10. Met betrekking tot de grieven III, IV, XI, XII en XIII geldt het volgende.
De expert [expert], die – zoals hierboven onder 2 (iii) is vastgesteld – ten tijde van de brand op de werf en het schip aanwezig was heeft in zijn rapport d.d. 19 maart 2003 onder meer het volgende vermeld:
“Tijdens onze bezichtiging zagen wij omstreeks 15.00 uur rook uit het vooronder komen. Op dat moment was het pauze en waren er van de werf geen medewerkers aan boord. Direct hebben wij samen met de verzekerde een onderzoek ingesteld en bleek dat er sprake was van brand in het vooronder achter de betimmering. De rookontwikkeling was dermate ernstig dat wij het vooronder moesten verlaten. De verblijven werden geheel afgesloten en vervolgens (is) de brandweer gebeld. In afwachting van de brandweer hebben wij blusmiddelen gezocht. Een brandslang was niet beschikbaar en zelf hebben wij nog een waterslang (tuinslang) bij de kantine gehaald maar het was niet mogelijk de brand hiermee te blussen. Na ca. 15 minuten was de brandweer ter plaatse en met perslucht is men de verblijven binnengegaan, de betimmering werd deels uitgebroken en de brand geblust. Als gevolg van de brand was schade ontstaan in het vooronder, kombuis en stuurhut.
(…)
Voor inspectie van de schade hebben wij ons op 11 en 13 maart en 16 april 2002 aan boord van de m.sl.b “Aquanaut”(…) begeven en aldaar het volgende gezien en vastgesteld. Aan BB zijde voor waren voor bevestiging van een draad geleide rol laswerkzaamheden aan het dek uitgevoerd waardoor brand was ontstaan. Ten gevolge van de ontstane hitte was het gangboord aan BB zijde licht ontzet geraakt. De tempex isolatie onder het gangboord en achter de betimmering in het vooronder was in brand geraakt.
(…)
Naar onze mening is deze schade ontstaan doordat tijdens laswerkzaamheden door een werknemer van Scheepswerven [appellanten] aan BB zijde op het gangboord zoveel warmte in de dekbeplating is ingebracht dat de onderliggende tempex isolatie in brand is geraakt met eerder omschreven schade tot gevolg. De werkzaamheden bestonden uit het op het dek vastlassen van een draad geleide rol. Gedurende de werkzaamheden werd geen brandwacht gehouden en ook voor en/of gedurende de bedrijfspauze was de onderliggende ruimte (vooronder) kennelijk niet gecontroleerd op brand en/of rookontwikkeling. Zoals reeds eerder in dit rapport aangegeven was een onder druk staande brandblusvoorziening niet beschikbaar.”
Het faxbericht d.d. 12 maart 2002 van [expert], waarbij hij namens belanghebbenden [appellanten] aansprakelijk stelde voor de schade vermeldt:
“ Tijdens laswerkzaamheden aan boord van de m.sl.b “Aquanaut”door werf personeel is op 11 maart 2002 omstreeks 15.00 uur brand uitgebroken in het vooronder. Deze brand is ontstaan doordat de betimmering onder het dek warm is geworden en vlam heeft gevat.”
Bij inleidende dagvaarding (sub 2.5) heeft Amlin onweersproken gesteld dat de conclusie van [expert] over het ontstaan van de brand – voorafgaande aan het proces - nimmer door [appellanten] is betwist. [appellanten] heeft, ook in de loop van het proces, evenmin de deskundigheid met betrekking tot het vaststellen van de schadeoorzaak betwist. Zij is niet overgegaan tot enige vorm van contra-expertise.
Tegen deze achtergrond is de stelling van [appellanten] (in grief III en XIII), dat wél blusmiddelen aanwezig zouden zijn geweest, onvoldoende onderbouwd, mede omdat deze slechts steunt op de bewering dat die blusmiddelen “te allen tijde worden meegenomen”.
Hetzelfde geldt voor de betwisting van [appellanten] (in grief IV, XI en XII) dat voldoende vaststaat dat de brand is ontstaan door laswerkzaamheden van het personeel van [appellanten]. Nu [appellanten] de bevindingen van [expert] voorafgaande aan het proces niet heeft weersproken en heeft nagelaten een tegenonderzoek te laten verrichten, geldt dat bedoelde bevindingen in beginsel als juist hebben te gelden. Dit beginsel zou uitzondering lijden wanneer [appellanten], voldoende feitelijk onderbouwd, een andere oorzaak van de brand zou hebben aangewezen, maar zij heeft in het proces volstaan met een blote ontkenning van de bevindingen van [expert]. Hier komt nog bij dat het “plaatsen van twee nieuwe draadschijven”, laswerkzaamheden meebrengt, terwijl [appellanten] blijkens haar stellingen (cva sub 4) het plaatsen van die draadschijven tot haar opdracht rekende.
Voor bewijslevering door [appellanten] op deze punten is daarom geen plaats.
Op het voorgaande stuiten de thans aan de orde zijnde grieven af.