ECLI:NL:GHARN:2012:BW7512

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
5 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.070.252/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huwelijksvermogensrecht en de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden in het kader van een echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem op 5 juni 2012, gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden in het kader van een echtscheiding. De appellante, vertegenwoordigd door mr. M.T. Halman, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarin haar vorderingen werden afgewezen. De kern van het geschil betreft de vraag of partijen op 22 maart 2005 een deling van de vermogensvermeerdering zijn overeengekomen, zoals de geïntimeerde stelt, of dat dit niet het geval is, zoals de appellante betwist. De appellante voert aan dat de rechtbank ten onrechte 1 januari 2005 als peildatum heeft vastgesteld, omdat deze datum niet overeenkomt met de feitelijke verbreking van de samenleving. De appellante stelt dat de deling van het vermogen pas op 8 juni 2006, de datum van de ontbinding van het huwelijk, dient plaats te vinden.

Het hof overweegt dat uit de stukken blijkt dat partijen op 22 maart 2005 een intentieovereenkomst hebben gesloten, waarin zij voornemens waren de maatschap te ontbinden en dat er een vermogensopstelling per 1 januari 2005 is gemaakt. Het hof concludeert dat er voldoende aanwijzingen zijn dat partijen de vermogensrechtelijke afwikkeling conform de huwelijkse voorwaarden hebben vastgelegd. De appellante wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat partijen in de bedoelde bescheiden met het oog op de echtscheiding de vermogensrechtelijke afwikkeling hebben vastgelegd. Het hof verwijst de zaak naar de rolzitting voor het opgeven van verhinderdata voor het getuigenverhoor.

De uitspraak van het hof laat de mogelijkheid open voor de appellante om tegenbewijs te leveren, en houdt verdere beslissingen aan. De zaak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het inzicht biedt in de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden en de rol van intentieovereenkomsten in echtscheidingsprocedures.

Uitspraak

Arrest d.d. 5 juni 2012
Zaaknummer 200.070.252/01
(zaaknummer rechtbank: 163098/HA ZA 09-1465)
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de tweede kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. M.T. Halman, kantoorhoudende te Kampen,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.R.J.A. Olie-Hallmans, kantoorhoudende te Meppel.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen uitgesproken op 13 januari 2010 en 14 april 2010 door de rechtbank
Zwolle-Lelystad.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 7 juli 2010 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d. 14 april 2010 met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van
20 juli 2010.
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
"(…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. te vernietigen het vonnis d.d. 14 april 2010 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector civiel, locatie Zwolle, gewezen onder zaaknummer/rolnummer 163098/HA ZA 09-1465;
en opnieuw rechtdoende,
II. te verklaren voor recht dat partijen nog uitvoering dienen te geven aan de huwelijksvoorwaarden, in die zin dat vermogensvermeerdering nog verdeeld dient te worden, althans dat nog afwikkeling dient plaats te vinden betreffende het wettelijk deelgenootschap, met veroordeling van de man aan die verdeling alle medewerking te verlenen;
III. de man te veroordelen rekening en verantwoording af te leggen, door middel van het overleggen van alle stukken die gezien de dagvaarding in eerste aanleg relevant zijn, in het bijzonder door het overleggen van de complete administratie betreffende de periode 2005 tot en met 2007, waaronder bankafschriften, jaarcijfers, belastingaangiften, belastingaanslagen en de boekhouding;
IV. de man te veroordelen de vrouw toe te laten tot zijn administratie, zulks op straffe van een door de man aan de vrouw te verbeuren dwangsom van € 1.000 per dag, zulks met een maximum van € 250.000, welke dwangsom(men) de man aan de vrouw verbeurt met ingang van één dag na betekening van het in deze te wijzen arrest, zulks ten aanzien van iedere dag dat de man in gebreke blijft aan de hiervoor bedoelde veroordeling te voldoen;
V. de man te veroordelen aan de vrouw een bedrag te betalen van (begroot) € 348.361,50, zulks al dan niet bij wijze van voorschot, dan wel een door uw Gerechtshof te begroten/vast te stellen bedrag/voorschot;
VI. de man te veroordelen in de kosten van de procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep."
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde] verweer gevoerd met als conclusie:
"De verzoeken van de vrouw af te wijzen en haar te veroordelen in de proceskosten zowel in eerste aanleg als in hoger beroep."
