ECLI:NL:GHARN:2012:BW6208

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21.002611-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van poging tot doodslag en zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 20 april 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Almelo. De verdachte werd verweten als bestuurder van een personenauto met hoge snelheid te zijn weggereden terwijl een politiebeambte zich met haar bovenlichaam door het geopende portierraam van de auto bevond. De tenlastelegging omvatte primair poging tot doodslag en subsidiair poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het hof oordeelde dat niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer bewust had aanvaard, wat vereist is voor een bewezenverklaring van voorwaardelijk opzet. De discrepanties in de getuigenverklaringen en de verklaringen van de aangeefster waren van zodanige aard dat het hof geen helderheid kon verkrijgen over de feitelijke situatie. Hierdoor kon het hof niet vaststellen dat de verdachte met hoge snelheid was weggereden, en werd de verdachte vrijgesproken van zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en deed opnieuw recht, waarbij het ook de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaarde. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-002611-11
Uitspraak d.d.: 20 april 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 12 juli 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1956],
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 april 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. D. Greven, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 11 december 2010 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een verbalisante van de politie Twente, genaamd [verbalisant], van het leven te beroven, met dat opzet - terwijl hij, verdachte, (als bestuurder van een (personen)auto), van voornoemde [verbalisant] (diverse malen) te horen had gekregen dat hij, verdachte, de (auto) sleutels uit het contact moest halen en/of aan die [verbalisant] moest geven en (waarna) die [verbalisant] door het (geopende) portierraam met arm en bovenlichaam naar de contactsleutel van die (personen)auto reikte - met zijn, verdachtes, (personen)auto (door het geven van veel gas, althans met hoge/veel snelheid) is/heeft opgetrokken en/of (vervolgens) (met hoge/veel snelheid naar voren is geschoten en/of is weggereden, terwijl die [verbalisant] (nog) zich met haar bovenlichaam in/door het (geopende) (portier)raam van die (personen) auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 11 december 2010 te Vroomshoop, gemeente Twenterand, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een verbalisante van politie Twente, genaamd [verbalisant], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet - terwijl hij, verdachte, (als bestuurder van een (personen)auto), van voornoemde [verbalisant] (diverse malen) te horen had gekregen dat hij, verdachte, de (auto) sleutels uit het contact moest halen en/of aan die [verbalisant] moest geven en (waarna) die [verbalisant] door het (geopende) portierraam met arm en bovenlichaam naar de contactsleutel van die (personen)auto reikte - met zijn, verdachtes, (personen)auto (door het geven van veel gas, althans met hoge/veel snelheid) is/heeft opgetrokken en/of (vervolgens) (met hoge/veel snelheid naar voren is geschoten en/of is weggereden, terwijl die [verbalisant] (nog) zich met haar bovenlichaam in/door het (geopende) (portier)raam van die (personen) auto bevond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij als bestuurder van een personenauto (met hoge snelheid) is weggereden, terwijl [verbalisant] zich met haar bovenlichaam door het geopende (portier)raam van die auto bevond. Primair is dit tenlastegelegd als poging tot doodslag, subsidiair als een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Verdachte ontkent het tenlastegelegde en de raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit ter zake van het tenlastegelegde. De advocaat-generaal is van oordeel dat het subsidiair tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard.
Op grond van de stukken in het dossier blijkt - kort gezegd- dat verdachte met zijn auto is weggereden terwijl een politiebeambte met haar bovenlichaam nog in de auto van verdachte hing.
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat in ieder geval het primair tenlastegelegde niet kan worden bewezen, nu het handelen van verdachte niet kan worden aangemerkt als een poging tot doodslag.
Voor een bewezenverklaring van een poging tot doodslag is vereist dat bewezen is dat de verdachte daartoe het opzet heeft gehad. Verdachte heeft het slachtoffer niet willens en wetens van het leven willen beroven. Het hof heeft - hiervan uitgaande - onderzocht of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet, op de dood van het slachtoffer.
