ECLI:NL:GHARN:2012:BW8446

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
29 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
Wrakingsnummer 200.106.744
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek door Gerechtshof Arnhem

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 29 mei 2012 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de raadsheren in een hoger beroep. Het verzoeker, aangeduid als X te Z, had eerder hoger beroep ingesteld in een belastingzaak, maar zijn beroep was niet-ontvankelijk verklaard omdat het verschuldigde griffierecht niet tijdig was betaald. Na het indienen van verzet tegen deze uitspraak, verzocht verzoeker om wraking van de behandelende raadsheren, te weten mr. J. van de Merwe, mr. R.A.V. Boxem en mr. J.B.H. Röben. Het hof oordeelde dat het wrakingsverzoek ontvankelijk was, maar dat de gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de raadsheren partijdig waren.

De wrakingskamer heeft vastgesteld dat verzoeker geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid had en dat zijn argumenten, zoals het niet ontvangen van bevestigingen van zijn communicatie met de griffie, niet wezenlijk waren voor de beoordeling van de onpartijdigheid van de rechters. Bovendien werd opgemerkt dat verzoeker eerder al zonder gegronde redenen wrakingsverzoeken had ingediend, wat leidde tot de conclusie dat hij het wrakingsinstrument misbruikte. Het hof heeft daarom het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaak niet in behandeling zal worden genomen.

De beslissing van het hof is in het openbaar uitgesproken, waarbij de griffier mr. A.W.M. van der Waerden aanwezig was. Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open, conform artikel 8:18, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