Voorts hebben partijen ieder nog een akte genomen.
Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft vier grieven opgeworpen.
De beoordeling
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2.1. van genoemd vonnis van 14 april 2010 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die - hierna te vermelden - feiten zal worden uitgegaan, aangevuld met enige andere niet voldoende weersproken feiten.
1.1. Partijen zijn op 23 september 1988 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd. Bij akte van huwelijkse voorwaarden van 19 maart 1997 (productie 2 bij inleidende dagvaarding) hebben zij hun huwelijksgoederenregime gewijzigd in die zin dat de volgende huwelijkse voorwaarden sedertdien gelden:
"Artikel 1.
De echtgenoten zijn met uitsluiting van elke gemeenschap van goederen gehuwd. Slechts zal tussen hen bestaan een deelgenootschap, inhoudende de verplichting tot deling van de vermeerdering van beider vermogen die gedurende het deelgenootschap heeft plaatsgevonden, met inachtneming van de navolgende bepalingen.
(…)
Kosten huishouding
Artikel 5.
1. De kosten van de huishouding (…) worden voldaan uit de inkomsten van de echtgenoten naar evenredigheid daarvan.
(…)
Verrekening van inkomsten
Artikel 8.
1. De echtgenoten verplichten zich over elk kalenderjaar hun inkomsten in de zin van artikel 5, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de huishouding en onder aftrek van de in artikel 7 bedoelde premies samen te voegen ter verdeling bij helfte.
(…)
Artikel 10.
Geen samenvoeging en deling heeft plaats:
a. over de tijd, dat de echtgenoten anders dan in onderling overleg niet samenwonen of dat tussen hen scheiding van tafel en bed bestaat;
(…)
Einde deelgenootschap
Artikel 11.
Het deelgenootschap eindigt:
a. door het eindigen van het huwelijk;
(…)
Verdeling
Artikel 12.
1. Na het eindigen van het deelgenootschap kan ieder der echtgenoten de deling van de vermogensvermeerdering vorderen.
(…)
2. In de beschrijving moeten worden opgenomen alle op het ogenblik waarop de deelgenootschap is geëindigd aanwezige goederen en alle op dat ogenblik bestaande schulden en lasten.
(…)
5. Van verrekening zijn uitgesloten de opgebouwde pensioenen, welke zullen worden verrekend conform het bepaalde in artikel 21.
Deling
Artikel 13.
1. De deling van de vermogensvermeerdering geschiedt doordat een der echtgenoten uit zijn vermogen aan de andere echtgenoot zoveel uitkeert, dat beider vermogen met een gelijk bedrag is vermeerderd.
(…)
Artikel 14.
De vermeerdering of vermindering van het vermogen van een echtgenoot zal worden vastgesteld door van het saldo van zijn vermogen bij de eindiging van het deelgenootschap het saldo van zijn stamvermogen af te trekken.
Stamvermogen
Artikel 15.
1. Het stamvermogen wordt gevormd door:
a. de goederen, die de echtgenoot bij de aanvang van het deelgenootschap bezat, verminderd met de toen bestaande schulden en
b. (…)
Pensioenverrekening
Artikel 21.
a. Ingeval van beëindiging van het huwelijk anders dan door overlijden en voor zover een echtgenoot na de sluiting van het huwelijk met de andere echtgenoot en voor de beëindiging van het huwelijk als hiervoor bedoeld pensioenaanspraken heeft opgebouwd, heeft die andere echtgenoot jegens het uitvoeringsorgaan recht op uitbetaling van een deel van elke van de uit te betalen termijnen van het ouderdomspensioen, conform het bepaalde in de Wet Verevening Pensioenrechten bij Scheiding.
(…) "
1.2. Aan de akte van huwelijkse voorwaarden is een op 19 maart 1997 gedateerde staat van aanbrengsten gehecht, waarin is vermeld dat de waarde van het stamvermogen van ieder van partijen ƒ 225.019,00 ( € 102.109,17) bedraagt.
1.3. Partijen hebben op 31 augustus 1998 een akte van maatschap ondertekend. Daarin staat dat de overeenkomst van maatschap is ingegaan op 1 januari 1998.
