ECLI:NL:GHARN:2012:BW8591

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
10 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.100.923
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ondertoezichtstelling van een minderjarige en de gevolgen van verhuizing naar het buitenland

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 10 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen '[kind]'. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Almelo van 9 november 2011 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd. De vader verzocht het hof om deze ondertoezichtstelling op te heffen, terwijl de Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel, verweerster in hoger beroep, het verzoek van de vader bestreed. De minderjarige had in de periode van 17 juli 2011 tot 26 maart 2012 bij familie in Turkije gewoond en was daarna bij de vader in Duitsland gaan wonen.

Het hof heeft vastgesteld dat de ondertoezichtstelling geen wijziging brengt in het recht van de gezagsdragende ouders om de woon- of verblijfplaats van de minderjarige te bepalen, ook al is deze in het buitenland gelegen. Slechts bij een verdere gezagsbeperking, zoals een machtiging tot uithuisplaatsing, is vestiging in het buitenland niet toegestaan. De verhuizing van [kind] naar Turkije werd niet gekwalificeerd als ongeoorloofde onttrekking aan het wettelijke gezag.

Het hof heeft verder overwogen dat de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. De minderjarige vertoonde problematisch gedrag, waaronder schoolverzuim en vermoedelijk drugsgebruik. Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk blijft om de zedelijke en geestelijke belangen van [kind] te beschermen. De vader kon niet aantonen dat de omstandigheden waren gewijzigd, en het hof achtte het aannemelijk dat zonder ondertoezichtstelling de belangen van [kind] ernstig in gevaar zouden komen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank Almelo bekrachtigd, waarmee de ondertoezichtstelling van [kind] in stand bleef.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.100.932
(zaaknummer rechtbank 123509/JE RK 11-1298)
beschikking van de familiekamer van 10 mei 2012
inzake
[appellant],
wonende te [Woonplaats] (Duitsland),
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen “de vader”,
advocaat: mr. C. Verrillo te Oldenzaal,
en
Stichting Bureau Jeugdzorg Overijssel
gevestigd te Almelo,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen “de stichting”.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende]
wonende te Almelo,
verder te noemen “de moeder”,
advocaat: mr. A. Kiliç te Lent.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Almelo van 9 november 2011, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 24 januari 2012, is de vader in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vader verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende te bepalen dat de ondertoezichtstelling alsnog onmiddellijk of zo spoedig mogelijk wordt opgeheven.
2.2 Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 16 februari 2012, heeft de stichting het verzoek in hoger beroep van de vader bestreden. De stichting verzoekt het hof het hoger beroep van de vader te verwerpen.
2.4 De minderjarige [kind] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek en heeft daar schriftelijk gebruik van gemaakt bij brieven welke ter griffie van het hof zijn binnengekomen op 29 en 30 maart 2012.
2.5 De mondelinge behandeling heeft op 13 april 2012 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de stichting zijn verschenen J. Smit en S. Schütze, beiden gezinsvoogd. De Raad voor de Kinderbescherming is met kennisgeving vooraf niet verschenen.
3. De vaststaande feiten
3.1 Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk is geboren [kind] , verder te noemen “[kind]” op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats]. De vader en de moeder zijn gezamenlijk met het gezag over [kind] belast.
3.2 Bij beschikking van 26 mei 2008 heeft de kinderrechter [kind] onder toezicht gesteld, welke laatstelijk bij beschikking van de kinderrechter van 25 mei 2011 is verlengd voor de duur van een jaar, ingaande 26 mei 2011.
3.3 Bij verzoekschrift, ingekomen bij de rechtbank Almelo op 23 september 2011, heeft de stichting, met instemming van de ouders, verzocht op grond van artikel 1:256 lid 4 BW de ondertoezichtstelling van [kind] per direct op te heffen.
3.4 Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter het verzoek van de stichting afgewezen en de ouders gesommeerd om binnen één maand na de zitting van 9 november 2011 aan de gezinsvoogd adresgegevens van [kind] in Turkije te verstrekken. Als ouders dit nalaten geeft de kinderrechter de gezinsvoogd in overweging om aangifte te doen van onttrekking van de minderjarige aan het wettelijk gezag.
