ECLI:NL:GHARN:2012:BW2536

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
20 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.056.268
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-conformiteit autotransportwagen en de toepassing van het Weens Koopverdrag

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem diende, gaat het om een geschil tussen een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid (appellante) en een buitenlandse vennootschap (geïntimeerde) over de non-conformiteit van een autotransportwagen die in juni 2008 door de geïntimeerde is aangeschaft. De autotransportwagen werd gekocht op basis van een internetadvertentie en bleek bij keuring in Noorwegen niet te voldoen aan de verwachtingen die de geïntimeerde had op basis van de Duitse registratiepapieren. De geïntimeerde vorderde ontbinding van de koopovereenkomst en teruggave van de koopsom, wat door de rechtbank in eerste aanleg werd toegewezen. De appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing.

Het hof bevestigde dat de zaak beoordeeld moest worden naar Nederlands recht, met inachtneming van het Weens Koopverdrag. Het hof oordeelde dat de appellante niet had voldaan aan de contractuele verplichtingen, omdat de autotransportwagen niet voldeed aan de verwachtingen die waren gewekt door de advertentie en de communicatie van de appellante. De rechtbank had terecht geoordeeld dat de meting in Noorwegen accuraat was en dat de appellante niet kon aantonen dat de verschillen in gewicht verklaard konden worden door omstandigheden die na de verkoop hadden plaatsgevonden.

Het hof concludeerde dat de geïntimeerde terecht de overeenkomst had ontbonden en dat de appellante de koopsom moest terugbetalen. Ook werd de appellante veroordeeld tot het betalen van de proceskosten in hoger beroep. De beslissing van de rechtbank werd grotendeels bekrachtigd, met uitzondering van de toewijzing van de wettelijke handelsrente over een schadevergoeding, die het hof om juridische redenen aanpaste.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.056.268
(zaaknummer rechtbank 98006)
arrest van de tweede kamer van 20 maart 2012
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante],
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. F. Kolkman,
tegen:
de buitenlandse vennootschap naar Noorse rechter
[geïntimeerde],
gevestigd te [vestigingsplaats] (Noorwegen),
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. P. Habermehl.
1 Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 20 mei 2009, 9 september 2009 en 18 november 2009 die de rechtbank Almelo tussen [appellante] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiseres heeft gewezen. Van de vonnissen is een kopie aan dit arrest gehecht.
2 Het geding in hoger beroep
2.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 29 januari 2010 en de herstelexploten van 3 maart 2010, 12 april 2010, 4 juni 2010 en 8 februari 2011,
- de memorie van grieven,
- de memorie van antwoord.
2.2 Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3 De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 1a tot en met f van het vonnis van 20 mei 2009.
4 De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1 Deze zaak gaat kort samengevat over het volgende. [geïntimeerde] heeft in juni 2008 van [appellante] een [autotransportwagen] (hierna: de autotransportwagen) gekocht naar aanlei-ding van een internetadvertentie. Voor de koop is de autotransportwagen in Duitsland gekeurd. In Noorwegen heeft [geïntimeerde] de autotransportwagen ter keuring aangeboden bij de [X] ([X]). Bij de weging bleek de autotransportwagen ongeveer 1.000 kg zwaarder dan de gegevens op het Duitse kentekenbewijs vermeldden. Volgens de gegevens in de Duitse registratiepapieren zou de autotransportwagen een laadvermogen van 2630 kg hebben (en niet 2360 kg, zoals de rechtbank eenmaal abusievelijk heeft opgenomen in haar vonnis van 9 september 2009 in rov. 6 ). Op basis van de Noorse meting is het laadvermogen slechts 1420 kg.
4.2 In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] ontbinding en teruggave van de koopsom met schadevergoeding gevorderd. De rechtbank heeft de vorderingen nagenoeg geheel toegewezen. Daartegen richt zich het hoger beroep.
4.3 Het hof stelt voorop dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat onderhavige zaak beoordeeld dient te worden naar Nederlands recht, in het bijzonder het Weens Koopverdrag. Waar de rechtbank desalniettemin bij de beoordeling melding maakt van bepalingen uit het Nederlands Burgerlijk Wetboek, die tevens regeling vinden in het Weens Koopverdrag, slaagt de daartegen gerichte grief in zoverre.
