ECLI:NL:GHARN:2012:BW9219
Gerechtshof Arnhem
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot schorsing van voorlopige hechtenis wegens sterfgeval
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 20 juni 2012 uitspraak gedaan op een verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van de verdachte, die op 2 juli 2010 door de rechtbank te Arnhem was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 23 jaren. De verdachte had op 2 juli 2010 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Het verzoek tot schorsing was ingediend op 18 juni 2012, met als doel de verdachte in staat te stellen de avondwake en begrafenis van zijn vader bij te wonen, die op 17 juni 2012 was overleden. De verdachte verzocht om schorsing voor de dagen van 21 en 22 juni 2012, en om daarna bij zijn familie te zijn ter verwerking van het verlies.
Het hof heeft in raadkamer de advocaat-generaal gehoord en kennisgenomen van het faxbericht van de raadsman van de verdachte, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, waarin werd aangegeven dat de verdachte afzag van een nadere mondelinge toelichting. Het hof overwoog dat op grond van artikel 80, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering de bepalingen inzake schorsing van de voorlopige hechtenis niet van toepassing zijn in gevallen waarin verlof kan worden verleend op basis van de Penitentiaire beginselenwet. Volgens artikel 24 van de Regeling tijdelijk verlaten inrichting kan incidenteel verlof worden verleend bij een sterfgeval, maar is dit verlof beperkt tot één dag, met een mogelijke uitloop tot twee dagen voor reistijd.
Het hof concludeerde dat het verzoek van de verdachte binnen het bereik van deze regeling viel, en dat het hof zich daarom onbevoegd achtte om op het verzoek te beslissen. De omstandigheid dat het verzoek meer dan twee dagen schorsing betrof, leidde niet tot een ander oordeel, aangezien er geen andere redenen voor schorsing waren aangevoerd. Het hof heeft de beslissing genomen op basis van artikel 80 e.v. van het Wetboek van Strafvordering en verklaarde zich onbevoegd.