4.5. Met verwijzing naar de taxatie-A heeft de Ambtenaar aannemelijk gemaakt dat voldoende rekening is gehouden met de stankoverlast van het varkensbedrijf.
4.6. In hoger beroep heeft de Ambtenaar onvoldoende weersproken dat een waardedrukkende werking uitgaat van de ligging van het object binnen de stankcirkel van een grote konijnenfokke-rij. Op grond van artikel 18, lid 3, onderdeel c, van de WOZ kan bij een bijzondere omstandig-heid waardoor de onroerende zaak na de waardepeildatum doch voor het begin van het kalender-jaar waarvoor de waarde wordt vastgesteld een verandering in waarde ondergaat, de toestandda-tum worden gewijzigd in het begin van dat kalenderjaar. Nu de konijnenfokkerij later dan de waardepeildatum van 1 januari 2009 in gebruik is genomen, is in dit geval sprake van een bijzon-dere omstandigheid in de zin van voornoemd artikel en had de Ambtenaar bij de waardebepaling moeten uitgaan van de toestand op 1 januari 2010 en derhalve rekening moeten houden met het waardedrukkende effect van de door de konijnfokkerij bezorgde stankoverlast.
4.7. Tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende maakt de Ambtenaar onvol-doende aannemelijk, dat die waardedrukkende werking reeds zou zijn verdisconteerd in de prij-zen van vergelijkingspand b-straat 2, dat op 263 meter afstand van een varkensfokkerij en op 195 meter afstand van de A 00 ligt. Evenmin is aannemelijk dat de taxateur met die waardedrukkende werking rekening zou hebben gehouden doordat, zoals de Ambtenaar aanvoert, zowel de var-kensfokkerij als de konijnenfokkerij voldoen aan de vereisten die de milieuvergunning stelt, de geur die belanghebbende mocht ondervinden binnen het wettelijke kader blijft en daaruit niet blijkt dat sprake is van een overbelaste stanksituatie. Bovendien wordt door de Ambtenaar wel gesteld maar door de taxatie-A niet bevestigd, dat de vergelijkingspanden op 263, 254 onder-scheidenlijk 154 meter afstand van een varkensfokkerij liggen. Indien de ligging van de vergelij-kingspanden ten opzichte van zulke fokkerijen al vergelijkbaar zou zijn met die van het object, kan daaruit nog niet worden geconcludeerd dat voldoende rekening is gehouden met de door belanghebbende bedoelde stankoverlast van de konijnenfokkerij.
4.8. Nu de Ambtenaar niet slaagt in het van hem verlangde bewijs, moet worden beoordeeld of belanghebbende de door haar voorgestane waarde voldoende aannemelijk maakt.
4.9. In hetgeen belanghebbende aanvoert, ligt niet besloten dat de waarde waartoe de Recht-bank in goede justitie is gekomen, te hoog is. Dit geldt meer in het bijzonder voor een renovatie waarvoor haar op 9 mei 2007 een offerte is uitgebracht door Aannemersbedrijf B B.V. (bijlage 6 van het hogerberoepschrift) en die € 295 000 exclusief BTW zou kosten, doch waarvan door be-langhebbende is afgezien. Volgens artikel 17, lid 2, van de Wet WOZ moet een onroerende zaak immers worden gewaardeerd naar de staat waarin de zaak zich bevindt en niet naar de staat waar-in deze zou hebben verkeerd indien deze door renovatie al dan niet ingrijpend zou zijn gewijzigd.
4.10. Voorts ligt die te hoge waardering niet besloten in wat belanghebbende aanvoert over de waardering van het object op € 456 000. Een per de vorige peildatum voor het vorige kalender-jaar 2009 vastgestelde waarde mist betekenis voor latere jaren, daar iedere waardebepaling op zichzelf moet worden beoordeeld aan de hand van de marktgegevens die omstreeks de daarvoor geldende peildatum beschikbaar zijn. Deze wisselen uit hun aard van jaar tot jaar.
4.11. Belanghebbende beroept zich vergeefs op de vastgestelde waarde van € 344 000 van het naastgelegen pand a-straat 5. Belanghebbende noemt daarvan geen omstreeks de peildatum be-haalde verkoopopbrengst. Bovendien is a-straat 5 blijkens de overgelegde informatie geen woon-boerderij, laat staan een identieke, doch een vrijstaand woonhuis met een zadeldak boven de vol-ledige eerste verdieping, zolder en een aanbouw. Verder is gesteld noch gebleken dat de vastge-stelde waarde van a-straat 5 lager is dan de werkelijke waarde daarvan op de peildatum. Voor zover belanghebbende zich met verwijzing naar de voor dat naastgelegen pand vastgestelde waarde beroept op het gelijkheidsbeginsel, baat haar dit derhalve niet (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 8 juli 2005, nr. 39 850, LJN AT8942, BNB 2005/298). De overige door belang-hebbende genoemde andere woonboerderijen, waaronder enkele (e-straat 6 te R, f-straat 7 te Q en g-straat 8 te Z) die bij de waardebepaling voor een voorgaand kalenderjaar zijn aangevoerd als vergelijkingspand, verschillen volgens belanghebbende zelf in relevante opzichten van haar ob-ject en kunnen dus evenmin haar beroep op het gelijkheidsbeginsel schragen.
4.12. Van de mogelijkheid van dubbele bewoning, waarop de Ambtenaar heeft gewezen, is niet gesteld of gebleken dat daarvan een waardedrukkende invloed uitgaat.
4.13. Van de door belanghebbende bedoelde vergunning voor een begraafplaats, is niet aanne-melijk dat daardoor de waarde van het object ongunstig wordt beïnvloed. Belanghebbende heeft het zelf in de hand of en in hoeverre zij van een verkregen vergunning gebruik maakt – niet is gesteld dat dit op de peildatum reeds zou zijn gebeurd – en dus ook in welke mate daaruit voor haar een verplichting voortvloeit om bij voorgenomen overdracht een in gebruik genomen be-graafplaats te ontruimen. Die verplichting is dan ook ten hoogste een haar persoonlijk betreffende omstandigheid, die van geen betekenis is in het onder 4.1 omschreven waardebegrip (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 22 juli 1985, nr. 22 541, BNB 1986/115*).
5. Slotsom
Het hoger beroep van belanghebbende en het incidentele hoger beroep van de Ambtenaar zijn ongegrond.
6. Kosten
Nu ook het incidentele hoger beroep van de Ambtenaar, waartegen belanghebbende zich heeft verweerd, ongegrond is, zijn de proceskosten van belanghebbende in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht te berekenen op haar reis en verblijfkosten voor het bijwonen van de zitting van het Hof, begroot op € 12, en op haar verletkosten, begroot op € 50, in totaal derhalve op € 62.
7. Beslissing
Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank;
– veroordeelt de Ambtenaar in de proceskosten van belanghebbende voor een bedrag van € 62.