4.4 De eerste grief keert zich tegen het oordeel van de rechtbank dat [geïntimeerde] op basis van de internetadvertentie en de door [appellante] aan haar verzonden e-mail van 10 juni 2008 mocht verwachten dat de autotransportwagen drie auto's kon vervoeren. De grief faalt. De verkoper moet zaken afleveren die aan de overeenkomst beantwoorden. Bij de vaststelling van de contractuele vereisten, zijn mede advertenties en mededelingen van de verkoper van belang. [appellante] heeft in de internetadvertentie opgenomen "Kunt 3 auto's laden op de laadbak 2 recht op de bak en een schuin omhoog" en in haar e-mail aan [geïntimeerde] "[autotransportwagen] which can load three cars and a car ambulance for one car". Gegadigden voor de aangeboden autotransportwagen, zoals [geïntimeerde], zullen aan deze gegevens de gerechtvaardigde verwachting ontlenen dat de autotransportwagen drie auto's kan transporteren, dat wil zeggen opladen en vervoeren. De mogelijkheid drie auto's te kunnen vervoeren is daarom een kwalitatieve eis die is overeengekomen in de zin van artikel 35 in verbinding met artikel 8 lid 2 en lid 3 van het Weens Koopverdrag. [appellante] had met de verwachtingen die zij met haar verklaringen wekte rekening moeten houden bij de opstelling van haar advertentie en e-mail. Niet valt immers in te zien dat gegadigden slechts in de autotransportwagen geïnteresseerd zouden zijn voor het opladen van drie auto's, zonder die auto’s te kunnen vervoeren. De stelling van [appellante] dat zij slechts de bedoeling had om mede te delen dat er voldoende ruimte was voor het laden van drie auto's maar niet dat deze ook vervoerd konden worden, passeert het hof dan ook.
4.5 De tweede grief richt zich tegen het oordeel van de rechtbank dat – kort samengevat – de meting in Noorwegen op nauwkeurige wijze is verricht en er geen aanleiding bestaat voor (nader) onderzoek door een deskundige. Ook deze grief strandt. De rechtbank heeft [geïntimeerde] opgedragen bij akte bewijsstukken te overleggen waaruit blijkt dat de meting door [X] nauwkeurig en met inachtneming van door [appellante] genoemde uitgangspunten is geschied. [geïntimeerde] heeft bij akte van 7 oktober 2009 vervolgens een verklaring van [X] overgelegd die luidt:
"We certify that the above [autotransportwagen] is weighted 11.06.2009 and 23.09.2009 on our weight, fabrication: FLINTAB Vägsystem AB (Swedish), type 1704/1131, series no: 884841, which is cali-brated and tested by Norwegian Metrology Services according to Norwegian regulations standard. This standard comply with EU regulations. The weight was zero before the car was weighted, with the following results at both dates:
Front axle 3100 kg
Rear axle 2700 kg
Curb weight 5800 kg
As regulations demand, the weight is controlled at least every third year. Last control was done 26. April 2007.
The car was weighed to comply with manufacturer’s instructions, which has been documented in re-port dated 11. June 2009." [onderstrepingen hof]
4.6 De stelling van [appellante] dat in deze verklaring niets is vermeld over het opvolgen van aanwijzingen van de fabrikant en het ijken van het weegsysteem is dus gelet op de onder-streepte delen ervan feitelijk onjuist. In de verklaring is verder weliswaar niet opgenomen dat de wielen van de autotransportwagen exact op het actieve gedeelte van het weegplatform tot stilstand zijn gebracht, maar dat acht het hof niet doorslaggevend. Indien wielen niet op het actieve gedeelte staan, lijkt een weging überhaupt niet mogelijk. Bovendien heeft [appellante] niet toegelicht op welke wijze een meetverschil/fout van bijna 1000 kg zou kunnen worden veroorzaakt door een niet-exacte plaatsing van de wielen op het actieve gedeelte.
