ECLI:NL:GHARN:2012:BX1669

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
17 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-004379-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor doodslag, veroordeling voor dood door schuld na schudden van baby

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 17 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo. De verdachte, de vader van een drie maanden oude baby genaamd [X], was aangeklaagd voor doodslag en andere opzetdelicten na het schudden van zijn zoon op 9 juli 2010, wat leidde tot ernstig letsel en uiteindelijk de dood van de baby op 11 juli 2010. Het hof oordeelde dat de kans op overlijden door het schudden aanmerkelijk was, maar dat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op de dood van zijn kind. De verdachte had verstandelijke beperkingen en was zich niet bewust van de aanmerkelijke kans dat zijn handelen tot de dood zou leiden. Het hof sprak de verdachte vrij van doodslag en andere opzetdelicten, maar veroordeelde hem wel voor dood door schuld. De rechtbank had eerder een zwaardere straf opgelegd, maar het hof achtte de strafbaarheid van de verdachte verminderd door zijn geestelijke toestand. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling. Het hof benadrukte dat de verdachte niet roekeloos had gehandeld, maar dat hij wel aanmerkelijk onvoorzichtig was geweest in de zorg voor zijn kind.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-004379-11
Uitspraak d.d.: 17 juli 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van
28 oktober 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 juli 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr J.J. van de Beek, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Primair
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2010 tot en met 11 juli 2010, in [gemeente 1] en/of in [gemeente 2]en/althans (elders) in Nederland, opzettelijk een kind, genaamd [X], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (het hoofd van) die [X] hevig en/of met kracht geschud, en/of tegen het hoofd geslagen en/of gestompt en/of (met) (het hoofd van) die [X] tegen een vast voorwerp gestoten en/of (met kracht) tegen een vast voorwerp geduwd en/of (met kracht en/of snelheid) op/tegen een vast voorwerp laten vallen, althans dusdanig geweld op (het hoofd van) die [X] uitgeoefend, tengevolge waarvan voornoemde [X] is overleden;
Subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2010 tot en met 11 juli 2010, in [gemeente 1] en/of in[gemeente 2] en/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een kind, genaamd [X], van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, (het hoofd van) die [X] hevig en/of met kracht geschud, en/of tegen het hoofd geslagen en/of gestompt en/of (met) (het hoofd van) die [X] tegen een vast voorwerp gestoten en/of (met kracht) tegen een vast voorwerp geduwd en/of (met kracht en/of snelheid) op/tegen een vast voorwerp laten vallen, althans geweld op (het hoofd van) die [X] uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2010 tot en met 11 juli 2010, in [gemeente 1] en/of in[gemeente 2] en/althans (elders) in Nederland, aan verdachte's, althans een, kind genaamd [X], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer bloedingen en/of bloeduitstortingen in de hersenen en/of hypoxische encephalopathie en/althans (andere) hersenschade), heeft toegebracht, door opzettelijk meermalen, althans eenmaal (het hoofd van) die [X] hevig en/of met kracht te schudden en/of tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of (met) (het hoofd van) die [X] tegen een vast voorwerp te stoten en/of (met kracht) tegen een vast voorwerp te duwen en/of (met kracht en/of snelheid) op/tegen een vast voorwerp te laten vallen, althans enig geweld op (het hoofd van) die [X] uit te oefenen, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
Meer meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2010 tot en met 11 juli 2010, in [gemeente 1] en/of in[gemeente 2] en/althans (elders) in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan verdachte's, althans een, kind genaamd [X], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal (het hoofd van) die [X] meermalen, althans eenmaal, hevig en/of met kracht heeft geschud en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of (met) (het hoofd van) die [X] tegen een vast voorwerp heeft gestoten en/of (met kracht) tegen een vast voorwerp heeft geduwd en/of (met kracht en/of snelheid) op/tegen een vast voorwerp heeft laten vallen, althans enig geweld op (het hoofd van) die [X] heeft uitgeoefend, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer meer meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2010 tot en met 11 juli 2010, in [gemeente 1] en/of in[gemeente 2] en/althans (elders) in Nederland, heeft mishandeld een kind genaamd [X], immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk meermalen, althans eenmaal, (het hoofd van) die [X] hevig en/of met kracht geschud en/of tegen het hoofd geslagen en/of gestompt en/of (met) (het hoofd van) die [X] tegen een vast voorwerp gestoten en/of (met kracht) tegen een vast voorwerp geduwd en/of (met kracht en/of snelheid) op/tegen een vast voorwerp laten vallen, althans enig geweld op (het hoofd van) die [X] uitgeoefend, tengevolge waarvan deze is overleden;
