ECLI:NL:GHARN:2012:BW4784

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
3 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-000213-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en bewezenverklaring van doodslag met gevangenisstraf voor wapenbezit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 3 mei 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Arnhem. De verdachte werd beschuldigd van moord, maar het hof sprak hem vrij van het primair ten laste gelegde. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan doodslag en het handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 5 juli 2009, waarbij de verdachte met een vuurwapen op het slachtoffer schoot, wat leidde tot diens overlijden enkele dagen later. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte rade, maar dat de verdachte wel voorwaardelijk opzet had op de dood van het slachtoffer. Het hof verwierp het bewijsverweer van de verdachte, die stelde dat hij niet de intentie had om dodelijk letsel toe te brengen. De omstandigheden van het schietincident, waaronder de aanwezigheid van een klauwhamer bij het slachtoffer, werden in overweging genomen, maar het hof concludeerde dat de reactie van de verdachte buitenproportioneel was. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaren, en de in beslag genomen wapens en munitie werden onttrokken aan het verkeer. Daarnaast werd een schadevergoeding aan de benadeelde partij toegewezen, die voortvloeide uit het bewezen verklaarde.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
nevenzittingsplaats Leeuwarden
Sector strafrecht
Parketnummer: 24-000213-11
Uitspraak d.d.: 3 mei 2012
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van
3 september 2010, zitting houdende te Utrecht, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1980],
ingeschreven staand en thans verblijvende in PI Achterhoek - Gev. Verlengde Ooyerhoekseweg 21 te Zutphen.
Het hoger beroep
De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 28 maart 2011, 16 mei 2011 en 19 april 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vrijspraak van verdachte ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij zal worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, het in beslag genomen pistool en de munitie verbeurd worden verklaard en de klauwkamer wordt teruggegeven aan de rechthebbende. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. A. Kiliç-Sahin, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van verdachte in het hoger beroep
De advocaat-generaal en de raadsvrouw hebben beiden ter zitting aangegeven dat het hoger beroep te laat is ingesteld en dat de verdachte derhalve niet-ontvankelijk is.
Het hof verklaart hierop - zoals reeds ter zitting van het hof op 16 mei 2011 beslist - het door verdachte ingestelde hoger beroep niet-ontvankelijk, nu dit niet tijdig is ingesteld.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 juli 2009 in de gemeente [gemeente 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1], althans een persoon zich noemende en/of bekend staande als [slachtoffer 1], van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, opzettelijk met een vuurwapen een of meerdere patro(o)n(en)/projektiel(en) heeft afgevuurd op/in de richting van voornoemde [slachtoffer 1], welke patro(o)n(en)/projektiel(en) voornoemde [slachtoffer 1] (in de buikstreek) heeft/hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 05 juli 2009 in de gemeente [gemeente 1], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1], althans een persoon zich noemende en/of bekend staande als [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk met een vuurwapen een of meerdere patro(o)n(en)/projektiel(en) heeft afgevuurd op/in de richting van voornoemde [slachtoffer 1], welke patro(o)n(en)/projektiel(en) voornoemde [slachtoffer 1] (in de buikstreek) heeft/hebben getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2009 tot en met 05 juli 2009 in de gemeente [gemeente 2] en/of [gemeente 1] een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk FN, kaliber 7.65, kleur zwart), en/of munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid (scherpe) patronen (merk MKE), voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van feit 1 primair
Het hof acht, met de advocaat-generaal en de raadsvrouw, niet bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af, dat verdachte met zijn vuurwapen op het slachtoffer heeft geschoten, waarbij hij hem in de buikstreek heeft getroffen, tengevolge waarvan het slachtoffer is overleden. Niet is komen vast te staan, dat verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1 subsidiair
Namens verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat verdachte niet het (voorwaardelijk) opzet had om het slachtoffer dodelijk letsel toe te brengen. Verdachte heeft niet de bedoeling gehad om aangever zodanig letsel toe te brengen dat dit de dood ten gevolge zou kunnen hebben. De eerste vier schoten heeft verdachte op de grond voor het slachtoffer gericht. Het vijfde schot heeft verdachte bewust op de benen van het slachtoffer gericht. Door een terugslag raakte de kogel de rechterzij van het slachtoffer. Er is geen sprake van een aanmerkelijke kans. Mocht er wel sprake zijn van een aanmerkelijke kans, dan geldt dat verdachte hiervan geen wetenschap/bewustheid had. Bovendien geldt dat, mochten de aanmerkelijke kans en de wetenschap aanwezig zijn, dat verdachte niet de kwade kans heeft aanvaard. Het voorgaande dient te leiden tot vrijspraak van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op 5 juli 2009 gaat verdachte samen met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] naar de woning van [slachtoffer 1] in [plaats]. Zij willen met [slachtoffer 1] spreken over de terugbetaling van een geldbedrag dat [slachtoffer 1] aan [betrokkene 1] verschuldigd zou zijn. Voordat hij zijn woning verlaat, steekt verdachte een geladen vuurwapen bij zich. Onderweg pikken zij [betrokkene 3] op, die de weg naar de woning van [slachtoffer 1] wijst.
