ECLI:NL:GHARN:2012:BX0538

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.104.229/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot opheffing alimentatiebeslag in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 juli 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot opheffing van alimentatiebeslag. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J. Baken, had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin zijn verzoek tot opheffing van het beslag was afgewezen. De appellant en geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.P.M.M. Heijkant, waren voormalige echtgenoten die in gemeenschap van goederen waren gehuwd en twee minderjarige kinderen hadden. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de appellant achterstallige kinderalimentatie verschuldigd was, wat leidde tot de beslaglegging door de geïntimeerde.

In hoger beroep heeft de appellant negen grieven ingediend, waarin hij betoogde dat hij geen of slechts weinig achterstallige alimentatie verschuldigd was. Het hof heeft de grieven beoordeeld en vastgesteld dat de appellant onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen. Het hof oordeelde dat de voorzieningenrechter terecht had geoordeeld dat de appellant een aanzienlijk bedrag aan kinderalimentatie verschuldigd was en dat de beslaglegging gerechtvaardigd was. De appellant had ook geen bewijs geleverd voor zijn claim dat hij meer alimentatie had betaald dan erkend door de geïntimeerde.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, wat betekent dat het verzoek van de appellant tot opheffing van het alimentatiebeslag werd afgewezen. Het hof heeft bepaald dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep moest dragen. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in alimentatiezaken en de rechten van de geëxecuteerde in het kader van beslaglegging.

Uitspraak

Arrest d.d. 3 juli 2012
Zaaknummer 200.104.229/01
(zaaknummer rechtbank: 192465 / KL ZA 11-1070)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
toevoeging,
advocaat: mr. G.J. Baken, kantoorhoudende te Emmeloord,
tegen
[geïntimeerde]
wonende te [woonplaats]
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.P.M.M. Heijkant, kantoorhoudende te Dongen.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kortgeding- vonnis uitgesproken op 22 februari 2012 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 16 maart 2012 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 27 maart 2012.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep, houdende de grieven en een wijziging van eis in hoger beroep, luidt:
"het Gerechtshof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut, zal vernietigen het vonnis dat op 22 februari 2012 door de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector civiel, onder zaaknummer 192465 / KL ZA 11-1070 tussen partijen is gewezen, en opnieuw rechtdoende de eis van appellant toe zal wijzen en geïntimeerde(n) in de kosten van het geding zal veroordelen, met dien verstande dat de eis van appellant in deze komt te luiden dat het uw Gerechtshof behage om:
Primair:
I. de gelegde executoriale beslagen belegd ten bate van [geïntimeerde] en ten laste van [appellant]
onder [BV] op te heffen;
II. gedaagde te bevelen dat zij de door het gelegde executoriale derdenbeslag ingehouden
bedragen binnen 2 dagen na betekening van het vonnis aan de man voldaan worden, te
vermeerderen met de wettelijke rente over deze inhouding vanaf 2 dagen na betekening
van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening;
Subsidiair:
I. de gelegde executoriale beslagen gelegd ten bate van [geïntimeerde] en ten laste van [appellant]
onder [BV] te schorsen totdat een
nader te wijzen vonnis van de rechtbank in de nog op te starten bodemprocedure
onherroepelijk is geworden.
Meer subsidiair
I. de gelegde executoriale beslagen gelegd ten bate van [geïntimeerde] en ten laste van [appellant]
onder [BV] te beperken tot een bedrag
van € 1.273,11, dan wel tot een bedrag als uw Gerechtshof in goede justitie juist acht;
II. te gelasten dat [geïntimeerde] zekerheid afgegeven dient te hebben op het moment dat zij de
executiebedragen int, in de vorm van een onherroepelijk en onvoorwaardelijke
bankgarantie, althans een vorm van zekerheid dient af te geven als uw Gerechtshof in
goede justitie juist acht;
Uiterst subsidiair
de gelegde executoriale beslagen gelegd ten bate van [geïntimeerde] en ten laste van [appellant] onder [BV] te beperken tot een bedrag van
€ 1.273,11, dan wel tot een bedrag als uw Gerechtshof in goede justitie juist acht;"
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"appellant niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans zijn vorderingen als ongegrond en onbewezen af te wijzen, zulks met bekrachtiging van het vonnis in kort geding d.d. 22 februari 2012 van de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Zwolle-Lelystad onder rolnummer 192465 /KL ZA 11-1070 tussen partijen gewezen, zo nodig met aanvulling of verbetering der gronden, en met veroordeling van appellant in de kosten van het geding in beide instanties, uitvoerbaar bij voorraad voor zover de wet zulks toelaat."
Voorts heeft [appellant] een akte genomen en vervolgens heeft [geïntimeerde] een antwoordakte genomen.
Ten slotte heeft [appellant] de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellant] heeft negen grieven opgeworpen.
De beoordeling
De eiswijziging
1. [geïntimeerde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de wijziging van eis, terwijl ook niet is gebleken dat deze wijziging in strijd is met de regels van goede procesorde. Om die reden zal in hoger beroep worden uitgegaan van de gewijzigde eis.
