GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.085.420
(zaaknummer rechtbank 111144)
arrest van de derde kamer van 5 juni 2012
de rechtspersoon naar Duits recht
Poggenpohl Möbelwerke GmbH,
gevestigd te Herford, Duitsland,
appellante,
advocaat: mr. P. Rijpstra,
[geïntimeerde],
handelend onder de naam [X],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
advocaat: mr. H.J. van der Hauw.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor de procedure in eerste aanleg en het verloop van het geding in hoger beroep tot 31 mei 2011 verwijst het hof naar het tussenarrest van die datum.
In dat tussenarrest heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Op eenparig verzoek van partijen heeft deze comparitie (voor grieven) geen doorgang gevonden en hebben partijen er voor gekozen om verder te procederen in hoger beroep.
1.2 Bij memorie van grieven heeft Poggenpohl Möbelwerke GmbH tien grieven tegen het bestreden vonnis aangevoerd, heeft zij bewijs aangeboden en de producties 10 tot en met 12 in het geding gebracht. Zij heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw recht doende, [geïntimeerde] alsnog in haar vorderingen in conventie niet-ontvankelijk zal verklaren althans de vorderingen van [geïntimeerde] zal afwijzen, bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] in reconventie zal veroordelen om aan Poggenpohl Möbelwerke GmbH te betalen de som van € 45.816,60, te vermeerderen met de contractuele vertragingsrente ad € 10,11 per dag, te rekenen vanaf 24 maart 2010 tot de dag der voldoening, en [geïntimeerde] zal veroordelen in de kosten van beide instanties.
1.3 Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] verweer gevoerd, heeft zij bewijs aangeboden en een tweetal producties in het geding gebracht. Zij heeft geconcludeerd dat het hof bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren arrest het bestreden vonnis zal bekrachtigen, zo nodig onder aanvulling of verbetering van gronden, en zal aanvullen met een dwangsom als genoemd in punt 30 van de memorie genoemd, althans een in goede justitie te bepalen dwangsom, op de veroordeling als vermeld in het bestreden vonnis onder de punten 9.6 en 9.9, met de veroordeling van Poggenpohl Möbelwerke GmbH in de proceskosten, vermeerderd met de nakosten, en de wettelijke rente, in het geval Poggenpohl Möbelwerke GmbH de onder de proceskostenveroordeling vallende bedragen niet binnen veertien dagen na betekening van dit arrest mocht hebben voldaan.
1.4 Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.12 van het bestreden vonnis.
Voor de grieven, die het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorleggen, verwijst het hof naar de memorie van grieven.
4. De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg Poggenpohl Nederland B.V. en Poggenpohl Möbelwerke GmbH gedagvaard. De rechtbank heeft in haar eindvonnis de vordering van [geïntimeerde] jegens Poggenpohl Nederland B.V. afgewezen. Van die afwijzing heeft [geïntimeerde] geen hoger beroep ingesteld, zodat Poggenpohl Nederland B.V. als procespartij in hoger beroep geen rol meer speelt.
4.2 De vraag ligt voor of Poggenpohl Möbelwerke GmbH wanprestatie heeft gepleegd jegens [geïntimeerde] door de [geïntimeerde] contractueel verleende exclusiviteit van de verkoop van Poggenpohl keukens in “Cebuco gebied 22” te schenden, dan wel of Poggenpohl Möbelwerke GmbH jegens [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld door misbruik te maken van wanprestatie door Poggenpohl Nederland B.V. jegens [geïntimeerde]. Bedoelde exclusiviteit is [geïntimeerde] verleend in een door de (toenmalige) directeur van Poggenpohl Nederland B.V., [A], ondertekende overeenkomst, gedateerd 10 december 2002. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat, indien die overeenkomst nog steeds van kracht is, het leveren van Poggenpohl keukens aan Poggenpohl Studio Beverwijk in 2006 als wanprestatie is aan te merken.