Vanuit de [straat], alwaar zij de auto parkeren, lopen zij met hun vieren de [straat] in en daar wijst [betrokkene 3] de woning (en het balkon) van [slachtoffer 1] aan. Daarop verschijnen eerst de vriendin van [slachtoffer 1] en later [slachtoffer 1] zelf op het balkon van de woning. Er volgt een woordenwisseling tussen [betrokkene 1] en [slachtoffer 1]. Vervolgens mengt verdachte zich in de discussie met [slachtoffer 1], waarbij hij en [slachtoffer 1] over en weer schelden en dreigen. Verdachte wordt kwaad en gaat de centrale hal van het appartementencomplex binnen, trekt zijn wapen en laadt dit door. Verdachte, die op dit moment - naar eigen zeggen - opgefokt is, zegt hierbij dat hij [slachtoffer 1] af te willen maken. Op aandringen van [betrokkene 2] keert verdachte echter voor de deur van de woning van [slachtoffer 1] terug op zijn schreden. Hij steekt zijn vuurwapen weer in (een holster achter) zijn broeksband en verlaat samen met [betrokkene 2] het appartementencomplex. [betrokkene 3] is dan al weggegaan. [betrokkene 1], [betrokkene 2] en, kort daarachter, verdachte lopen vervolgens in de richting van hun auto. Als zij ter hoogte van de hoek [straat]/[straat] lopen, horen en zien zij dat [slachtoffer 1] met ontbloot bovenlijf op hen afkomt. [slachtoffer 1] zwaait daarbij met een klauwhamer. Verdachte trekt vrijwel onmiddellijk zijn wapen en schiet, vanaf een afstand van ongeveer 4 à 5 meter tweemaal gericht op de grond in de richting van [slachtoffer 1].
Ervan uitgaande dat zijn handelen voldoende indruk heeft gemaakt op [slachtoffer 1], steekt verdachte zijn vuurwapen weer in (een holster achter) zijn broeksband en loopt half achterwaarts richting de op de [straat] geparkeerde auto. [slachtoffer 1] loopt echter weer dreigend achter verdachte aan. Verdachte loopt richting het rechter voorportier van de auto (de bijrijderskant). Ongeveer een halve meter naast het rechter voorportier staat een boom. In de [straat] schiet verdachte nog driemaal. Na het eerste schot beweegt [slachtoffer 1] zo, dat de boom zich tussen hem en verdachte bevindt. Vervolgens stapt verdachte op de boom af om te kijken waar [slachtoffer 1] is gebleven. [slachtoffer 1] blijft dreigen met de klauwhamer. Verdachte vuurt nog een kogel af gericht op de benen van [slachtoffer 1]. Het wapen blokkeert en verdachte laadt het wapen nogmaals door. Ook het laatste schot vuurt verdachte af gericht op de benen van [slachtoffer 1]. Door dit schot wordt [slachtoffer 1] in zijn zij geraakt. Verdachte ziet dat hij [slachtoffer 1] in zijn zij heeft geraakt, steekt het wapen in (het holster achter) zijn broeksband en stapt aan de bijrijderkant in de auto. [betrokkene 2] rijdt weg. [slachtoffer 1] strompelt naar zijn woning en wordt door een ambulance naar het ziekenhuis overgebracht.