In artikel 15 is opgenomen:
"Door uitoefening van het voortzettingsrecht gaat krachtens verdeling per het einde van het boekjaar waarin de uitoefening van het voortzettingsrecht heeft plaatsgevonden het aandeel van de niet-voortzettende vennoot in het vermogen van de maatschap, over op de voortzettende vennoot, onder gehoudenheid de waarde van dat aandeel in geld uit te keren aan de niet-voortzettende vennoot. (…) De waarde van dat aandeel is gelijk aan de kapitaaldeelname van de niet-voortzettende vennoot in het bedrijf van de maatschap (…)"
1.4. De belastingadviseurs Berk Kampen hebben een aan beide partijen gerichte brief van 11 januari 2005 (productie 5 bij de conclusie van antwoord) verzonden, waarin staat:
"Betreft
Opstelling vermogensverdeling per 1 januari 2005
Geachte heer en mevrouw [geïntimeerde],
Op uw verzoek doen wij u hierbij de vermogensverdeling toekomen. Bij de vermogensverdeling hebben wij in de tijd verschillende meetmomenten genomen om tot dit eindresultaat te komen. Bij de verschillende meetmomenten hebben wij de volgende uitgangspunten genomen.
Meetmoment per 1 juni 1996;
• De vermogensverdeling per 1 juni 1996 hebben wij als uitgangspunt genomen. Deze is conform de huwelijkse voorwaarden. Bij akte van 19 maart 1997 heeft u deze vermogensverdeling voor akkoord ondertekend. ln de bijlage hebben wij in verband met het vergelijk de bedragen in euro’s opgenomen.
Meetmoment over 1999:
• Per 1 januari 1998 heeft u een maatschap opgericht, waarbij de heer [geïntimeerde] zijn tuinbouwbedrijf heeft ingebracht onder het voorbehoud van stille reserves tot een bedrag van maximaal ƒ 374.354 (€ 157.631).
• Op 25 februari 1999 heeft u een koopovereenkomst gesloten om de locatie Berkel en Rodenrijs te verkopen. Bij notariële akte van 3 september 1999 is het tuinbouwbedrijf feitelijk geleverd na aftrek van kosten voor een bedrag van ƒ 804.647,08 (€ 365.133).
• Omdat de gerealiseerde meerwaarden van het tuinbouwbedrijf in Berkel en Rodenrijs minder zijn dan de maximaal voorbehouden stille reserves, komt de geheel gerealiseerde meerwaarde toe aan de heer [geïntimeerde].
• De overwaarde op de woning in Berkel en Rodenrijs komt toe aan de heer [geïntimeerde].
• Ons inziens is er geen sprake van inkomen op grond van artikel 5 lid 3 van de akte van huwelijkse voorwaarden, aangezien er sprake is van vermogensaangroei van het stamvermogen.
• De vermogensaangroei van het stamvermogen ad € 79.411 is geen vermogensvermeerdering op grond van artikel 15 en 16 van de akte van huwelijkse voorwaarden.
• Voor de overige waarden voor 1999 hebben wij aangesloten bij de waarden van 1 juni 1996.
Vermogensverdeling per 1 januari 2005:
• U heeft (op beider naam) in [woonplaats] een nieuw tuinbouwbedrijf gekocht.
• De waarden van het ondernemingsvermogen en de overige roerende zaken zijn bepaald aan de hand van de waardering zoals deze zijn vermeld in de kolom opmerkingen. Hierbij zijn wij uitgegaan van uw opgaven dan wel de laatste waarden zoals deze bij ons bekend zijn.
• Er is rekening gehouden met een belasting-latentie over de stille reserves. Om praktische reden is een percentage van 40% aangehouden. Bij realisatie van de stille reserves moet tegen 52% met de belastingdienst worden afgerekend. Rekening houdend met de huidige lagere marktrente is het percentage van 40% vooralsnog aangehouden.
• Mevrouw [appellante] heeft op 28 december 2000 een schenking ontvangen van de heer [schenker] ad ƒ 41.973 (€ 19.047). Op grond van onderdeel D van de akte van schenking en artikel 15 letter b van de akte van huwelijkse voorwaarden, behoort deze schenking tot het stamvermogen van mevrouw [appellante].
Wij wijzen u erop dat wij geen juridische aansprakelijkheid kunnen dragen voor een onjuiste verdeling van de vermogensbestanddelen dan wel de daaraan gekoppelde waarden c.q. waarderingsmethoden.