Meest subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 19 mei 2010 tot en met 11 juli 2010, in [gemeente 1] en/of in [gemeente 2] en/althans (elders) in Nederland, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, meermalen, althans eenmaal, (het hoofd van) een kind, genaamd [X], hevig en/of met kracht heeft geschud en/of tegen het hoofd heeft geslagen en/of heeft gestompt en/of (met) (het hoofd van) die [X] tegen een vast voorwerp heeft gestoten en/of (met kracht) tegen een vast voorwerp heeft geduwd en/of (met kracht en/of snelheid) op/tegen een vast voorwerp heeft laten vallen, althans enig geweld op (het hoofd van) die [X] heeft uitgeoefend, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [X] zodanig letsel, te weten een of meer bloedingen en/of bloeduitstortingen in de hersenen en/of hypoxische encephalopathie en/of (andere) hersenschade, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging
Feitelijke situatie
Verdachte heeft op 9 juli 2010 in [gemeente 1], nadat hij zijn drie maanden oude zoon [X] om ongeveer 08.15 uur een (tweede) flesvoeding had gegeven, [X] hevig en met kracht geschud. [X] werd daarna grauw, kreeg paarse lipjes en reageerde niet meer. [X] is vervolgens opgenomen in het ziekenhuis in [gemeente 2] en later overgebracht naar Groningen. Op 11 juli 2010 is [X] in het ziekenhuis in Groningen overleden. Tijdens sectie op het lichaam van [X] is letsel vastgesteld. Dit letsel bestond onder meer uit forse afwijkingen aan de schedel en schedelinhoud. De fontanel was wat opgezet ten gevolge van een verhoogde interne schedeldruk als gevolg van bloeding in het hersenvocht. Er was een hypoxische encephalopathie en tevens werden bloedingen onder de zachte hersenvliezen aangetroffen. Bij het onderzoek van de oogbollen werden afwijkingen aangetroffen die waarschijnlijk zijn opgelopen door traumata aan het hoofd/de hersenen.
Op basis van de bevindingen bij medisch onderzoek kunnen aangeboren en verworven aandoeningen en geboortetraumata uitgesloten worden geacht. Derhalve resteert alleen een trauma nà de geboorte als verklaring voor de afzonderlijke letsels, zoals bij [X] bij leven en na overlijden zijn geconstateerd. Die letsels passen meer bij een acceleratie-deceleratietrauma (als gevolg van herhaling van snelle, ongeremde hoofdbewegingen in een korte tijd (binnen seconden) van een kind in de ruimte met een voor-achterwaartse beweging van de kin tegen de borst naar het achterhoofd tegen de wervelkolom) dan bij een contacttrauma (als gevolg van direct op de schedel inwerkend stomp en/of penetrerend geweld), hoewel een combinatie hiervan niet uitgesloten kan worden.
Op basis van de bevindingen bij het postmortaal neuropathologisch en oogpathologisch onderzoek kan worden geconcludeerd dat de schade, die uiteindelijk geleid heeft tot het overlijden, ontstaan is in een tijdspanne kort voor opname in het ziekenhuis in [gemeente 2] (uren, maximaal enkele dagen). Gezien de ernst van de letsels in het hoofd is het uitgesloten dat [X] na het ontstaan van de letsels, die tot het overlijden aanleiding hebben gegeven, nog normaal heeft kunnen functioneren. Dit betekent dat de schade die tot het overlijden aanleiding heeft gegeven met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is ontstaan nà het geven van de tweede fles op 9 juli 2010 ’s ochtends.
Het hof leidt – met de rechtbank – uit voornoemde (vaststaande en niet betwiste) feiten af dat er een causaal verband bestaat tussen de handeling van verdachte, te weten het schudden van [X] op 9 juli 2010, en het overlijden van [X] op 11 juli 2010.
Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde doodslag door [X] op 9 juli 2010 eenmalig en langdurig te schudden. Daarbij heeft de advocaat-generaal aangevoerd dat verdachte wellicht niet willens en wetens [X] van het leven heeft beroofd, maar dat hij zich wel heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat [X] door zijn handelen zou komen te overlijden en deze kans ook heeft aanvaard.
Standpunt verdediging
Door en namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte niet had verwacht dat de gevolgen van zijn handelen zo erg zouden zijn en dat die gevolgen voor verdachte ook niet voorzienbaar waren. Verdachte had aldus geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van [X].