Op 8 juli 2009 is [slachtoffer 1] overleden aan het als gevolg van deze schotverwonding opgetreden massaal bloedverlies en weefselschade. Uit het schouwverslag volgt bovendien dat aan het rechterbovenbeen - halverwege tussen knie en heup - twee ronde penetrerende huidbeschadigingen zitten.
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw concludeert het hof op grond van het voorgaande dat het derde cq. vierde schot het bovenbeen van [slachtoffer 1] heeft doorboord en dat het vijfde - en laatste - schot van verdachte het schot zijwaarts door de romp is geweest waardoor [slachtoffer 1] is overleden.
In tegenstelling tot de raadsvrouw concludeert het hof voorts dat op het moment dat het fatale schot werd afgevuurd de boom zich tussen verdachte en [slachtoffer 1] bevond én dat [slachtoffer 1] zich - staande in het parkeervak aan de andere kant van die boom - op minimaal enige meters afstand van verdachte bevond. De door verdachte - voor het eerst - in hoger beroep afgelegde verklaring met betrekking tot zijn positie ten tijde van het fatale schot, te weten ter hoogte van de achterzijde van de auto, vindt geen steun in het dossier. Het hof neemt daarbij in overweging dat de verklaringen van verdachte naar het oordeel van het hof grotendeels onbetrouwbaar zijn, nu door hem in alle stadia van het onderzoek op verschillende punten, zoals zijn locatie ten tijde van het vijfde schot, volstrekt wisselende verklaringen zijn afgelegd.
Ten slotte stelt het hof op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting vast dat verdachte weliswaar voorafgaande aan het gebeurde tweemaal op verschillende tijdstippen met het betreffende vuurwapen heeft geschoten, maar geen geoefende schutter was.
Voorwaardelijk opzet
Om tot een bewezenverklaring van doodslag te komen dient het hof vast te stellen dat verdachtes (voorwaardelijk) opzet op de dood van het slachtoffer was gericht. Gelet op de voorgenoemde vaststellingen heeft verdachte de hem verweten gedraging niet willens en wetens op de dood van het slachtoffer gericht.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg - zoals hier de dood - is aanwezig indien de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden heeft aanvaard.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht. Het zal dan moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedragingen bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen).
Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, nu de (wisselende) verklaringen van de verdachte en de getuigenverklaringen geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedragingen in verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht, van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zozeer gericht op een bepaald gevolg dat het - behoudens contra-indicaties - niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard.
In aanmerking genomen de aard, te weten het agressieve en gevaarzettende karakter, van de gedraging van de verdachte en de omstandigheden waaronder deze is begaan - te weten het door een ongeoefende schutter op relatief korte afstand met een vuurwapen schieten in de richting van de benen van het zich bewegend slachtoffer, waarbij het wapen daaraan voorafgaand (nogmaals) door verdachte is doorgeladen - kan deze gedraging naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als zozeer gericht op het mogelijke gevolg - de dood van het slachtoffer - dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard. Van contra-indicaties hiervoor is het hof niet gebleken. Onder de hiervoor genoemde omstandigheden, gevoegd bij het feit van algemene bekendheid dat zich in de romp van het menselijk lichaam vitale organen bevinden en dat een schotverwonding in deze streek fatale gevolgen kan hebben, is het hof voorts van oordeel dat de kans dat het slachtoffer door de gedraging van verdachte zou komen te overlijden, aanmerkelijk is te achten.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
hij op 05 juli 2009 in de gemeente [gemeente 1], opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk met een vuurwapen een patroon heeft afgevuurd in de richting van voornoemde [slachtoffer 1], welk patroon voornoemde [slachtoffer 1] in de buikstreek heeft getroffen, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
2.
hij in de periode van 01 januari 2009 tot en met 05 juli 2009 in de gemeente [gemeente 2] en [gemeente 1] een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk FN, kaliber 7.65, kleur zwart), en munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid scherpe patronen (merk MKE), voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
doodslag.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en munitie van categorie III.
