ECLI:NL:GHARN:2012:BX1623

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
11 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AVNR 000808-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de raadkamer bij vordering gevangenhouding na aanvang behandeling in eerste aanleg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 11 juli 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 28 juni 2012, die een bevel tot gevangenhouding van de verdachte had gegeven. De verdachte was bijgestaan door zijn advocaat, mr. B.J. Schadd, en het hof heeft de advocaat-generaal gehoord in raadkamer. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank ten onrechte de nadere vordering tot gevangenhouding heeft toegewezen, omdat uitbreiding van de feiten na het betekenen van de dagvaarding in eerste aanleg in strijd is met artikel 67b lid 3 van het Wetboek van Strafvordering. De beschikking van de rechtbank is in dat opzicht vernietigd.

Desondanks heeft het hof geconstateerd dat de gronden voor de gevangenhouding, zoals door de rechtbank vastgesteld, nog steeds van toepassing zijn. Daarom heeft het hof besloten om de beschikking van de rechtbank in zoverre te bevestigen, met overname van de gronden. Het hof heeft zich daarbij gebaseerd op de relevante artikelen van het Wetboek van Strafvordering, waaronder artikelen 65, 66, 67, 67a, 67b en 71.

De raadsman van de verdachte had betoogd dat de raadkamer van de rechtbank niet bevoegd was om de vordering tot gevangenhouding te behandelen, omdat de behandeling van de strafzaak in eerste aanleg al was aangevangen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de raadkamer bevoegd was, aangezien de beslissing op de vordering niet door de rechter ter terechtzitting was voorgeschreven. Het verweer van de raadsman is verworpen, en het hof heeft de beschikking vernietigd voor zover deze betrekking had op de uitbreiding van de voorlopige hechtenis, maar bevestigd voor het overige.

Uitspraak

Gerechtshof te Arnhem
pkn: 05-721954-11
avnr: 000808- 02
Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
verblijvende in het huis van bewaring te Arnhem.
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank te Arnhem van 28 juni 2012, houdende het bevel tot gevangenhouding van verdachte alsmede toewijzing van de nadere vordering gevangenhouding.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door mr B.J. Schadd, advocaat te Nijmegen, in raadkamer van heden.
Het hof heeft gezien bovengenoemde beschikking en de akte opgemaakt door de griffier bij die rechtbank van 29 juni 2012.
OVERWEGINGEN:
De raadkamer van de rechtbank heeft bij beschikking van 15 juni 2012 de bij beschikking van
22 december door de rechter-commissaris bevolen schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven, en heeft bij de voormelde bestreden beschikking de gevangenhouding bevolen. De raadsman heeft tijdens de behandeling in raadkamer van het hof betoogd dat de raadkamer van de rechtbank niet bevoegd was tot behandeling van de vordering gevangenhouding nu de behandeling van de strafzaak tegen verdachte in eerste aanleg ter terechtzitting van de politierechter al op 10 mei 2012 was aangevangen. In zijn visie was in deze situatie alleen de rechter ter terechtzitting bevoegd te beslissen.
Ingevolge artikel 21, lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (WvSv) geschiedt de behandeling door de raadkamer evenwel in alle gevallen waarin niet de beslissing door het rechterlijk college op de terechtzitting is voorgeschreven of aldaar ambtshalve wordt genomen. Nu de beslissing op de vordering gevangenhouding door de rechter ter terechtzitting niet is voorgeschreven in hiervoor bedoelde zin, is het hof -met de advocaat-generaal- van oordeel dat de raadkamer van de rechtbank bevoegd was. Het verweer wordt verworpen.
Het hof stelt voorts vast dat de raadkamer van de rechtbank de nadere vordering gevangenhouding van 28 juni 2012 ten onrechte heeft toegewezen, reeds nu uitbreiding van de in het bevel voorlopige hechtenis omschreven feiten nà het betekenen van de dagvaarding in eerste aanleg, afstuit op het in artikel 67b lid 3 WvSv neergelegde verbod. De beschikking dient in zoverre te worden vernietigd.
Het hof is na onderzoek gebleken dat de gronden waarop de rechtbank het bevel tot gevangenhouding van verdachte overigens heeft gegeven ook thans nog bestaan, zodat de beschikking van de rechtbank in zoverre met overneming van de gronden dient te worden bevestigd.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in de artikelen 65, 66, 67, 67a, 67b en 71 van het WvSv.
BESLISSING:
- Het hof vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor zover daarin is bepaald dat de voorlopige
hechtenis ook van toepassing is voor de feiten zoals omschreven in de nadere vordering tot
gevangenhouding
- Het hof bevestigt voor het overige de beschikking waarvan beroep.
Aldus gegeven op 11 juli 2012 door mrs A.W.M. Elders, voorzitter, R.W. van Zuijlen en
P. van Kesteren, raadsheren, in tegenwoordigheid van Y.E. van Dorst, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.