Oordeel hof
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de kans dat een drie maanden oude baby komt te overlijden aan de gevolgen van het hevig door elkaar schudden, zoals in casu met [X] is gebeurd, naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij wist dat er voorzichtig moet worden omgegaan met een baby en vooral met de nek en het hoofdje van een baby. Ook heeft verdachte verklaard dat hij wist dat er niet hard met een baby van voor naar achteren mag worden geschud. Hieruit leidt het hof echter - anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal - niet af dat verdachte door desondanks toch met [X] te schudden zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat [X] hierdoor zou komen te overlijden en die kans vervolgens ook bewust heeft aanvaard. Daarbij heeft het hof in het bijzonder gelet op de verklaringen van verdachte zoals afgelegd tegenover de politie en de omtrent de persoon van verdachte opgemaakte pro justitia rapportages.
Tegenover de politie heeft verdachte verklaard:
(pagina 51) ‘Ik deed alles zo voorzichtig mogelijk.
(pagina 75) ‘Ik ging wel eens met hem schudden. Ik deed mijn hand onder zijn oksels en
dan van links naar rechts. Dat vond hij hartstikke leuk. Dat deed ik als hij ging huilen. Hij ging dan heel verbaasd kijken of lachen. Niet dat hij het niet leuk vindt, dan zou hij huilen of anders doen, maar hij gaf dat nooit aan.
Ik deed dat twee keer per week. Hij ging lachen of verbaasd kijken, maar nooit dat hij het vervelend vond.’
(pagina 76) ‘Ik heb dat twee keer gedaan. De eerste keer gaf hij aan dat hij het niet leuk vond, doordat hij huilde en door zijn gebaren. Omdat hij niet kan praten gaf hij dat zo aan dat hij het niet leuk vond.’
(pagina 85/86) ‘Ik wilde hem aan het lachen maken. Dat lukte ook wel. Als hij vervelend was, dan lag hij in de box en dan ging ik met hem schudden. Om hem aan het lachen te maken, niet te huilen.’
(pagina 93) ‘Hij was een beetje aan het huilen en ik begon met hem te spelen. Toen ging ik met hem schudden en huilde hij nog meer. Ik merkte dat hij dat niet leuk vond en toen ben ik meteen opgehouden.’
(pagina 95) ‘Meestal ging ik met hem schudden na een voeding. Normaal werd hij daar wel rustig van. Hij kijkt je dan met grote ogen verbaasd aan.
Hij reageerde er leuk op, vrolijk. Hij lachte.’
Psychiater J.W. Hummelen heeft in zijn rapportage van 11 november 2010 omtrent verdachte overwogen, zakelijk weergegeven:
‘Het beperkte vermogen om de gevolgen van het eigen gedrag te kunnen voorzien, blijkt uit dat hij bij het gaan schudden van [X] om hem stil te krijgen op geen enkel moment heeft gedacht aan de risico’s van deze handelswijze. Betrokkene heeft het juist veeleer als een passende wijze gezien om de baby stil te krijgen, waarbij de juistheid van zijn handelen naar zijn idee werd bevestigd doordat de baby ook daadwerkelijk stil werd.
Betrokkene laat hierbij zien dat hij geen goed beeld heeft (gehad) van het effect van zijn handelen op de baby zoals blijkt uit dat hij aan de baby allerlei belevingen toeschrijft die niet passen bij zijn leeftijd, zoals ‘hij keek verbaasd om zich heen’ of dat het schudden een vorm was van ‘stoeien’. Het aan de baby toedichten van dergelijke emotionele belevingen laat zien dat betrokkene zich niet goed kan inleven in de belevingswereld van een zo jonge baby.
De wijze waarop betrokkene vertelt over hoe hij in het ziekenhuis is geïnstrueerd over hoe hij om moest gaan met de baby maakt de indruk dat hij deze instructies erg letterlijk heeft opgevat en dat hij niet goed in staat is geweest deze te generaliseren naar situaties die niet expliciet zijn besproken. In dit kader kan worden genoemd dat betrokkene meldt dat er tijdens de instructie in het ziekenhuis niet over het schudden van baby’s is gesproken.
Uit het onderzoek komt naar voren dat er bij betrokkene sprake is van zwakbegaafdheid, waardoor hij in mindere mate de consequenties van zijn gedrag kan overzien. Betrokkene is het (zachtjes) gaan schudden met de baby gaan beschouwen als een reguliere manier om de baby rustig te krijgen. Nadat betrokkene een keer harder heeft geschud met de baby wordt de reactie van de baby door betrokkene inadequaat geïnterpreteerd.