De feiten
2. Tegen de door de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis onder 2. vastgestelde feiten zijn geen bezwaren aangevoerd. Het hof zal daarom ook van de volgende feiten uitgaan.
2.1. Partijen zijn [in 1991] in gemeenschap van goederen gehuwd. Uit dit huwelijk zijn [in 1994] geboren de twee, nu nog minderjarige kinderen [kind 1 en 2]. Bij beschikking van 1 februari 2006 heeft de rechtbank Breda de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 23 februari 2006 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2. In de echtscheidingsbeschikking is bepaald dat [appellant] aan kinderalimentatie € 143,- per maand per kind dient te voldoen.
2.3. In de maanden augustus 2007 tot en met maart 2008 en december 2008 heeft [kind 1] niet bij [geïntimeerde] gewoond, maar bij [appellant]. In de maanden maart tot en met mei 2010 heeft [kind 1] niet bij [geïntimeerde] gewoond maar verbleef hij in een tehuis. Vanaf mei 2011 tot en met augustus 2011 heeft [kind 1] bij de ouders van [appellant] gewoond. Sinds 2 september 2011 verblijft [kind 1] in een tehuis.
2.4. Op 25 november 2011 heeft [geïntimeerde] loonbeslag laten leggen in verband met een achterstand in de kinderalimentatie van € 14.933,44.
Het geschil in eerste aanleg
3. Uitgaande van een verschuldigd bedrag aan kinderalimentatie van € 20.939,06 tot en met november 2011 en rekening houdend met daarop (ook volgens [geïntimeerde]) in mindering komende bedragen heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen die strekten tot opheffing van gelegde loonbeslagen en tot voldoening aan [appellant] van de bedragen die door de gelegde beslagen zijn ingehouden.
De eis in hoger beroep
4. Het hof stelt voorop dat het spoedeisende belang met de aard van de vordering is gegeven.
5. Aan de eis is in hoger beroep (subsidiair) toegevoegd een vordering tot schorsing van de executie, (meer subsidiair) beperking van de beslagvordering en last tot afgifte van een onherroepelijke bankgarantie. [appellant] vordert niet langer afgifte van al ingehouden bedragen.
6. Grief I strekt ter onderbouwing van deze eiswijziging en heeft verder geen betekenis.
Het geschil in hoger beroep
Inleiding
7. Geen grief is aangevoerd tegen het uitgangspunt van de voorzieningenrechter dat in een geschil als het onderhavige de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts kan worden geschorst als de voorzieningenrechter van oordeel is dat de executant - mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
8. Het hof zal dit criterium bij de beoordeling van de primaire en subsidiaire vordering ook tot uitgangspunt nemen.
De grieven II tot en met XIII
9. De strekking van het merendeel van de grieven is, dat - naar de voorzieningenrechter heeft miskend - [appellant] geen of slechts weinig achterstallige kinderalimentatie verschuldigd is, omdat (1) [appellant] meer heeft betaald dan
[geïntimeerde] erkent; (2) [kind 1] niet steeds bij zijn moeder heeft ingewoond, en (3) partijen hebben afgesproken dat de wel verschuldigde alimentatie kon worden verrekend met huwelijkse schulden. Het hof zal de diverse in dat verband aan de orde gestelde posten hierna beoordelen.
- Wel betaalde alimentatie (grief II)
10. Volgens [appellant] heeft hij (blijkens berekeningen van het hof) € 2.884,15 meer alimentatie voor [kind 1] betaald dan [geïntimeerde] stelt.
11. Bij de beoordeling van deze grief stelt het hof voorop dat het op de weg van [appellant] ligt om te stellen en zo nodig aannemelijk te maken dat hij niet € 4.252,10 aan alimentatie heeft voldaan (zoals [geïntimeerde] in hoger beroep erkent), maar € 7.136,25 (€ 500,- aan voorgeschoten huur inbegrepen). Het hof leest in dit onderdeel van de grieven en in de daarop gegeven toelichting geen andere relevante stellingen of verweren dan die al in eerste aanleg waren aangevoerd en die door de voorzieningenrechter gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft wat de voorzieningenrechter ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over. Het hof voegt daaraan toe dat het door [geïntimeerde] bestreden overzicht waarop [appellant] zich nu beroept (bijlage 7 genoemd), niet is overgelegd.
12. De grief is vergeefs voorgesteld.
- verrekening met door [appellant] gedane uitgaven (grieven IV en V gedeeltelijk)
13. [appellant] voert een bedrag van € 1.078,86 op dat op grond van de afspraken tussen partijen voor rekening van [geïntimeerde] komt. Omdat zij zich niet aan die afspraak hield, zou hij € 1.078,86 hebben moeten voldoen (verschuldigde proceskosten inbegrepen).
