ECLI:NL:GHARN:2012:BX0431

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.104.403/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bepaling van de uitvoeringsinstantie van ondertoezichtstelling en gezinsvoogdij

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 juni 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind]. De kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad had op 29 december 2011 de minderjarige onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg Overijssel (BJZ) en een machtiging verleend tot uithuisplaatsing. De moeder van het kind, hierna aangeduid als de moeder, heeft in hoger beroep verzocht om de beschikking van de kinderrechter te vernietigen voor zover deze betrekking heeft op de uitvoering van de gezinsvoogdij door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (WSJ). De moeder was van mening dat BJZ de uitvoering van de ondertoezichtstelling moest verzorgen.

Het hof heeft vastgesteld dat de moeder zich niet verzet tegen de ondertoezichtstelling zelf, maar enkel tegen de beslissing van de kinderrechter om WSJ aan te wijzen als uitvoerder. Het hof oordeelde dat de kinderrechter ten onrechte had bepaald dat WSJ de ondertoezichtstelling moest uitvoeren, aangezien deze beslissing toebehoort aan BJZ, die de mandateringsbevoegdheid heeft. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter gedeeltelijk vernietigd en bevestigd dat BJZ de gezinsvoogdij-instelling blijft, maar dat de uitvoering niet per se door WSJ hoeft te gebeuren.

De uitspraak benadrukt de rol van BJZ in het bepalen van de uitvoeringsinstantie van de ondertoezichtstelling en bevestigt dat de rechter niet kan bepalen wie deze uitvoering moet geven. De beslissing van het hof is een belangrijke uitspraak in het kader van het personen- en familierecht, waarbij de rechten van de betrokken partijen, zoals de moeder en de raad voor de kinderbescherming, zorgvuldig zijn afgewogen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 21 juni 2012
Zaaknummer 200.104.403
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.A. van der Lem, kantoorhoudende te Deventer,
tegen
De Raad voor de Kinderbescherming, regio Overijssel,
kantoorhoudende te Zwolle,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de raad.
Belanghebbende:
1. Bureau Jeugdzorg Overijssel,
kantoorhoudende te Zwolle,
hierna te noemen: BJZ.
2 William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
kantoorhoudende te Amsterdam,
hierna te noemen: WSJ,
3. [de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 29 december 2011 (zaaknummer 193032/JZ RK 11-1040) heeft de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, op verzoek van de raad de minderjarige [kind], geboren [in 1998], onder toezicht gesteld van BJZ met ingang van 29 december 2011 tot 29 december 2012, met de opdracht deze ondertoezichtstelling te laten uitvoeren door WSJ.
Voorts heeft de kinderrechter een machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [kind] met ingang van 29 december 2011 tot 29 december 2012 in een voorziening voor lichtverstandelijk gehandicapten.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 28 maart 2012, heeft de moeder in haar petitum verzocht de beschikking van 29 december 2011 voor zover deze betrekking heeft op de opdracht tot uitvoering van de gezinsvoogdij te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de gezinsvoogdij door BJZ wordt uitgevoerd, onder veroordeling van de raad in de kosten van het geding.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 2 mei 2012, heeft de raad het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, kosten rechtens.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 5 april 2012 met bijlagen en een brief van 13 april 2012 met bijlagen, beide van mr. Van der Lem.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de minderjarige [kind] zijn mening niet kenbaar gemaakt.
Er heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden.
Mr. Van der Lem heeft bij faxbericht van 29 mei 2012 het hof laten weten dat zij en de moeder gelet op de aard van de grieven geen gebruik zullen maken van de gelegenheid te worden gehoord. Vervolgens heeft de raad op 29 mei 2012 telefonisch de griffie van het hof bericht dat ook de raad en de WSJ ter zitting niet zullen verschijnen. Ter geplande zitting van 29 mei 2012 is niemand verschenen.
De beoordeling
De omvang van het hoger beroep
1. De moeder verzet zich niet tegen de door de kinderrechter uitgesproken ondertoezichtstelling en de verleende machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een voorziening voor lichtverstandelijk gehandicapten. De moeder vindt dat [kind] een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt sinds de plaatsing vorig jaar op Groot Emaus.
Het hoger beroep van de moeder richt zich, blijkens de twee grieven die zij heeft geformuleerd, uitsluitend tegen de beslissing van de kinderrechter om haar partner, [partner van de moeder], in de procedure betreffende voornoemde beschermingsmaatregelen ten aanzien van [kind] niet aan te merken als belanghebbende en tegen de opdracht van de kinderrechter de ondertoezichtstelling te laten uitvoeren door WSJ.
De juridische positie van [partner van de moeder] (ook te noemen: de stiefvader)
2. De vraag of de stiefvader door de rechtbank al dan niet terecht niet is aangemerkt als belanghebbende is door de stiefvader zelf niet in hoger beroep aan het hof voorgelegd. Niet valt in te zien welk belang de moeder heeft bij beantwoording van deze vraag. Voor zover haar beroep zich al richt tegen genoemde beslissing van de rechtbank - in haar petitum is daarover niets opgenomen - heeft zij haar belang ook niet toegelicht. Nu het beroep van de moeder in deze (rechtens relevant) belang ontbeert, zal het op dit punt worden afgewezen.
De uitvoering van de ondertoezichtstelling
3. Met de moeder is het hof van oordeel dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de ondertoezichtstelling door WSJ moet worden uitgevoerd.
Het is namelijk niet aan de rechter die de ondertoezichtstelling uitspreekt maar aan BJZ, die in deze een mandateringsbevoegdheid heeft, om te bepalen wie uitvoering moet geven aan de ondertoezichtstelling. De beschikking waarvan beroep zal dan ook in zoverre worden vernietigd.
Dit leidt er overigens niet toe dat, zoals de moeder wil, WSJ niet langer met de uitvoering van de ondertoezichtstelling is of kan worden belast, nu ook BJZ naar alle waarschijnlijkheid WSJ heeft aangewezen als uitvoerder, en in elk geval zij bevoegdheid behoudt om in die zin van zijn mandateringsbevoegdheid gebruik te maken.
Slotsom
4. De beschikking waarvan beroep dient gedeeltelijk te worden vernietigd en er zal opnieuw worden beslist zoals hieronder aangegeven.
De beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de bestreden beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Zwolle, van 29 december 2011 (zaaknummer 193032/JZ RK 11-1040) voor zover bij de benoeming van Bureau Jeugdzorg Overijssel tot gezinsvoogdij-stelling bepaald is dat deze wordt uitgevoerd door de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering;
bekrachtigt de beschikking voor het overige, waaronder de benoeming van
van Bureau Jeugdzorg Overijssel tot gezinsvoogdij-instelling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Aldus gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, A.W. Beversluis en
D.J. Buijs en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 21 juni 2012 in bijzijn van de griffier.