Voorwaardelijk opzet is naar het oordeel van het hof niet aanwezig geweest, nu niet gebleken is dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg (de dood) zou intreden en die kans ook heeft aanvaard. De beantwoording van de vraag of bepaalde gedragingen de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roepen, is immers mede afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Bepaalde gedragingen kunnen immers naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat geen sprake is geweest van een aanmerkelijke kans op het toebrengen van een dodelijke verwonding, waarvan verdachte zich bewust moet zijn geweest. Niet is komen vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer bewust heeft aanvaard waarmee het (voorwaardelijk) opzet, gericht op de dood van het slachtoffer, niet wettig en overtuigend is bewezen.
Gelet op het vorenstaande dient het subsidiair tenlastegelegde aan de orde te komen.
Het hof acht, anders dan de rechtbank, het subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen.
Aangeefster zelf heeft in haar aangifte van 13 december 2010 en in haar verklaring ten overstaan van de rechter-commissaris op 17 januari 2012 niet eenduidig verklaard over hetgeen is voorgevallen. Zo verklaarde zij in haar aangifte dat zij nog net op de weg stond terwijl zij bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij geen grond meer onder haar voeten had toen verdachte zijn auto in beweging zette. Voorts verschillen de verklaringen van verdachte, getuige [getuige 1] en getuige [getuige 2] enerzijds en de politiebeambten [verbalisant] en [verbalisant 2] anderzijds op essentiële onderdelen over de toedracht van het tenlastegelegde terwijl ook de verklaringen van de verbalisanten [verbalisant] en van [verbalisant 2] onderling niet naadloos op elkaar aansluiten.
Niet is komen vast te staan dat verdachte met hoge snelheid is weggereden. Hierover wordt namelijk wisselend verklaard. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] en [verbalisant 2] heeft verdachte gas gegeven en is de auto gaan rollen. Verdachte heeft vervolgens volgens de verbalisanten het gaspedaal ingetrapt en de auto is weggeschoten. Uit hun verklaringen bij de rechter-commissaris is niet zonder meer af te leiden dat de auto "wegschoot". [verbalisant] heeft verklaard dat het "al vrij hard ging" terwijl [verbalisant 2] heeft verklaard dat "Henk Mulder gewoon is gaan rijden". Dat de auto zou zijn "weggeschoten" komt ook niet overeen met de verklaringen van de getuigen en verdachte zelf. Zo heeft bijvoorbeeld getuige [getuige 2] verklaard dat de politieagente het portier vast had en dat verdachte toen op een gegeven moment gewoon is weggereden. Getuige heeft niet gezien dat de politieagente in de auto hing. Ook getuige [getuige 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat de politieagente de deur heeft "losgetrokken" aan de kant van Henkie (het hof begrijpt verdachte) en geprobeerd heeft de contactsleutel van de auto te pakken. Dat lukte niet. De agente bleef volgens getuige [getuige 1] aan het portier hangen en toen trapte Henkie op het gas.
Ook verschillen de verklaringen of de politiebeambte moest meelopen of meerennen met de auto om niet ten val te komen. [verbalisant 2] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat [verbalisant] moest meelopen met de auto. [verbalisant] heeft verklaard dat zij moest meelopen dan wel meerennen met de auto. [verbalisant] heeft deze verklaring in haar aangifte bevestigd. Later verklaarde zij dat zij in de auto hing en zich naar buiten heeft geduwd via de deurstijl, hetwelk (dan) niet overeenkomt met haar verklaring dat zij moest meelopen c.q. meerennen.
Bovendien is verschillend verklaard over het feit of [verbalisant] ten val is gekomen. Aangeefster heeft in eerste instantie in haar aangifte niet verklaard dat zij is gevallen, terwijl zij tegenover de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij struikelend op straat terecht is gekomen. Ook [verbalisant 2] heeft tegenover de rechter-commissaris verklaard dat [verbalisant] ten val is gekomen. Dat aangeefster ten val zou zijn gekomen blijkt echter niet uit het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2010 en er is ook geen melding gemaakt van enige schade aan de kleren van [verbalisant], noch dat zij enig letsel heeft opgelopen of pijn heeft ondervonden van een val. Getuige [getuige 1] heeft eveneens tegenover de rechter-commissaris verklaard dat [verbalisant] ten val is gekomen. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat [verbalisant] het portier vasthield toen verdachte weg reed. Tegenover de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat zij niet is gevallen of gestruikeld.