beslissing
GERECHTSHOF ARNHEM
WRAKINGSKAMER
Wrakingsnummer 200.106.744
Beslissing van de wrakingskamer
op het verzoek tot wraking, gedaan door X te Z (hierna: verzoeker)
1. De procedure
1.1. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld in de zaak die bij het Hof is ingeschreven onder nummer 11/00358. Nadat in deze zaak het verschuldigde griffierecht niet binnen de voorgeschreven termijn was betaald, is hierin op de voet van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) door de eerste enkelvoudige belastingkamer op 1 november 2011 uitspraak gedaan, waarbij het beroep niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak is op 3 november 2011 aan verzoeker gezonden. Verzoeker heeft tegen deze uitspraak van het Hof verzet aangetekend.
1.2. Verzoeker is bij brief van de griffier van 24 april 2012 uitgenodigd het onderzoek ter zitting van voormelde verzetzaak op dinsdag 15 mei 2012 om 14:00 uur bij te wonen.
1.3. Bij op 11 mei 2012 ter griffie van het Hof ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker voor de zitting van 15 mei 2012 naar het Hof begrijpt de wraking verzocht van de behandelende raadsheren, zijnde mr. J. van de Merwe, mr. R.A.V. Boxem en mr. J.B.H. Röben. De genoemde raadsheren hebben aangegeven niet in de wraking te berusten en niet te willen worden gehoord.
1.4. Verzoeker is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord op donderdag 24 mei 2012 om 10:00 uur. Bij faxbericht van 22 mei 2012 heeft verzoeker uitstel van deze zitting gevraagd. Dit uitstelverzoek is afgewezen bij brief van 23 mei 2012, welke brief diezelfde dag door een koerier bij verzoeker is afgeleverd.
1.5. In reactie op de brief van het Hof van 23 mei 2012 is op diezelfde dag om 16:46 uur ter griffie van het Hof een faxbericht van verzoeker ontvangen. In dit bericht geeft verzoeker aan het verzoek om wraking in te trekken, ervan uitgaande dat de wraking reeds is afgedaan. Naar zijn mening is niet bewezen dat de genoemde raadsheren niet in de wraking hebben berust, zodat ervan uitgegaan moet worden dat zij in de wraking hebben berust en de behandeling van de zaak door andere, onpartijdige raadsheren zal worden voortgezet.
1.6. De wrakingskamer merkt verzoekers faxbericht van 23 mei 2012 gezien de inhoud daarvan aan als een voorwaardelijke intrekking; belanghebbende trekt zijn wrakingsverzoek in, indien de gewraakte raadsheren berusten in de wraking en daarmee het belang aan de wraking is ontvallen. Nu de genoemde raadsheren niet hebben berust in de wraking en het verzoek nog niet is afgedaan, is niet aan de voorwaarde voldaan die belanghebbende aan zijn intrekking heeft verbonden. De wrakingskamer beschouwt het wrakingsverzoek daarom als niet ingetrokken.
1.7. De omstandigheid dat verzoeker er niet meer vóór de zitting van 24 mei 2012 op kon worden gewezen dat zijn verzoek niet rechtsgeldig is ingetrokken komt geheel voor rekening van verzoeker, nu hij het desbetreffende bericht daags voor de zitting heeft verzonden en hij op 24 mei 2012 telefonisch noch per fax bereikbaar was.
1.8. De mondelinge behandeling van het verzoek tot wraking heeft plaatsgevonden op 24 mei 2012. Verzoeker is niet verschenen.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het verzoek tot wraking
2.1. Het verzoek tot wraking is tijdig, schriftelijk en gemotiveerd gedaan vóór het onderzoek ter zitting in hoger beroep en voldoet daarmee aan de eisen die artikel 8:16 Awb stelt. Ook overigens acht het Hof het verzoek ontvankelijk.
3. Beoordeling van het wrakingsverzoek
3.1. Artikel 8:15 Awb luidt:
Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
3.2. In de uitnodiging voor de behandeling van de hoofdzaak ter zitting van de tweede meervoudige belastingkamer, gedagtekend 24 april 2012, zijn de namen van de behandelende raadsheren niet vermeld. Verzoeker heeft voorafgaande aan die zitting niet verzocht hem de namen van de behandelende raadsheren mee te delen. Uit hetgeen in het verzoekschrift van 11 mei 2012 is vermeld kan echter worden afgeleid dat verzoeker verzoekt de raadsheren van het Hof te wraken die de zaak op 15 mei 2012 ter zitting zouden behandelen, zijnde mr. J. van de Merwe, mr. R.A.V. Boxem en mr. J.B.H. Röben. De namen van deze raadsheren zijn bij brief van 11 mei 2012 alsnog aan verzoeker meegedeeld.
3.3. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
3.4. Verzoeker voert in zijn verzoekschrift van 11 mei 2012 onder meer aan dat de sector belastingrecht niet reageert op zijn e-mailberichten en dat de griffie verzoeker niet telefonisch te woord staat. Daardoor ontvangt hij geen mondelinge en schriftelijke ontvangstbevestigingen van de door hem verstuurde faxberichten. Naar zijn mening wordt hem aldus een rechtsgang onmogelijk gemaakt.
3.5. Voor wat betreft deze grief heeft het volgende te gelden. In geval verzoeker telefonisch contact opneemt met de griffie van de belastingkamer wordt hij er op gewezen schriftelijk te communiceren. Verzoeker is reeds enige tijd geleden meegedeeld dat om meerdere redenen voor alle medewerkers van het Gerechtshof de gedragslijn is ingevoerd hem niet meer telefonisch te woord te staan. Dit heeft er niet toe geleid dat hij in de onderhavige procedure is benadeeld, nu hij voldoende gelegenheid heeft gehad zich via brieven en faxberichten tot de belastingkamer te richten. Het wijst ook niet op partijdigheid van een van de raadsheren om wier wraking is verzocht.
3.6. Ook overigens bevat het verzoekschrift van 11 mei 2012 geen feiten of omstandigheden op grond waarvan naar het oordeel van de wrakingskamer een vooringenomenheid van de hiervoor bij 3.2. genoemde raadsheren is af te leiden. De vrees daarvoor is ook niet objectief gerechtvaardigd.
3.7. Nu verzoeker bij dit Hof meermalen – zonder deugdelijke grond – verzoeken tot wraking heeft ingediend waardoor telkenmale de behandeling van de door hem ingediende beroepen onnodig wordt vertraagd, is het Hof van mening dat verzoeker de bevoegdheid wrakingsverzoeken in te dienen misbruikt. Het zal daarom op de voet van artikel 8:18, vierde lid, Awb bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker in de onder 1.1. genoemde zaak niet in behandeling wordt genomen.
4. Beslissing
De wrakingskamer
– wijst het verzoek tot wraking van de raadsheren mr. J. van de Merwe, mr. R.A.V. Boxem en mr. J.B.H. Röben af,
– bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking met betrekking tot de zaak 11/00358 niet in behandeling zal worden genomen.
Aldus gedaan te Arnhem door mr. P.H. van Ginkel, voorzitter, mr. W.L. Valk en mr. R.F.C. Spek en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. A.W.M. van der Waerden als griffier op 29 mei 2012.
(A.W.M. van der Waerden ) (P.H. van Ginkel)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (Artikel 8:18, vijfde lid, Awb).