14. Met productie 10 bij inleidende dagvaarding heeft [appellant] naar het oordeel van het hof voorshands aannemelijk weten te maken dat hij op vordering van de deurwaarder inderdaad - naast het al betaalde bedrag van € 500,00 - € 1.078,86 heeft voldaan. [geïntimeerde] heeft niets aangevoerd dat eraan in de weg zou kunnen staan dat deze betaling overeenkomstig de gemaakte afspraken op de alimentatie in minder kan worden gebracht.
15. Grief IV treft daarmee doel. Desalniettemin kan de grief niet tot vernietiging van het bestreden vonnis leiden, aangezien het voorgaande daartoe niet volstaat, en omdat alle overige grieven falen. De grief wordt daarom verworpen.
16. In grief V voert [appellant] aan dat niet hij maar [geïntimeerde] de kosten van de huisarts van € 215,50 heeft voldaan. Het belang van die opmerking voor [appellant] ziet het hof niet in.
17. Deze grief faalt om die reden op dit onderdeel.
- verrekening met huwelijkse schulden (grieven VI en VII)
18. Tussen partijen is niet in geschil dat zij hebben afgesproken dat [appellant] de helft van een aantal huwelijkse schulden op de kinderalimentatie in mindering mag brengen met maandbedragen van € 100,- per kind. Anders dan [appellant] met grief VI ingang wil doen vinden, rust op hem de stelplicht en bewijslast van toegestane verrekeningen. Deze grief faalt daarmee voor zover een en ander door [appellant] wordt miskend.
19. [appellant] heeft ook in hoger beroep onvoldoende aannemelijk gemaakt dat van de totale te achterhalen, door [appellant] betaalde huwelijkse schuld waarnaar wordt verwezen in de handgeschreven overeenkomst van 19 juli 2007 € 14.245,03 beloopt en dat hij dus € 7.122.52 met de alimentatieplicht heeft mogen verrekenen. De overgelegde overzichten en afschriften geven daartoe onvoldoende onderbouwing. Bij dat oordeel neemt het hof in aanmerking dat
[geïntimeerde] bij gebrek aan wetenschap een zeventiental door [appellant] opgevoerde schulden heeft betwist, en ook heeft betwist dat de gemaakte afspraken op die schulden zien.
20. De grieven VI en VII missen doel.
- verblijf van [kind 1] in een tehuis (grief III)
21. [appellant] meent geen alimentatie voor zijn zoon verschuldigd te zijn gedurende diens verblijf in een kindertehuis. Bij gebrek aan een op die situatie toegespitste wijziging van de voor [kind 1] verschuldigde alimentatie, vindt dat standpunt geen steun in het recht. [appellant] heeft bovendien niets aangevoerd dat de conclusie zou rechtvaardigen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om over de desbetreffende periode voor [kind 1] alimentatie te vorderen.
22. De grief wordt verworpen.
- Door beslaglegging ingehouden bedragen (grief V)
23. [appellant] klaagt ondermeer dat de voorzieningenrechter bij de berekening van de achterstand in de betaling (losgezien van de discussie over de huwelijkse schulden) geen rekening heeft gehouden met de ingevolge de gelegde beslagen verrichte inhoudingen. De grief mist in zoverre doel dat de voorzieningenrechter die inhoudingen bewust buiten zijn berekeningen heeft gehouden van hetgeen ten tijde van de beslaglegging achterstallig was. Op het aldus berekende saldo is zijn oordeel vervolgens terecht gebaseerd.
- Belangenafweging (grief XIII en grief IX gedeeltelijk)
24. [appellant] voert aan dat hij door de beslaglegging niet meer in staat is om de lasten van de gewone huishouding te voldoen, en dat dit bijvoorbeeld tot achterstand in de hypotheekbetalingen zal leiden. Daarnaast voert hij aan dat [geïntimeerde] een bijstandsuitkering geniet en dat uitbetaling van de alimentatie zal leiden tot kortingen op die uitkering. Tenslotte wordt betoogd dat sprake is van een restitutierisico aan de zijde van [geïntimeerde].
25. Dit een en ander volstaat naar het oordeel van het hof geenszins voor toewijzing van enige van de gevraagde voorzieningen.
26. De grieven falen in zoverre.
- Beslagen vexatoir? (grief IX voor het overige)
27. [appellant] voert aan dat volstrekt onduidelijk is voor welk bedrag geëxecuteerd wordt. Die grief mist feitelijke grondslag omdat het standpunt van [geïntimeerde] omtrent de hoogte van de volgens haar verschuldigde alimentatie ook voor [appellant] duidelijk is. Onduidelijkheid bestaat slechts over de vraag of, en zo ja in hoeverre zijn beroep op betaling slaagt.
28. Ook in zoverre faalt deze grief.
- Bewijslevering
29. In dit kort geding ziet het hof geen aanleiding [appellant] toe te laten tot bewijslevering.
De slotsom.
30. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd. Omdat partijen gewezen echtgenoten zijn zal ieder van hen de eigen kosten van het geding in hoger beroep moeten dragen.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in hoger beroep zal dragen.
Aldus gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, voorzitter, K.M. Makkinga en M.M.A. Wind en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 3 juli 2012 in het bijzijn van de griffier.