4.7 Met de rechtbank gaat het hof uit van de feitelijke meting door [X] waarvan niet is weersproken dat het een onafhankelijk instituut betreft. De omstandigheid dat in de Duitse registratieformulieren een ander gewicht staat en daar in onderhavige procedure geen sluitende verklaring voor is te vinden, doet daaraan onvoldoende afbreuk. [appellante] heeft bovendien niet toegelicht op welk moment en op welke wijze de weeggegevens in Duitsland zijn gemeten en geregistreerd. Dit laat de mogelijkheid open, en dat acht het hof niet onwaarschijnlijk, dat een verklaring voor de verschillen tussen de Noorse en Duitse gegevens is gelegen in een verbouwing van de autotransportwagen die na de Duitse registratie heeft plaatsgevonden, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd.
4.8 [appellante] stelt nog dat met de autotransportwagen in Nederland en Duitsland wel drie auto's geladen en vervoerd kunnen worden – waarbij zij overigens uitgaat van de gegevens die in de Duitse registratieformulieren staan – maar dat dat alleen volgens Noorse normen niet mag. Dit betoog heeft [appellante] niet toegelicht. Zo heeft [appellante] verzuimd toe te lichten waarin de in de verschillende landen geldende normen verschillen en welke relevantie dat heeft voor de onderhavige zaak. Het betoog faalt ook op andere gronden. Zowel de Duitse registratieformulieren als [X] gaan uit van een maximum totaalgewicht van de autotransportwagen van 7490 kg. Uitgaande van het gemeten gewicht in Noorwegen, waarbij de autotransportwagen zelf bijna 1000 kg zwaarder bleek dan [geïntimeerde] bij de koop op basis van de Duitse registratieformulieren was uitgegaan, is er een hogere asdruk en is het reste-rende laadvermogen navenant minder. Dat brengt noodzakelijkerwijs mee dat minder auto's geladen kunnen worden. Deze natuurkundige werkelijkheid is in Nederland en Duitsland niet anders dan in Noorwegen. De standpunten van [appellante] dat ten tijde van de verkoop in Duitsland de autotransportwagen geschikt was voor normaal gebruik en dat de geschiktheid voor het laden en vervoeren van drie auto's in Noorwegen bijzonder gebruik is dat niet is overeengekomen treft daarom geen doel. Bovendien heeft [geïntimeerde] haar vordering niet gestoeld op non-conformiteit naar in Noorwegen geldende normen zodat het verweer van [appellante] dien aangaande daarom al geen doel treft. Hetzelfde geldt voor haar stelling dat pas bij de meting in Noorwegen, derhalve na het moment van afleveren, non-conformiteit zou zijn ontstaan. Gesteld noch gebleken is immers dat de autotransportwagen tussen de levering in Duitsland en de weging in Noorwegen wijzigingen heeft ondergaan die het gewicht van de autotransportwagen tot bijna 1000 kg hebben doen toenemen. Anders dan [appellante] kennelijk stelt, is het moment van ontdekking van het gebrek (de weging in Noorwegen) niet gelijk te stellen met het ontstaan van een gebrek.
4.9 Op grond van al het vorenstaande moeten ook de derde en vierde grief het lot van de andere delen. Daarbij is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat de autotransportwagen niet geschikt is voor vervoer van drie auto's een wezenlijke tekortkoming oplevert. Een autotransportwagen wordt gekocht om auto's te transporteren en voor de koper is dan wezenlijk hoeveel auto's tegelijk kunnen worden vervoerd. Indien de koper uitgaat van drie auto's en aan die verwachting wordt niet voldaan, ontbreekt een cruciale eigenschap van het gekochte. Op grond van artikel 25 van het Weens Koopverdrag is derhalve sprake van een wezenlijke tekortkoming in de nakoming. Het betoog van [appellante] tot slot dat het gebrek aan de autotransportwagen voor haar niet voorzienbaar was omdat zij is uitgegaan van de Duitse registratieformulieren, kan niet tot een ander oordeel leiden. De uitzondering op de aansprakelijkheid van de verkoper voor de levering van non-conforme zaken die voorzien is in artikel 25 van het Weens Koopverdrag ziet immers op de gevolgen van een tekortkoming die niet voorzienbaar zijn. [appellante] heeft daarover niets gesteld.
4.10 [geïntimeerde] heeft de overeenkomst dus terecht bij brief van 28 juli 2008 ontbonden. Uit de ontbinding vloeien ongedaanmakingsverbintenissen voort. Terecht heeft de rechtbank [appellante] daarom veroordeeld de door [geïntimeerde] betaalde koopsom aan haar te restitueren.
