant is opgenomen. Naar aanleiding van dit derde conceptconvenant heeft de vrouw, naar volgt uit een e-mail van de man aan mr. Van Essen van 17 mei 2006, voorgesteld na 'arbeidsongeschiktheid' toe te voegen: 'dan wel werkeloosheid, veroorzaakt door de werkgever'. Uit deze mail blijkt dat de man een tegenvoorstel heeft gedaan en heeft voorgesteld aan de toevoeging van de vrouw nog toe te voegen: 'of opdrachtgevers'. Uit de brief van mr. Van Essen van 22 mei 2006 aan de man en de vrouw volgt dat zij deze voorstellen met partijen heeft besproken en dat de vrouw niet bereid was tot een andere tekst dan de hare. In het vierde conceptconvenant en in het convenant komt vervolgens de tekst voor zonder de voorgestelde toevoegingen ten aanzien van werkeloosheid. De man bericht mr. Van Essen in zijn mail aan haar van 25 juni 2006 naar aanleiding van de toezending van het vierde conceptconvenant: 'Het lijkt mij een compleet verhaal dat ik kan tekenen (convenant IV)'. De vrouw heeft ter mondelinge behandeling overigens verklaard dat zij juist bij werkeloosheid van de man wilde dat hij zou doorbetalen en dat het voorstel voor de toevoeging ten aanzien van de werkeloosheid niet van haar kwam, maar dat mr. Van Essen dat verkeerd had weergegeven. Nu, wat er ook zij van deze verklaring van de vrouw, tussen partijen in elk geval de mogelijkheid van wijziging bij werkeloosheid uitdrukkelijk aan de orde is geweest en de voorstellen daaromtrent niet hebben geleid tot overeenstemming, mocht de man in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs uit het convenant niet afleiden dat de (eerste) uitzondering op het niet-wijzigingsbeding ook de situatie van werkeloosheid omvat. Dat de man zoals hij ter mondelinge behandeling heeft verklaard, op dat moment zo in de war was dat hij niet goed heeft opgelet en zelfs ‘zijn eigen doodsvonnis’ zou hebben ondertekend, kan dat niet anders maken. De man heeft zich niet beroepen op enige vernietigingsgrond.
4.5 Daarmee ligt aan het hof vervolgens de vraag voor of de vrouw de man kan houden aan het niet-wijzigingsbeding. Voor de beantwoording daarvan stelt het hof het volgende voorop. Ingevolge artikel 1:159 lid 3 BW kan ondanks een beding van niet-wijziging op verzoek van een der partijen de overeenkomst door de rechter bij echtscheidingsbeschikking of bij latere beschikking worden gewijzigd op grond van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden, dat de verzoeker naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het beding mag worden gehouden. Sprake moet zijn van een volkomen wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van het convenant voor ogen stond en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan, en wel zo, dat het in hoge mate onbillijk zou zijn als de vrouw de man aan het beding van niet-wijziging zou houden. Op de voet van vaste jurisprudentie overweegt het hof dat bij het onderzoek of zich een wijziging van de aard als bedoeld in artikel 1:159 lid 3 BW heeft voorgedaan, weliswaar van belang kan zijn of ten tijde van de uitspraak op het verzoek een 'wanverhouding' bestaat, doch dat het daarbij er tevens op aan zal komen of een gevolg is van een voor de toepassing van dit artikel voldoende ingrijpende wijziging ten opzichte van de omstandigheden die ten tijde van het sluiten van de overeenkomst bestonden. Voorts zal in aanmerking moeten worden genomen wat partijen toen aan mogelijke toekomstige omstandigheden voor ogen hebben gehad. Daarbij gaat het niet alleen om de feitelijke financiële omstandigheden van het moment, maar ook om alle andere relevante omstandigheden.
4.6 Doordat de man op dit moment geen inkomsten heeft is naar het oordeel van het hof weliswaar sprake van een ingrijpende wijziging van omstandigheden, maar gelet op de verklaringen van partijen niet van een (volkomen) wanverhouding tussen wat partijen bij het sluiten van het convenant voor ogen heeft gestaan en wat zich in werkelijkheid heeft voorgedaan. Het hof overweegt daartoe als volgt. Zoals hiervoor al is overwogen heeft de vrouw ter mondelinge behandeling verklaard dat de man het bedrag van de alimentatie heeft voorgesteld, dat zij daarmee akkoord is gegaan en dat zij het niet-wijzigingsbeding heeft voorgesteld en tegen de man heeft gezegd dat zij wilde dat hij zou blijven doorbetalen, ook en juist als hij werkeloos zou worden. Zij had immers al vaak meegemaakt dat de man werkloos was geraakt en juist in die situatie zou de man moeten doorbetalen, aldus de vrouw. De man heeft deze stellingen van de vrouw niet (voldoende gemotiveerd) betwist. Hij heeft verklaard dat hij niet meer weet wie het niet-wijzigingsbeding heeft bedacht, maar dat het ongetwijfeld zo zal zijn dat de vrouw het heeft bedacht en dat hij het voorstel wel redelijk vond. De man kon, naar zijn zeggen, niet vermoeden dat hij in deze situatie terecht zou komen. Het niet-wijzigingsbeding had volgens de man voor hem geen aantrekkelijke kant, behalve dat de vrouw goed verzorgd zou achterblijven. Hij heeft geen rekening ermee gehouden dat hij meer zou gaan verdienen, maar zich wel gerealiseerd dat hij ook niets meer zou kunnen verdienen, aldus nog steeds de man. Hieruit volgt dat zowel de vrouw als de man zich heeft gerealiseerd dat het mogelijk zou zijn dat de man geen inkomsten meer zou hebben. Dat die mogelijkheid zich ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt is een risico dat in de onderlinge verhouding tussen partijen voor rekening van de man komt.
4.7 Naar het oordeel van het hof zijn er (ook overigens) geen feiten of omstandigheden gesteld die kunnen rechtvaardigen dat de man naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet langer aan het niet-wijzigingsbeding mag worden gehouden. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt het hof dat de man is gebonden aan het niet-wijzigingsbeding en dat een hernieuwde beoordeling van de behoefte en de draagkracht niet aan de orde is. Voor dit oordeel acht het hof nog relevant dat, naar is komen vast te staan, de man ondanks het wegvallen van zijn inkomsten, wel in staat is geweest om op 1 juni 2011 een bedrag van € 26.000, - aan zijn huidige echtgenote te betalen ter verrekening achteraf van de kosten van hun huishouding, alsmede dat de vrouw kampt met gezondheidsproblemen (COPD), dat zij 16 uur per week werkt en een WAO-uitkering ontvangt en daarmee in hoge mate afhankelijk is van een bijdrage van de man.
4.8 De geschilpunten van partijen over behoefte en draagkracht behoeven geen verdere beoordeling.
5. De slotsom
5.1 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te vernietigen en te beslissen als volgt.
5.2 Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de daaruit voortvloeiende onderhoudsbijdrage betreft.
6. De beslissing
Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Utrecht van 13 juli 2011 en in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de man tot wijziging van de partneralimentatie af;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, C.J. Laurentius-Kooter en M.L. van der Bel, bijgestaan door mr. H. van Waterschoot als griffier, en is op 7 juni 2012 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.