4.3 Poggenpohl Möbelwerke GmbH heeft aangevoerd dat [geïntimeerde] jegens haar een voorwaardelijke vordering heeft ingesteld, in die zin dat Poggenpohl Möbelwerke GmbH alleen in rechte is betrokken, kort gezegd, voor het geval zij Poggenpohl Nederland B.V. heeft overgenomen, hetgeen volgens Poggenpohl Möbelwerke GmbH niet het geval is. Het hof oordeelt deze lezing van de vordering van [geïntimeerde] te beperkt, omdat [geïntimeerde] zich (ook) op het standpunt heeft gesteld dat Poggenpohl Möbelwerke GmbH in Nederland werd vertegenwoordigd door Poggenpohl Nederland B.V. (inleidende dagvaarding, punten 2, 30 en 31; conclusie van antwoord in reconventie, punt 3). Poggenpohl Möbelwerke GmbH heeft die stelling van [geïntimeerde] als zodanig begrepen, zoals onder meer blijkt uit punt 4 van haar incidentele conclusie houdende beroep op onbevoegdheid.
4.4 De rechtbank heeft (rechtsoverweging 8.5 van het bestreden vonnis) geoordeeld dat Poggenpohl Möbelwerke GmbH op grond van contractsoverneming is getreden in de rechten en verplichtingen die Poggenpohl Nederland B.V. jegens [geïntimeerde] had, en uit dien hoofde was gehouden tot nakoming van de verleende exclusiviteit. De daartegen door Poggenpohl Möbelwerke GmbH gerichte grief 2 slaagt. Ingevolge artikel 6:159 Burgerlijk Wetboek is voor een rechtsgeldige overdracht van een rechtsverhouding nodig dat tussen de overdragende en de overnemende partij een akte is opgemaakt. Dat een dergelijke akte bestaat is niet door [geïntimeerde] gesteld noch anderszins gebleken.
4.5 De vervolgens te beantwoorden vraag is of Poggenpohl Möbelwerke GmbH en [geïntimeerde] anders dan door de verworpen contractsoverneming tot elkaar in een contractuele verhouding staan. Het hof beantwoordt die vraag bevestigend, en wel in die zin dat Poggenpohl Nederland B.V., zoals [geïntimeerde] heeft gesteld, de garantie van exclusiviteit heeft verleend als vertegenwoordigster van Poggenpohl Möbelwerke GmbH en overweegt daartoe als volgt.
Onbetwist is dat Poggenpohl Möbelwerke GmbH sedert 23 november 1995 alle aandelen van Poggenpohl Nederland B.V. houdt, zodat laatstgenoemde een volle dochter van Poggenpohl Möbelwerke GmbH is. De exclusiviteit is bij brief van 10 december 2002 verleend door “Poggenpohl”, zonder nadere aanduiding. Bij de beantwoording van de vraag wat of wie onder “Poggenpohl” moet worden verstaan komt het aan op de zin die partijen over en weer redelijkerwijs aan de overeenkomst mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van betekenis. Het hof beoordeelt voornoemde vraag als volgt.
Een afschrift van de brief is verzonden aan, zoals de rechtbank heeft vastgesteld en in hoger beroep niet is weersproken, M. Brookhuis, V. Balzar en V. Kuiper van Poggenpohl Möbelwerke GmbH. Niet is gesteld of gebleken dat die brief door hen niet is ontvangen of dat zij daarvan geen kennis hebben genomen, zodat ervan wordt uitgegaan dat zulks wel het geval is. Evenmin is gesteld of gebleken dat Poggenpohl Möbelwerke GmbH voordat zij in deze procedure werd betrokken op enigerlei wijze afstand heeft genomen van de inhoud van die brief.
Geheel in het verlengde van de aan [geïntimeerde] verleende exclusiviteit ligt dat [X] op de website van Poggenpohl Möbelwerke GmbH wordt, althans werd aangeduid als “Poggenpohl exclusief Partner”. Die vermelding is niet goed denkbaar zonder dat Poggenpohl Möbelwerke GmbH zich gebonden wist aan de door Poggenpohl Nederland B.V. gegarandeerde exclusiviteit. Het is die zelfde benaming die Poggenpohl Möbelwerke GmbH naderhand ook heeft gegeven aan Poggenpohl Studio Beverwijk. Na 2002 plaatste [geïntimeerde] haar bestellingen rechtstreeks bij Poggenpohl Möbelwerke GmbH. Betaling vond aanvankelijk en jarenlang plaats aan Poggenpohl Nederland B.V., aldus met de kennelijke instemming van Poggenpohl Möbelwerke GmbH. Een van de opvolgers van Hermsen, de nader te noemen [commercieel directeur], Commercieel Directeur Nederland en België, handelde namens Poggenpohl Möbelwerke GmbH toen hij, zoals is geschied bij zijn e-mail aan [geïntimeerde] van 7 april 2009 (onderdelen van productie 9 bij brief van mr. Rijpstra aan de rechtbank Zutphen van 5 november 2010), [geïntimeerde] aanspoorde aan haar verplichtingen jegens Poggenpohl Möbelwerke GmbH te voldoen.