Wij vertrouwen erop u hiermee van dienst te zijn geweest.
Met vriendelijke groet,
Berk, Accountants en Belastingadviseurs
G. van den Oever
Federatie Belastingadviseur
Bijlagen: Vermogensverdeling per 1 januari 2005
Meetmoment per 1 juni 1996
Meetmoment over 1999"
1.5. De bij voornoemde brief gevoegde bijlagen omvatten zes bladzijden met berekeningen.
* bladzijde 5 draagt het opschrift " Opstelling van de vermogensverdeling per
1 januari 2005". Daarin staat de "Samenstelling van de gemeenschap van goederen" vermeld. Tot die goederen is gerekend het ondernemingsvermogen, bestaande uit onder meer tuinlanden met opstallen en inventaris, en het privé-vermogen, waaronder een woning, een boot, twee spaarverzekeringen bij de Nationale Nederlanden en één kapitaalverzekering. Het saldo van de gemeenschap is, na aftrek van schulden, berekend op een bedrag van
€ 518.525,-. Daarvan is afgetrokken de "Aangroei stamvermogen de heer [geïntimeerde] in verband met verkoop onderneming Berkel en Rodenrijs" ad
€ 79.412,-. Er resteert dan een bedrag van € 439.113,-. Verder wordt vermeld dat ieder van partijen daarin is gerechtigd voor de helft of "€ 219.557 artikel 13 akte huw.vw.".
* Op bladzijde 6 staat het volgende:
"1-Jan.05 Opmerkingen
VERDELING TEVENS STAAT BESCHRIJVING IEDERS STAMVERMOGEN
Aan de heer [geïntimeerde] wordt toegedeeld
Baten
Ondernemingsvermogen 2.396.000
Woning 200.000
Auto 60.000
Rabobank, nr. [rekeningnummer] 2.711
2.658.711
Onder de verplichting om voor zijn rekening te nemen:
Ondernemingsvermogen 2.328.000
Belastingschulden 4.273-
2.323.727
334.984
SALDO VERKRIJGING
Gerechtigdheid
de helft van de gemeenschap 219.557
Af: aangroei stamvermogen de heer [geïntimeerde] 79.412
OVERBEDELING 36.016
======
Aan mevrouw [appellante] wordt toebedeeld:
Inboedel 25.000
Onderbedelingsvordering de heer [geïntimeerde] 36.016
Schenking d.d. 28 december 2000 van 19.047 artikel 15 akte huw vw.
ING Bank ([naam]) nr. [rekeningnummer] 1.682
ING Bank ([naam]) nr. [rekeningnummer] 1.707
Spaarverz. Nationale Nederlanden [rekeningnummer] P.M.
Spaarverz. Nationale Nederlanden [rekeningnummer] P.M.
Kapitaalverz. Nationale Nederlanden [nummer] 667
Auto,Citroën Saxo, [kenteken] 4.500
Boot 150.000
Motor, Kawaski 750, kenteken [kenteken] -
238.619
Onder de verplichting om voor haar rekening te nemen
Belastingschulden 15
SALDO VERKRIJGING 238.604
Gerechtigdheid
de helft van de gemeenschap 219.557
Bij: Vermeerdering stamvermogen in verband met
schenking d.d. 28 december 2000 19.047 artikel 15 akte huw.vw.
CONTROLE 0
======
Aldus opgesteld en voor akkoord ondertekend te [woonplaats] op 22.3-2005
De heer [geïntimeerde] mevrouw [appellante]
(handtekening) (handtekening) "
1.6. Op 22 maart 2005 hebben partijen een schriftelijke "intentieovereenkomst" (productie 5 bij inleidende dagvaarding), hierna te noemen de intentieovereenkomst, gesloten. Daarin is vermeld dat partijen voornemens zijn om per 31 december 2004 (!) de maatschap te ontbinden. Verder hebben partijen daarin afgesproken dat [appellante] haar aandeel in de maatschap geruisloos zal overdragen aan [geïntimeerde] en zal meewerken aan de juridische afwikkeling van de ontbinding van de maatschap.
1.7. [geïntimeerde] heeft op 8 april 2005 onder vermelding van "vs onderbedelingsvordering restant 31000" een bedrag van € 5.016,-- overgeboekt naar een rekening van [appellante] en op 7 september 2005 onder vermelding van "afr. huw. voorw."een bedrag van € 31.000,--. (productie 7 bij conclusie van antwoord).
