De beoordeling
De feiten
1. Tegen de weergave van de feiten door de rechtbank in rechtsoverweging 2 (2.1 tot en met 2.8) van het bestreden vonnis is door geen der partijen opgekomen terwijl ook overigens niet van bezwaren daartegen is gebleken, zodat ook het hof van deze feiten zal uitgaan. Deze feiten komen, aangevuld met hetgeen in dit hoger beroep nog als onweersproken is komen vast te staan - voor zover in dit hoger beroep van belang - op het volgende neer:
1. 1. [geïntimeerde] en [appellant] hebben een affectieve relatie gehad waaruit [in 2005] [kind ], verder te noemen [kind], is geboren. [appellant] heeft [kind] erkend.
1.2. Het gerechtshof Amsterdam heeft bij beschikking van 30 december 2008 onder meer beslist:
"(…) bepaalt dat de vader en [kind] gerechtigd zijn om onder begeleiding van - naar voorafgaande keuze van moeder - mevrouw [betrokkene 1] dan wel mevrouw [betrokkene 2] omgang met elkaar met elkaar te hebben eenmaal in de vier weken gedurende vier uur op een nader door partijen overeen te komen middag (…)"
Het Hof heeft daarbij onder meer het volgende overwogen:
"(…) De omgang zal plaatsvinden onder begeleiding van mevrouw [betrokkene 1] dan wel mevrouw [betrokkene 2], zijnde kennissen van de vader die beroepsmatig met kinderen werken, die zich bij monde van de vader bereid hebben verklaard de begeleiding op zich te nemen. De moeder heeft hiertegen geen bezwaren geuit. Teneinde de acceptatie door de moeder te vergroten, zal de keuze tussen mevrouw [betrokkene 1] en mevrouw [betrokkene 2] aan de moeder worden overgelaten, met dien verstande dat zij in gezelschap van [kind] met hen beiden kennis dient te maken alvorens tot een keuze te komen. (...)"
1.3. Bij vonnis van 23 februari 2009 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad bepaald:
“7.2. beveelt de moeder tot nakoming van de beschikking van het Gerechtshof d.d. 30 december 2008, met dien verstande dat zij op uiterlijk 26 februari 2009 haar keuze voor mevrouw [betrokkene 1], dan wel mevrouw [betrokkene 2] kenbaar dient te maken aan de vader en de betreffende begeleidster,
7.3. in het geval de moeder kiest voor mevrouw [betrokkene 2], dient op vrijdag
27 februari 2009 onder haar begeleiding gedurende vier uur omgang plaats te vinden. Bij verhindering van mevrouw [betrokkene 2] op die datum beveelt de Voorzieningenrechter de moeder om mee te werken aan het vaststellen van een in onderling overleg te bepalen datum binnen een maand na 1 maart 2009, waarop gedurende vier uur begeleide omgang plaats zal vinden,
7.4. in het geval mevrouw [betrokkene 1] beschikbaar is voor het begeleiden van omgang en de moeder voor mevrouw [betrokkene 1] kiest, dient op vrijdag
27 februari 2009 onder haar begeleiding gedurende vier uur omgang plaats ie vinden. Bij verhindering van mevrouw [betrokkene 1] op die datum beveelt de Voorzieningenrechter de moeder om mee te werken aan het vaststellen van een in onderling overleg te bepalen datum binnen een maand na 1 maart 2009, waarop gedurende vier uur begeleide omgang plaats zal vinden,
7.5. bepaalt dat de moeder voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij in strijd handelt met het onder 7.2. t/m 7.4. bepaalde, aan de vader een dwangsom verbeurt van € 750,- tot een maximum van € 5.000,- (...)”
1.4. Op 26 februari 2009 heeft [appellant] het vonnis van 23 februari 2009 aan [geïntimeerde] betekend. Diezelfde dag heeft mevrouw [betrokkene 1] [geïntimeerde] telefonisch medegedeeld dat zij niet beschikbaar is voor begeleiding van de omgang en dat zij dat reeds in januari 2009 aan [appellant] kenbaar heeft gemaakt.
1.5. Op 12 maart 2009 wordt aan [geïntimeerde] een bedrag van € 1.500,- aan dwangsommen aangezegd.
1.6. Op 19 juni 2009 wordt aan [geïntimeerde] een bedrag van € 3.500,- aan dwangsommen aangezegd.
1.7 In juni 2009 is loonbeslag gelegd onder de werkgever van [geïntimeerde] ter incassering van de aangezegde dwangsommen. Volgens de brief van de deurwaarder aan de werkgever van [geïntimeerde] bedroeg het totaal verschuldigde bedrag waarvoor loonbeslag is gelegd € 5.469,19.