Bovendien kan niet bewezen worden zoals is tenlastegelegd dat de politiebeambte met haar bovenlichaam door het portierraam van de auto hing. Blijkens stukken in het dossier (o.a. de aangifte van [verbalisant]) hing de politiebeambte met haar bovenlichaam door het geopende portier en niet door het portierraam. Dit laatste wordt ook weersproken door verdachte en de getuigen [getuige 2] en [getuige 1].
In de tenlastelegging wordt verdachte verweten dat hij, "(als bestuurder van een (personen)auto), van voornoemde [verbalisant] (diverse malen) te horen had gekregen dat hij, verdachte, de (auto) sleutels uit het contact moest halen en/of aan die [verbalisant] moest geven en (waarna) die [verbalisant] door het (geopende) portierraam met arm en bovenlichaam naar de contactsleutel van die (personen)auto reikte - met zijn, verdachtes, (personen)auto (door het geven van veel gas, althans met hoge/veel snelheid) is/heeft opgetrokken en/of (vervolgens) (met hoge/veel snelheid naar voren is geschoten en/of is weggereden, terwijl die [verbalisant] (nog) zich met haar bovenlichaam in/door het (geopende) (portier)raam van die (personen) auto bevond".
Dat dat op deze wijze gebeurd is, volgt niet boven redelijke twijfel uit de bewijsmiddelen. Dit betekent dat het hof verdachte zal moeten vrijspreken nu er ook geen enkel alternatief is tenlastegelegd. Uit het dossier blijkt met name in elk geval niet dat [verbalisant] met haar bovenlichaam door het geopende portierraam hing. Hooguit heeft zij getracht door het geopende portier de contactsleutels te bemachtigen. Voorts is niet komen vast te staan of verdachte met hoge snelheid is weggereden. De aangeefster heeft daaromtrent verschillende verklaringen tegenover de politie en de rechter-commissaris afgelegd. Zij heeft in elk geval ook op dit punt geen eenduidige verklaring afgelegd. Het hof is van oordeel dat de bewijsstukken in het dossier geen helderheid verschaffen over hoe de feitelijke situatie precies is geweest. Het hof is van oordeel dat gelet de discrepanties in de verschillende getuigenverklaringen en de discrepanties in de onderlinge verklaringen van aangeefster zelf dusdanig van aard zijn dat hierdoor geen helderheid is verschaft over hoe de feitelijke situatie precies is geweest. Het hof acht het aannemelijk dat sprake is geweest van een hectische situatie die ongetwijfeld van invloed is geweest op het waarnemingsvermogen van alle betrokkenen. Daar is echter in de wijze van tenlasteleggen op geen enkele wijze rekening mee gehouden, bijvoorbeeld door alternatieven ten laste te leggen.
Het vorenstaande betekent dat het hof verdachte tevens zal vrijspreken van het subsidiair tenlastegelegde.
Het hof heeft tenslotte moeten constateren dat volstaan is met tenlastelegging aan verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Voor tenlastelegging van andere feiten zoals bijvoorbeeld handelen in strijd met artikel 5, artikel 8 en artikel 9 van de Wegenverkeerswet en artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht is niet gekozen hoewel het dossier daarvoor voldoende aanknopingspunten biedt. Immers uit het dossier blijkt dat verdachte en de beide andere inzittenden van de door verdachte bestuurde auto onder invloed waren van alcoholhoudende drank. Dat soort feiten is echter niet tenlastegelegd, zodat het hof daaraan niet kan toekomen.
Nu verdachte zal worden vrijgesproken kan de benadeelde partij niet in haar vordering worden ontvangen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
personenauto, merk Saab.
Vordering van de benadeelde partij [verbalisant]
Verklaart de benadeelde partij, [verbalisant], in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
De voorlopige hechtenis
Heft op het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Aldus gewezen door
mr R. de Groot , voorzitter,
mr H. Abbink en mr B.W.M. Hendriks , raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr A.B. de Wit, griffier,
en op 20 april 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.