4.11 De vijfde grief richt zich tegen de toewijzing van schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,85 vanwege de onnodig gemaakte reis om de autotransportwagen op te halen. Volgens [appellante] is er geen causaal verband als vereist in artikel 47 [bedoeld zal zijn: 74] van het Weens Koopverdrag. Zij stelt daartoe dat [geïntimeerde] voorafgaand aan de koop op basis van de gegevens in de Duitse registratieformulieren had kunnen nagaan dat volgens de Noorse normen de autotransportwagen geen drie auto’s zou mogen vervoeren. Over dit onjuiste betoog heeft het hof hiervoor onder 4.9 al geoordeeld.
4.12 Verder voert [appellante] aan dat [geïntimeerde] de kosten voor het ophalen van de autotransportwagen ook zou hebben gemaakt indien zij bij nader inzien had afgezien van de koop ervan. Ook dit standpunt treft geen doel. Indien [geïntimeerde] van de juiste stand van zaken op de hoogte was geweest, namelijk een daadwerkelijk laadvermogen van 1420 kg in plaats van 2630 kg, had zij de overeenkomst niet gesloten en de reis niet ondernomen. De omstandigheid dat [geïntimeerde] de reis naar Nederland wellicht mede voor andere doeleinden heeft benut doorbreekt het causale verband niet omdat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde], ongeacht de met [appellante] gesloten overeenkomst, in die periode toch al naar Nederland zou gaan. Overigens lijkt uit de door [geïntimeerde] bij conclusie van repliek overgelegde documenten te volgen dat – na omboeking van een vlucht op 13 juni 2008 naar Amsterdam – voor de avond van 23 juni 2008 de heenvlucht naar Düsseldorf is geboekt en op 25 juni 2008 de veerboot in Kiel terug is genomen, wat een normaal reisschema lijkt voor het ophalen in Duitsland van een autotransportwagen vanuit Noorwegen.
4.13 [appellante] voert terecht aan dat de rechtbank ten onrechte wettelijke handelsrente heeft toegewezen over het bedrag van € 1.000,85. De grondslag voor de vordering is immers schadevergoeding. Het Weens Koopverdrag bevat geen regeling over de hoogte van de te hante-ren rentevoet. De wettelijke handelsrente vindt zijn grondslag in de artikelen 6:119a en 6:120 BW. Deze bepalingen zijn ingevoegd in het Burgerlijk Wetboek ter implementatie van de Richtlijn 2000/35/EG van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Blijkens haar tekst, structuur en achtergrond sterkt deze richtlijn ertoe betalingsachterstanden bij handelstransacties tegen te gaan. Volgens overweging 13 daarvan heeft deze richtlijn enkel betrekking op betalingen tot vergoeding van handelstransacties en strekt zij niet tot - onder meer - regulering van transacties met consumenten of betalingen bij wijze van schadeloosstelling, met inbegrip van betalingen uit hoofde van verzekeringspolissen. Hieruit vloeit voort dat bij een handelstransactie de wederpartij van de tot leverantie of dienstverlening verplichte onderneming niet gerechtigd is tot de handelsrente over een vordering tot schadevergoeding, maar slechts tot de wettelijke rente.
4.14 Het door [appellante] gedane bewijsaanbod zal het hof tot slot afwijzen, omdat de te bewijzen aangeboden stellingen, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kunnen leiden.
Slotsom
4.15 De grieven falen grotendeels zodat de bestreden vonnissen onder verbetering van gronden moeten worden bekrachtigd, behoudens wat de te hanteren rentevoet betreft.
4.16 Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 1.345 voor griffierecht en op € 1.631 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt x tarief IV).
5 De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Almelo van 20 mei 2009, 9 september 2009 en 18 november 2009 behoudens voor zover over het bedrag van € 1.000,85 wettelijke handelsrente is toegewezen en doet in zoverre opnieuw recht:
wijst over voormeld bedrag wettelijke rente toe vanaf 28 juli 2008 tot de dag der algehele voldoening en wijst de restitutievordering voor het overige af;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 1.631 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op
€ 1.345 voor griffierecht;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. W.L. Valk, Th.C.M. Willemse en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2012.