Strafbaarheid van het feit en van verdachte
Namens verdachte is bepleit dat hij zich in een positie heeft bevonden waarin sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van verdachte door [slachtoffer 1], waarbij er voor verdachte geen andere mogelijkheid openstond om zich te verdedigen zoals hij heeft gedaan. Hierbij is voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, aldus de raadsvrouw. Subsidiair heeft de raadsvrouw betoogd dat verdachte door de aanranding van [slachtoffer 1] in een hevige gemoedsbeweging verkeerde, waardoor hij de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden. Meer subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op putatief noodweer.
De voorwaarden voor noodweer houden op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding.
Allereerst staat ter beoordeling of sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed.
Gelet op de hiervoor beschreven vastgestelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat, nu [slachtoffer 1] op een voor verdachte onverhoeds moment met een klauwhamer in de aanslag snel op verdachte kwam gelopen, mede gelet op de situatie kort daarvoor bij de woning van [slachtoffer 1] in de [straat], onder deze omstandigheden sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een wederrechtelijke aanranding van verdachtes lichaam.
Het hof is evenwel van oordeel dat verdachtes handelen niet was geboden door de noodzakelijke verdediging van het eigen of andermans lijf, eerbaarheid of goed. Op het moment dat verdachte ziet dat [slachtoffer 1] voor het eerst op hem afkomt met een klauwhamer, bevindt [slachtoffer 1] zich nog op enige afstand van verdachte. Onder de gegeven omstandigheden had verdachte zich op dat moment aan de confrontatie met [slachtoffer 1] kunnen en moeten onttrekken. Hiervoor bestond voldoende tijd en gelegenheid. Er bestonden meer dan voldoende vluchtroutes, zoals de aan het einde van de [straat] gelegen [straat], waar verdachte zowel naar links als rechts had kunnen vluchten. Dit geldt ook voor de later ontstane situaties, waarbij verdachte zich blijft ophouden in de [straat] bij de auto. Door verdachte is niets anders aangevoerd dan dat hij (per se) in de geparkeerd staande auto wilde stappen. Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat van verdachte mocht worden gevergd de genoemde alternatieven (eerst) te gebruiken. Verdachte heeft dat niet gedaan en tevens is niet aannemelijk geworden dat dit geen reële alternatieven waren. Het gedane beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Ten overvloede overweegt het hof dat het handelen van verdachte evenmin was geboden door de verdediging. Het schieten in de richting van [slachtoffer 1] staat volstrekt niet in redelijke verhouding tot de ernst van de dreigende aanranding.
Nu het hof geen noodweersituatie aanwezig acht, faalt ook het beroep op noodweerexces.
Het beroep op putatief noodweer slaagt evenmin. Niet aannemelijk is geworden dat verdachte verschoonbaar heeft gedwaald ten aanzien van de feiten dan wel het recht (op zelfverdediging). De stelling dat de verdachte mocht menen gerechtigd te zijn om uit zelfverdediging in de richting van zijn opponent te schieten, ontbeert elke grond.
Voorts zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit of verdachte doen uitsluiten of verminderen. Het hof vindt in de zich in het dossier bevindende deskundigenrapportages, waaronder een PBC-rapport d.d. 26 januari 2012, onvoldoende aanleiding uit te gaan van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het hof acht dat niet aannemelijk geworden en houdt verdachte voor toerekeningsvatbaar. Het feit is strafbaar en verdachte is een strafbare dader.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 5 juli 2009 schuldig gemaakt aan doodslag doordat hij met een vuurwapen op en in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschoten. Het laatste schot heeft het slachtoffer in de zij geraakt, waaraan hij - enkele dagen later - in het ziekenhuis is overleden.