De beslissing van de rechtbank
2. De rechtbank heeft in het vonnis van 14 april 2010 afgewezen de vorderingen van [appellante], waaronder de vordering om te verklaren voor recht dat nog uitvoering moet worden gegeven aan de huwelijkse voorwaarden, in die zin dat de vermogensvermeerdering nog verdeeld dient te worden, althans dat nog afwikkeling dient plaats te vinden betreffende het wettelijk deelgenootschap,
Kern van het geschil
3. Partijen houdt in de kern verdeeld de vraag of ten aanzien van het wettelijk deelgenootschap, dat partijen bij de voormelde akte van huwelijkse voorwaarden als huwelijksgoederenstelsel zijn overeengekomen, op 22 maart 2005 een deling van de vermeerdering van het vermogen van ieder der echtgenoten met het oog op een aanstaande echtscheiding zijn overeengekomen, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd en [appellante] heeft betwist.
Met betrekking tot de grieven:
4. De grieven leggen het geschil van partijen, zoals dat hiervoor is omschreven, ter beoordeling aan het hof voor.
5. [appellante] voert daartoe aan dat partijen in maart 2005 niet de intentie hadden om tot een echtscheiding te komen, zodat het ook niet zo kan zijn dat partijen eind 2004/januari 2005, toen de verdeling van het maatschapsvermogen is besproken, de bedoeling hadden om tevens het huwelijksgoederenregime af te wikkelen.
[appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte 1 januari 2005 als peildatum heeft bestempeld, omdat die peildatum niet overeenkomt met de datum dat partijen feitelijk uit elkaar zijn gegaan. Volgens [appellante] is pas in maart 2005 besloten dat zij (tijdelijk) elders zou gaan wonen en heeft [geïntimeerde] eind 2005 besloten een echtscheidingsprocedure in gang te zetten.
In de visie van [appellante] dient, nu de verbreking van de samenleving in overleg tussen partijen is gegaan, ingevolge artikel 10 van de huwelijkse voorwaarden de samenvoeging en deling van het vermogen van partijen in het deelgenootschap plaats te vinden per 8 juni 2006 (de datum van de ontbinding van het huwelijk).
[appellante] betoogt dat partijen er belang bij hadden dat zij uit de maatschap zou treden en dat diverse privé-vermogensbestanddelen op haar naam zouden worden gezet, omdat daardoor bij een eventueel faillissement de risico's die partijen ter zake van privé vermogensbestanddelen liepen konden worden beperkt. De vergoeding voor overbedeling of onderbedeling diende daarbij zo beperkt mogelijk te zijn.
Bij de vermogensrechtelijke afwikkeling volgens de huwelijkse voorwaarden zou - aldus [appellante] - een andere maatstaf dienen te gelden, namelijk een evenwichtige verrekening van de vermogensvermeerdering.
[appellante] stelt verder dat, hoewel in de maatschapsvermogensverdeling ook privé-bestanddelen zijn betrokken, die verdeling alleen maar op papier bestond. De inboedel heeft zij, aldus haar stelling, niet feitelijk toegescheiden gekregen nu partijen nog samenwoonden.
[appellante] wijst er verder nog op dat er geen sprake is van een afwikkeling van het vermogen bij einde van het deelgenootschap, nu bij de verdeling van het maatschapsvermogen niet tevens afspraken zijn gemaakt over de verrekening van de pensioenrechten en de polissen levensverzekering.
6. [geïntimeerde] betwist het door [appellante] gestelde. Hij beroept zich er op dat in de overeenkomst van 22 maart 2005, naast de ontbinding van de maatschap, met het oog op de echtscheiding ook de deling van de vermogensvermeerdering conform de huwelijkse voorwaarden is afgesproken en dat die overeenkomst is uitgevoerd. [geïntimeerde] betwist dat er vermogensbestanddelen zijn die voor verdeling bij helfte in aanmerking komen, maar niet bij de overeengekomen verdeling zijn meegenomen.
7. Partijen zijn het er over eens dat de vermogensvermeerdering op de wijze als overeengekomen in de huwelijkse voorwaarden bij helfte tussen partijen moet worden verdeeld. Nu [geïntimeerde] stelt dat die deling al in 2005 heeft plaatsgevonden, ligt het op zijn weg om dat te bewijzen.