Daarbij komt nog dat Poggenpohl Möbelwerke GmbH volgens haar eigen stelling de contractuele relatie tussen haar en [geïntimeerde] in 2009 heeft willen vastleggen in een nieuw contract (punt 7, incidentele conclusie houdende beroep op onbevoegdheid), en in dit contract in (nagenoeg) dezelfde bewoordingen als die welke in de brief van 10 december 2002 voorkwamen een exclusiviteitsgarantie ten gunste van [geïntimeerde] is opgenomen. Daaruit kan slechts worden opgemaakt dat in de tot dan bestaande relatie tussen partijen ook een plaats was ingeruimd voor de exclusiviteit waarop [geïntimeerde] thans een beroep doet.
Al deze factoren, in onderlinge samenhang bezien, leiden tot de conclusie dat Poggenpohl Möbelwerke GmbH gebonden is aan de door “Poggenpohl” aan [geïntimeerde] verleende exclusiviteit. Gelet op het voorgaande behoeft de door [geïntimeerde] gestelde onrechtmatige daad van Poggenpohl Möbelwerke GmbH geen verdere bespreking mee.
4.6 [geïntimeerde] mag daarom van Poggenpohl Möbelwerke GmbH de nakoming verlangen van de verleende exclusiviteit. Het hof verwerpt de stelling van Poggenpohl Möbelwerke GmbH dat die exclusiviteit er alleen op ziet dat een dealer als [geïntimeerde] alleen Poggenpohl producten en geen producten van een ander merk mag verkopen. Die stelling verdraagt zich niet met de door [geïntimeerde] gestelde en door Poggenpohl Möbelwerke GmbH niet betwiste omstandigheid dat [commercieel directeur] (“de aanspreekpersoon voor de Nederlandse markt”; productie 15 bij conclusie van antwoord in het onbevoegdheidsincident) geheel op de hoogte was van het feit dat [geïntimeerde] ook keukens van het merk Pronorm verkocht (punt 13 conclusie van antwoord in reconventie), maar verdraagt zich bovenal niet met de benaming Exclusief Partner. De exclusiviteit betreft immers “het verkooprecht van ons merk” en houdt dus een beperking in van de door Poggenpohl Möbelwerke GmbH voor haar producten te benutten afzetkanalen.
4.7 De tussenconclusie is dat de grieven 1 en 4 falen en dat grief 2 slaagt maar niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis.
4.8 Grief 3 slaagt. In hoger beroep staat vast dat op 1 februari 2011 het faillissement van Poggenpohl Studio Beverwijk is uitgesproken. Weliswaar heeft [geïntimeerde] bij haar memorie van antwoord aangevoerd dat het in afgeslankte vorm voortzetten van de winkel destijds het voornemen was, maar zij heeft niet aangevoerd dat dit voornemen ten uitvoer is gelegd. Als dat het geval zou zijn geweest had [geïntimeerde] dat bij haar op 15 november 2011 genomen memorie moeten kunnen bevestigen, zeker nu zij zich in eerste aanleg op het standpunt stelde dat aan het uiterlijk van het Beverwijkse pand was af te lezen dat er een Poggenpohl dealer was gevestigd.