Verdachte heeft een bekende van hem willen assisteren bij het incasseren van een vermeende schuld van € 5000,-. Ondanks het feit dat verdachte zelf niets te maken had met dit zakelijke geschil trad hij op als de meest agressieve van het gezelschap. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat het verdachte is geweest die in opgefokte toestand het portaal van de flat van het slachtoffer is binnengedrongen en daar zijn pistool heeft doorgeladen. Na het ingrijpen van één van zijn 'vrienden' heeft verdachte zich naar buiten begeven. Als zij vervolgens gedrieën richting de auto lopen, komt [slachtoffer 1] met een klauwhamer in zijn hand achter hen aan. Verdachte bedenkt zich geen moment en schiet tweemaal naar de grond in de richting van [slachtoffer 1]. Ook in het kat- en muisspel dat hierop volgt kiest verdachte voor de aanval, wil hij per se in de auto plaatsnemen, en maakt hij geen gebruik van de reële mogelijkheid om het dreigende gedrag van [slachtoffer 1] te ontgaan. Uiteindelijk heeft verdachte tot vijfmaal toe gebruik gemaakt van zijn wapen.
Het schieten vond plaats op klaarlichte dag op de openbare weg in een woonwijk. Door onder deze omstandigheden vijf keer met een vuurwapen te schieten zijn niet alleen veel buurtbewoners van nabij getuige geweest van deze zeer heftige gebeurtenis, maar heeft verdachte ook gevaar veroorzaakt doordat zijn kogels (of het afketsen daarvan) mogelijk omstanders hadden kunnen raken.
De volstrekt buitenproportionele en gewelddadige reactie van de zijde van verdachte op de dreigende aanval van [slachtoffer 1], getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor het leven en de gezondheid van een ander. Dergelijk gewelddadig optreden in het openbaar is zeer bedreigend en versterkt de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Aan de nabestaanden van het overleden slachtoffer is onherstelbaar groot verlies en groot verdriet toegebracht, hetgeen is verwoord in de schriftelijke slachtofferverklaring van de vriendin van het slachtoffer.
Verdachte heeft tevens gedurende een aantal maanden een wapen en - bijbehorende - munitie voorhanden gehad. Het bezit van een vuurwapen brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen en de maatschappij in het algemeen met zich mee. Dit heeft zich in onderhavige zaak daadwerkelijk verwezenlijkt.
Uit een verdachte betreffend Uittreksel uit het Justitiële Documentatieregister d.d. 4 april 2012, blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Door de rechtbank is ter zake van doodslag zeven jaren gevangenisstraf opgelegd.
Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat in beginsel alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf ter afdoening in aanmerking komt.
Op grond van al het vorenstaande, in samenhang beschouwd, is het hof - met de advocaat-generaal - van oordeel dat oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van tien jaren passend en geboden is.
Onttrekking aan het verkeer
Het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een pistool, merk FN, kaliber 7.65. Dit zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Daarnaast is de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven munitie bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane feit aangetroffen. Zij behoren aan verdachte toe en kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten dan wel tot belemmering van de opsporing daarvan. Zij zullen worden onttrokken aan het verkeer aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Teruggave aan rechthebbende
Het hof zal de teruggave gelasten aan de rechthebbende van de in beslag genomen klauwhamer, nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet verzet.
Het hof zal - zoals is gevorderd door de advocaat-generaal - de teruggave aan de rechthebbende gelasten van de in beslag genomen klauwhamer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt EUR 7.461,49. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36b, 36d, 36f, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- een pistool, merk FN, kaliber 7.65;
- diverse stuks munitie, merk MKE.
Gelast de teruggave aan [benadeelde] van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
- een klauwhamer.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] terzake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van EUR 7.461,49 (zevenduizend vierhonderdeenenzestig euro en negenenveertig cent) bestaande uit EUR 5.961,49 (vijfduizend negenhonderdeenenzestig euro en negenenveertig cent) materiële schade en EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde], een bedrag te betalen van EUR 7.461,49 (zevenduizend vierhonderdeenenzestig euro en negenenveertig cent) bestaande uit EUR 5.961,49 (vijfduizend negenhonderdeenenzestig euro en negenenveertig cent) materiële schade en EUR 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 72 (tweeënzeventig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 20 augustus 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 8 juli 2009 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr. J. Dolfing, voorzitter,
mr. H.M.E. Tebbenhoff Rijnenberg en mr. J. Hielkema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 3 mei 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.