8. Het hof overweegt als volgt.
8.1. Uit de hiervoor onder 1.4. weergegeven brief van de belastingadviseurs
Berk Kampen blijkt dat partijen een vermogensopstelling per 1 januari 2005 hebben gemaakt, die (mede) betrekking heeft op een vermogensrechtelijke afwikkeling conform de huwelijkse voorwaarden. Zo wordt in die brief onder "Vermogensverdeling per 1 januari 2005" vermeld dat rekening wordt gehouden met een door [appellante] verkregen schenking die op grond van artikel 15 letter b van de akte van huwelijkse voorwaarden tot haar stamvermogen behoort.
Met dit vermogensbestanddeel is ook rekening gehouden in de onder 1.5. weergegeven berekeningen. Verder wordt in deze berekeningen niet alleen het ondernemingsvermogen tot de te verdelen goederen gerekend, maar ook de in privé aan partijen toebehorende vermogensbestanddelen.
8.2. Het hof is van oordeel dat voornoemde wijze van berekening een sterke aanwijzing geeft dat partijen hebben bedoeld om zowel het maatschapsvermogen te verdelen, als om vermogensrechtelijk af te rekenen conform de huwelijkse voorwaarden.
Dat wordt nog versterkt doordat [appellante] in de inleidende dagvaarding onder 18 heeft erkend dat aan haar is uitbetaald het bedrag dat zij ingevolge de onder 1.5. weergegeven berekeningen nog diende te ontvangen.
8.3. De door [appellante] gestelde omstandigheid dat geen afspraken zijn gemaakt over het pensioen doet daaraan niet af, nu in de artikelen 12 lid 5 en 21 van de huwelijkse voorwaarden daarover afspraken zijn vastgelegd en niet is gesteld of gebleken dat en waarom daarop nog aanvullende afspraken nodig zijn. Verder worden in de berekeningen polissen van spaarverzekeringen en een kapitaalverzekering aan [appellante] toebedeeld en heeft zij geen gegevens verstrekt waaruit blijkt dat er daarnaast nog andere polissen zijn waarin vermogen is opgebouwd dat voor verrekening in aanmerking dient te komen.
8.4. Echtgenoten kunnen voorts een peildatum voor waardering van de tot hun deelgenootschap behorende vermogensbestanddelen afspreken die afwijkt van de peildatum die ingevolge de huwelijkse voorwaarden zou gelden. Wanneer - zoals [appellante] stelt - de in de op 22 maart 2005 ondertekende berekeningen genoemde peildatum van 1 januari 2005 een andere is dan de peildatum die ingevolge de huwelijkse voorwaarden zou gelden, dan is ook die omstandigheid niet voldoende om aan te ontlenen dat partijen in maart 2005 niet een regeling hebben getroffen om vermogensrechtelijk af te rekenen overeenkomstig de huwelijkse voorwaarden.
9. Het hof is daarom van oordeel dat [geïntimeerde] voorshands, behoudens door
[appellante] te leveren tegenbewijs, heeft aangetoond dat partijen in de onder 1.4 en 1.5. bedoelde bescheiden met het oog op de echtscheiding de vermogensrechtelijke afwikkeling conform de huwelijkse voorwaarden hebben vastgelegd.
10. Het hof zal [appellante] toelaten tot het leveren van het tegenbewijs.
De beslissing
Het gerechtshof:
laat [appellante] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het voorshands bewezen geachte feit dat partijen in de onder 1.4. en 1.5. bedoelde bescheiden met het oog op de echtscheiding de vermogensrechtelijke afwikkeling conform de huwelijkse voorwaarden hebben vastgelegd;
bepaalt voor zover [appellante] het bewijs zou willen leveren door middel van getuigen dat het verhoor zal plaatsvinden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden, op een nog nader te bepalen dag en uur voor mr. W.Breemhaar, hiertoe tot raadsheer commissaris benoemd;
verwijst de zaak naar de rolzitting van dinsdag 3 juli 2012 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun raadslieden en de getuige(n), voor de periode van drie maanden na bovengenoemde rolzitting, waarna de raadsheer-commissaris dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Aldus gewezen door mrs. W. Breemhaar, voorzitter, M.M.A. Wind en B.J.H Hofstee en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 5 juni 2012 in bijzijn van de griffie.