4.9 Met grief 5 bestrijdt Poggenpohl Möbelwerke GmbH het oordeel van de rechtbank dat de opzegging van de tussen partijen bestaande overeenkomst bij brief van 1 april 2010 rechtskracht ontbeert. Die overeenkomst is een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd. Of, en zo ja, onder welke voorwaarden zo’n overeenkomst opzegbaar is, wordt bepaald door de inhoud daarvan en door de van toepassing zijnde wettelijke bepalingen. Indien, zoals hier, wet en overeenkomst niet voorzien in een regeling van de opzegging, geldt dat de overeenkomst in beginsel opzegbaar is. De eisen van redelijkheid en billijkheid kunnen in verband met de aard en de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat (HR 3 december 1999, LJN AA3821). Uit diezelfde eisen kan, eveneens in verband met de aard en de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval, voortvloeien dat een bepaalde opzegtermijn in acht moet worden genomen of dat opzegging gepaard moet gaan met het aanbod tot betaling van een (schade)vergoeding. (HR 28 oktober 2011, LJN BQ 9854).
Poggenpohl Möbelwerke GmbH heeft (samen met Poggenpohl Nederland B.V.) de overeenkomst bij brief van 1 april 2010 opgezegd tegen “2 april 2010, althans tegen de eerstvolgende rechtsgeldige datum”. Een opzegging op een termijn van één dag kan uitsluitend tot beëindiging van de overeenkomst leiden, indien er een voldoende zwaarwegende grond voor die opzegging bestaat. Een dergelijk grond heeft Poggenpohl Möbelwerke GmbH niet aangevoerd. De opzegging tegen (subsidiair) de eerstvolgende rechtsgeldige datum is geheel onbepaald en geeft [geïntimeerde] geen enkel houvast over de datum waartegen de overeenkomst eindigt en is daarom in strijd met de redelijkheid en de billijkheid die partijen als contractspartners jegens elkaar in acht dienen te nemen.
Daarbij komt dat opzegging op zo’n korte respectievelijk onbepaalde termijn [geïntimeerde] niet (voldoende) de gelegenheid biedt zich in te stellen op de gevolgen van de opzegging. Ook heeft [geïntimeerde] aangevoerd dat zij, zoals ook blijkt uit de overeenkomst zelf en de met betrekking tot de omvorming van haar bedrijf tot een Poggenpohl dealer gedane aanzienlijke investeringen, schade lijdt. Aan dat aspect is Poggenpohl Möbelwerke GmbH voorbij gegaan. Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat de opzegging, zonder dat daarbij het financiële belang van [geïntimeerde] in de beschouwing is betrokken, rechtskracht ontbeert. Grief 5 kan daarom niet slagen.
4.10 De kern van grief 6 is dat de inzage waartoe de rechtbank Poggenpohl Möbelwerke GmbH heeft veroordeeld buiten de reikwijdte van artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ligt. Het hof onderschrijft de overwegingen van de rechtbank in rechtsoverweging 8.10 van het bestreden vonnis en maakt die tot de zijne. De ruime opvatting met betrekking tot het inzagerecht vindt ondersteuning in de literatuur (mr. J.R. Sijmonsma. Het inzagerecht, Kluwer 2010, par. 8.4; mr. J. Ekelmans, De exhibitieplicht, Kluwer 2010, in het bijzonder p. 70 e.v.). Grief 6 kan dus niet slagen.
4.11 Grief 7 stelt de afwijzing van de reconventionele vordering aan de orde. Het hof overweegt over die vordering als volgt.
Poggenpohl Möbelwerke GmbH heeft de hoogte van het gevorderde bedrag uitvoerig met bescheiden gestaafd (productie 1 bij incidentele conclusie houdende onbevoegdheid). Voor zover [geïntimeerde] het daar niet mee eens is, heeft zij nagelaten de onjuistheid te onderbouwen. Ook het hof zal daarom uitgaan van het bedrag van in hoofdsom € 42.578,20.
Uit productie 13 bij de conclusie van antwoord in het onbevoegdheidsincident en productie 18 bij de conclusie van antwoord in reconventie valt af te leiden dat Poggenpohl Möbelwerke GmbH aan [geïntimeerde] een kredietlimiet (“Kreditlimit”) heeft toegestaan van € 30.000,- in 2005 en 2006 en van € 50.000,- in 2007, 2008 en 2009. Partijen hebben daarnaar gehandeld, waaruit het hof opmaakt dat de kredietlimiet een onderdeel is geworden van de tussen hen geldende afspraken. De vordering van het volledig openstaande bedrag in hoofdsom is te beschouwen als een gedeeltelijke opzegging van de overeenkomst, nl. voor zover het de kredietlimiet betreft.