Het hard gaan schudden hangt enerzijds samen met op basis van de zwakbegaafdheid niet kunnen overzien van de consequenties van zijn gedrag, anderzijds lijkt het langdurig overvraagd worden hierbij een rol te spelen. Het omhoog komen van irritatie wanneer betrokkene onder druk staat, komt voor een belangrijk deel voort uit de posttraumatische stressstoornis en kan versterkt worden door een gebrek aan overzicht op basis van de zwakbegaafdheid.
Uit onderzoek blijkt dat betrokkene slechts een beperkt begrip had aangaande welke handelingen hij wel en niet kon verrichten met de baby. Betrokkene is in staat gebleken concreet gegeven instructies aangaande verzorging te leren, maar is tegelijkertijd onvoldoende in staat deze kennis te generaliseren naar situaties die hem niet letterlijk zijn voorgedaan of zijn uitgelegd. Illustratief is in dit verband de opmerking van betrokkene dat hem in het ziekenhuis niet gezegd is dat schudden slecht is voor de baby.’
Psycholoog P.K. Kristensen heeft in haar rapportage van 1 december 2010 omtrent verdachte overwogen, zakelijk weergegeven:
‘De zwakke begaafdheid en de onevenwichtigheid in de intelligentie van betrokkene hebben in combinatie met het gebrek aan voldoende pedagogische steun gedurende zijn kinderjaren ertoe geleid dat betrokkene moeite heeft om oorzaak en gevolg met elkaar te verbinden en de consequenties van zijn handelen te kunnen overzien. Daarnaast leert betrokkene moeilijk van verbale boodschappen. Hij leert vooral door het kopiëren en het uitproberen van gedrag. Hiermee is hij erg afhankelijk van de voorbeelden uit zijn omgeving. Als zijn zoontje in de ogen van betrokkene aanvankelijk positief reageert op zijn manier van schudden (hij wordt stil, hij gaat lachen), neemt betrokkene het schudden op in zijn repertoire van manieren om zijn zoontje rustig te krijgen. Er vindt geen correctie van deze interpretatie en dit gedrag plaats. Evenmin wijst iemand hem op het gevaar van het schudden van een baby.
Het te hard schudden kan verklaard worden uit de combinatie van bovengenoemde factoren (zwakke persoonlijkheidsstructuur, vermijdende copingstijl, streven naar perfectionisme, zwakbegaafdheid, posttraumatische stresstoornis) die in toenemende mate hun invloed laten gelden omdat betrokkene overvraagd is geraakt.
Betrokkene begrijpt in beperkte mate wat hij wel en niet met een baby kan doen. Hij begrijpt vooral wat hem voorgedaan is. Voor het overige gedrag heeft hij nauwelijks tot geen voorbeelden gehad in zijn leven en weet hij ook niet hoe hij met een baby om moet gaan. Betrokkene heeft slechts deels in de gaten welk effect zijn handelen heeft op zijn zoontje. Hij merkt dat als hij handelt zoals het personeel van het ziekenhuis hem geleerd heeft (voeding geven, schone luier, aandacht) zijn zoontje meestal rustig wordt. Als hij echter in een situatie terecht komt waarin zijn routines en aangeleerde manieren niet werken, weet hij niet hoe hij de baby moet behandelen. Duidelijk is ook dat betrokkene het gedrag van de baby soms volstrekt verkeerd interpreteert. Hij dicht de baby gedrag en emoties toe die een jonge baby niet kan vertonen. Datgene dat hem voorgedaan is, lijkt hij geleerd te hebben en vrij gestructureerd toe te passen. In onbekende situaties waarover hij geen instructies heeft gekregen weet hij niet hoe hij moet handelen. Hij kan zich niet bedenken wat hij zou moeten doen vanuit dat wat hij wel geleerd heeft. Het beperkt vermogen tot generaliseren komt ook naar voren in de resultaten van de intelligentietest.’
Het voorgaande brengt het hof tot de conclusie dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte, met zijn verstandelijke beperkingen, (voorwaardelijk) opzet, heeft gehad op de dood van [X], nu niet buiten redelijke twijfel bewezen kan worden dat verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat [X] door zijn handelen zou komen te overlijden en die kans vervolgens ook bewust heeft aanvaard. Ditzelfde geldt met betrekking tot het eveneens tenlastegelegde (zwaar) lichamelijk letsel.
Het hof komt derhalve tot vrijspraak van het primair, subsidiair, meer subsidiair, meer meer subsidiair en meer meer meer subsidiair tenlastegelegde.