3.5 Vanaf 17 juli 2011 tot 26 maart 2012 heeft [kind] bij familie in Turkije gewoond. Vanaf 26 maart 2012 woont hij bij de vader in [Woonplaats], Duitsland.
4. De motivering van de beslissing
4.1 Het hof dient in de eerste plaats te onderzoeken of het bevoegd is kennis te nemen van de onderhavige zaak. Ter zake van ondertoezichtstellingen heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht op grond van artikel 8 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 (verder te noemen: Brussel IIbis) nu [kind] ten tijde van de indiening van het verzoek door de stichting bij de rechtbank Almelo zijn gewone verblijfplaats volgens de gemeentelijke basisadministratie in Nederland bij de moeder had. Wijziging van de gewone verblijfplaats tijdens de procedure, heeft geen invloed op de bevoegdheid. Overeenkomstig de bepalingen van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 past de Nederlandse rechter Nederlands recht toe als zijn interne recht ongeacht de gewone verblijfplaats of de nationaliteit van het kind.
4.2 Een minderjarige kan ingevolge artikel 1:254 lid 1 BW onder toezicht worden gesteld van de stichting indien hij zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen. Anders dan de kinderrechter is het hof van oordeel dat een dergelijke kinderbeschermingsmaatregel slechts leidt tot beperking van het ouderlijk gezag. De ondertoezichtstelling brengt dan ook geen wijziging in het recht van de gezagsdragende ouders om de woon- dan wel verblijfplaats van de minderjarige te bepalen, ook al is deze in het buitenland gelegen (zie Brief van de Minister voor Jeugd en Gezin van 19 maart 2009 aan de Tweede Kamer naar aanleiding van Kamervragen Handelingen II Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31839, nr. 2). Slechts indien sprake is van een verdere gezagsbeperking, zoals bijvoorbeeld een machtiging uithuisplaatsing of een aanwijzing van Bureau Jeugdzorg om Nederland niet te verlaten, is vestiging in het buitenland niet toegestaan. Nu van een dergelijke verdere gezagsbeperking geen sprake is, kan de verhuizing van [kind] naar Turkije ook niet als een ongeoorloofde onttrekking van de minderjarige aan het wettelijke gezag en ongeoorloofde overbrenging in de zin van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1961 worden gekwalificeerd.
4.3 Ingevolge artikel 1:256 lid 4 BW kan de ondertoezichtstelling worden opgeheven op verzoek van de stichting, bedoeld in artikel 1 onder f van de Wet op de jeugdzorg, de met het gezag belaste ouder of de minderjarige van twaalf jaren of ouder indien de grond daarvoor niet langer bestaat. Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen is het hof van oordeel dat, anders dan de vader aanvoert, de gronden voor de ondertoezichtstelling nog steeds aanwezig zijn. Bij beschikking van 25 mei 2011 heeft de kinderrechter geoordeeld dat [kind] zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig wordt bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar te voorzien is, zullen falen. Er was sprake van veel verzuim van school en een vermoeden van drugsgebruik door [kind]. Thuis bepaalde [kind] de gang van zaken. [kind] accepteert geen gezag van de moeder en heeft geen respect voor haar. Daarnaast zijn er grote zorgen om de ontwikkeling van [kind] op emotioneel, sociaal en cognitief gebied. Hij lijkt zich te ontwikkelen tot een anti-sociale jongen met ernstige gedragsproblemen. Door de vader is onvoldoende gesteld dat sprake is van gewijzigde omstandigheden en ook overigens is daarvan niet gebleken. Het hof acht het dan ook aannemelijk dat [kind] bij het opheffen van de ondertoezichtstelling zodanig zal opgroeien dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig zullen worden bedreigd en andere middelen ter afwending van die bedreiging, naar is te voorzien, zullen falen.
4.4 De vader stelt nog dat de ondertoezichtstelling in het buitenland feitelijk niet uitvoerbaar is en daarom moet worden opgeheven. Aan deze stelling gaat het hof voorbij. Immers, sinds 26 maart 2012 verblijft [kind] bij de vader in [Woonplaats] en kan de stichting in samenwerking met de organisatie voor kinderbescherming aldaar onderzoeken hoe de opvoedings- en verzorgingssituatie van [kind] is en of een vergelijkbare maatregel als de ondertoezichtstelling in Duitsland noodzakelijk is om de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van [kind] af te wenden.
4.5 Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, te bekrachtigen.
5. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Almelo van 9 november 2011.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L. van der Bel, R. Krijger en M.H.H.A. Moes, bijgestaan door I.P.M. Hofmans als griffier, en is op 10 mei 2012 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.