4.12 Op deze opzegging zijn de rechtsregels van toepassing die hiervoor zijn aangehaald in rechtsoverweging 4.9. Opzegging is dus in beginsel mogelijk. Poggenpohl Möbelwerke GmbH had redenen om tot die opzegging te komen, nu de limiet herhaaldelijk werd en dreigde te worden overschreden. Uit de overgelegde e-mailcorrespondentie blijkt dat Van Ginkel voornoemd en [geïntimeerde] voorafgaande aan die opzegging afspraken hebben gemaakt over een geleidelijke afbouw van de limiet, maar de afspraken tot geleidelijke afbetaling van de schuld zijn door [geïntimeerde] niet volledig nagekomen. In die omstandigheden kon van Poggenpohl Möbelwerke GmbH niet verlangd worden dat zij nog langer zou bewilligen in de onbeperkte instandhouding van de kredietfaciliteit. De gedeeltelijke opzegging van de overeenkomst heeft aldus een voldoende zwaarwegende grond. De achterstallige bedragen zijn daardoor opeisbaar geworden, zodat de vordering in reconventie alsnog toegewezen dient te worden. In zoverre slaag grief 7. De grief faalt voor zover Poggenpohl Möbelwerke GmbH de veroordeling van [geïntimeerde] vordert van de contractuele rente. De grondslag van die vordering is tegenover de betwisting door [geïntimeerde] onvoldoende toegelicht. Aldus resteert de toe te wijzen hoofdsom van € 42.578,20.
4.13 De schade die [geïntimeerde] heeft geleden als gevolg van de onregelmatige opzegging bedoeld in rechtsoverweging 4.9 is niet concreet te berekenen of te begroten, zodat verwijzing naar de schadestaatprocedure aangewezen is. Grief 8 faalt.
4.14 Met grief 9 betoogt Poggenpohl Möbelwerke GmbH dat de rechtbank ten onrechte de kosten van de procedure van [geïntimeerde] tegen Poggenpohl Nederland B.V. ten laste van Poggenpohl Möbelwerke GmbH heeft gebracht. Het hof volgt Poggenpohl Möbelwerke GmbH daarin niet. Over de kosten in het geschil tussen [geïntimeerde] en Poggenpohl Nederland B.V. heeft de rechtbank geen beslissing genomen, laat staan dat deze ten laste van Poggenpohl Möbelwerke GmbH zijn gebracht. Grief 9 faalt ook.
4.15 Grief 10 heeft geen zelfstandige betekenis en kan verder onbesproken blijven.
4.16 De slotsom is dat het bestreden vonnis, voor zover in conventie gewezen, grotendeels in stand dient te blijven. De in eerste aanleg in conventie uitgesproken kostenveroordeling zal het hof in stand laten, omdat, ondanks de gegrondverklaring van grief 3, Poggenpohl Möbelwerke GmbH in de conventie de voor het merendeel in het ongelijke partij is. De reconventionele vordering van Poggenpohl Möbelwerke GmbH zal alsnog worden toegewezen. De gegrondverklaring van grief 7 heeft tot gevolg dat de kosten van de eerste aanleg in reconventie ten laste van [geïntimeerde] komen als na te melden. In hoger beroep zijn beide partijen over het geheel van de conventie en de reconventie deels in het ongelijk gesteld. De kosten van het hoger beroep zullen daarom worden gecompenseerd als na te melden.
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank te Zutphen van 15 december 2010 behoudens voor zover daarbij in conventie de onder 9.3 en 9.4 opgenomen veroordelingen zijn uitgesproken en behoudens hetgeen in reconventie onder 9.15, 9.16 en 9.17 is uitgesproken, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht:
wijst het in eerste aanleg in conventie onder II tot en met IV gevorderde alsnog af;
veroordeelt [geïntimeerde] in reconventie aan Poggenpohl Möbelwerke GmbH te betalen de som van € 42.578,20;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de eerste aanleg voor zover in reconventie gevallen, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Poggenpohl Möbelwerke GmbH vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest met betrekking tot de bovenstaande veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat ieder der partijen belast blijft met de aan de eigen zijde gevallen kosten;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.L.R. Wefers Bettink, G.P.M. van den Dungen en
A.A. van Rossum en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken
op 5 juni 2012.