Het hof komt – overeenkomstig het standpunt van de verdediging – wel tot een bewezenverklaring van het meest subsidiair tenlastegelegde, kort gezegd ‘dood door schuld’.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het meest subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 juli 2010, in [gemeente 1] zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig een kind, genaamd [X], hevig en met kracht heeft geschud, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [X] zodanig letsel, te weten een of meer bloedingen en bloeduitstortingen in de hersenen en hypoxische encephalopathie, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het meest subsidiair bewezen verklaarde levert op:
Aan zijn schuld de dood van een ander te wijten zijn.
Strafbaarheid van de verdachte
Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte is door het hof -naast de rapportages van de reclassering- acht geslagen op de omtrent verdachte opgemaakte pro justitia rapportages van psychiater J.W. Hummelen, gedateerd 11 november 2010 met een aanvulling op 10 januari 2011, en psycholoog P.K. Kristensen, gedateerd 1 december 2010 en een aanvulling op 5 oktober 2011.
Zowel Hummelen als Kristensen hebben overwogen dat bij verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van een posttraumatische stresstoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van zwakbegaafdheid, dat deze zwakbegaafdheid en posttraumatische stresstoornis ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig waren en dat deze de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte zodanig beïnvloedden dat deze mede daaruit verklaard kunnen worden. De invloed van genoemde stoornissen hebben in belangrijke mate het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Beide deskundigen adviseren in geval van bewezenverklaring verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te achten.
Het hof neemt voormelde conclusie over en maakt deze tot de zijne. Op grond van het bovenstaande is het hof van oordeel dat het bewezenverklaarde verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Overeenkomstig deze conclusie kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- de navolgende omstandigheden.
Verdachte heeft zijn zoontje [X] van drie maanden oud op een zodanige manier geschud dat [X] als gevolg hiervan ernstig hersenletsel heeft opgelopen, in comateuze toestand is geraakt en twee en een halve dag later is overleden.
Het hof houdt er rekening mee dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van zijn zoon en ook de kans op diens dood niet voor lief heeft genomen. Voorts wordt verdachte niet verweten dat hij roekeloos heeft gehandeld. Wel houdt het hof verdachte ervoor verantwoordelijk dat hij aanmerkelijk onvoorzichtig is omgegaan met een kind dat aan zijn zorg was toevertrouwd, en dat het aan zijn schuld te wijten is dat [X] is overleden. Van verdachte mocht worden verwacht dat hij [X] met de gebruikelijke zorgvuldigheid zou behandelen, maar dat is niet gebeurd.
Bij de strafbepaling neemt het hof in aanmerking dat verdachte geconfronteerd is met de dood van zijn zoontje en dat verdachte dit verlies en zijn aandeel daarin zijn verdere leven met zich zal moeten meedragen.
In het voordeel van verdachte heeft het hof rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens het uittreksel uit de justitiële documentatie niet eerder is veroordeeld. Voorts heeft het hof rekening gehouden met de hiervoor vastgestelde verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Deze straf is aanmerkelijk lager dan de door de rechtbank opgelegde straf van 30 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank had verdachte echter veroordeeld voor (de primair tenlastegelegde) doodslag, die wordt bedreigd met een maximumstraf van 15 jaren. De rechtbank achtte namelijk voorwaardelijk opzet op de dood van [X] bewezen. Het hof is echter van oordeel dat bij verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van [X] aanwezig was en acht dus de doodslag (of de daarna subsidiair tenlastegelegde andere opzetdelicten) niet bewezen.
Op de door het hof bewezen geachte dood door schuld staat een maximumstraf van twee jaren.
Op grond van de rapportages die omtrent (de persoon van) verdachte zijn opgemaakt, ziet het hof aanleiding om aan het voorwaardelijk strafdeel een aantal bijzondere voorwaarden, als na te melden, te verbinden. Het hof ziet - anders dan de advocaat-generaal - geen reden om deze bijzondere voorwaarden onmiddellijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 307 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair, subsidiair, meer subsidiair, meer meer subsidiair en meer meer meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meest subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van de vaststelling van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland:
- ook als dat inhoudt dat verdachte zich voor zijn agressieregulatieproblematiek moet laten behandelen bij de kliniek 'De Hanzeborg' te Zutphen, voor zover en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- ook als dat inhoudt dat verdachte vanaf zijn invrijheidstelling in een woning van Stichting Aveleijn moet verblijven, alwaar verdachte zich moet houden aan de woonvoorwaarden en huisregels die Stichting Aveleijn in overleg met de reclassering zal opstellen, voor zover en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr R. de Groot en mr W.R. Rosingh, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr N.D. Mavus-ten Elshof, griffier,
en op 17 juli 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr J.A.W. Lensing is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.