As regulations demand, the weight is controlled at least every third year. Last control was done 26. April 2007.
The car was weighed to comply with manufacturer’s instructions, which has been documented in re-port dated 11. June 2009." [onderstrepingen hof]
4.6 De stelling van [appellante] dat in deze verklaring niets is vermeld over het opvolgen van aanwijzingen van de fabrikant en het ijken van het weegsysteem is dus gelet op de onder-streepte delen ervan feitelijk onjuist. In de verklaring is verder weliswaar niet opgenomen dat de wielen van de autotransportwagen exact op het actieve gedeelte van het weegplatform tot stilstand zijn gebracht, maar dat acht het hof niet doorslaggevend. Indien wielen niet op het actieve gedeelte staan, lijkt een weging überhaupt niet mogelijk. Bovendien heeft [appellante] niet toegelicht op welke wijze een meetverschil/fout van bijna 1000 kg zou kunnen worden veroorzaakt door een niet-exacte plaatsing van de wielen op het actieve gedeelte.
4.7 Met de rechtbank gaat het hof uit van de feitelijke meting door [X] waarvan niet is weersproken dat het een onafhankelijk instituut betreft. De omstandigheid dat in de Duitse registratieformulieren een ander gewicht staat en daar in onderhavige procedure geen sluitende verklaring voor is te vinden, doet daaraan onvoldoende afbreuk. [appellante] heeft bovendien niet toegelicht op welk moment en op welke wijze de weeggegevens in Duitsland zijn gemeten en geregistreerd. Dit laat de mogelijkheid open, en dat acht het hof niet onwaarschijnlijk, dat een verklaring voor de verschillen tussen de Noorse en Duitse gegevens is gelegen in een verbouwing van de autotransportwagen die na de Duitse registratie heeft plaatsgevonden, zoals [geïntimeerde] heeft aangevoerd.
4.8 [appellante] stelt nog dat met de autotransportwagen in Nederland en Duitsland wel drie auto's geladen en vervoerd kunnen worden – waarbij zij overigens uitgaat van de gegevens die in de Duitse registratieformulieren staan – maar dat dat alleen volgens Noorse normen niet mag. Dit betoog heeft [appellante] niet toegelicht. Zo heeft [appellante] verzuimd toe te lichten waarin de in de verschillende landen geldende normen verschillen en welke relevantie dat heeft voor de onderhavige zaak. Het betoog faalt ook op andere gronden. Zowel de Duitse registratieformulieren als [X] gaan uit van een maximum totaalgewicht van de autotransportwagen van 7490 kg. Uitgaande van het gemeten gewicht in Noorwegen, waarbij de autotransportwagen zelf bijna 1000 kg zwaarder bleek dan [geïntimeerde] bij de koop op basis van de Duitse registratieformulieren was uitgegaan, is er een hogere asdruk en is het reste-rende laadvermogen navenant minder. Dat brengt noodzakelijkerwijs mee dat minder auto's geladen kunnen worden. Deze natuurkundige werkelijkheid is in Nederland en Duitsland niet anders dan in Noorwegen. De standpunten van [appellante] dat ten tijde van de verkoop in Duitsland de autotransportwagen geschikt was voor normaal gebruik en dat de geschiktheid voor het laden en vervoeren van drie auto's in Noorwegen bijzonder gebruik is dat niet is overeengekomen treft daarom geen doel. Bovendien heeft [geïntimeerde] haar vordering niet gestoeld op non-conformiteit naar in Noorwegen geldende normen zodat het verweer van [appellante] dien aangaande daarom al geen doel treft. Hetzelfde geldt voor haar stelling dat pas bij de meting in Noorwegen, derhalve na het moment van afleveren, non-conformiteit zou zijn ontstaan. Gesteld noch gebleken is immers dat de autotransportwagen tussen de levering in Duitsland en de weging in Noorwegen wijzigingen heeft ondergaan die het gewicht van de autotransportwagen tot bijna 1000 kg hebben doen toenemen. Anders dan [appellante] kennelijk stelt, is het moment van ontdekking van het gebrek (de weging in Noorwegen) niet gelijk te stellen met het ontstaan van een gebrek.
4.9 Op grond van al het vorenstaande moeten ook de derde en vierde grief het lot van de andere delen. Daarbij is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat de autotransportwagen niet geschikt is voor vervoer van drie auto's een wezenlijke tekortkoming oplevert. Een autotransportwagen wordt gekocht om auto's te transporteren en voor de koper is dan wezenlijk hoeveel auto's tegelijk kunnen worden vervoerd. Indien de koper uitgaat van drie auto's en aan die verwachting wordt niet voldaan, ontbreekt een cruciale eigenschap van het gekochte. Op grond van artikel 25 van het Weens Koopverdrag is derhalve sprake van een wezenlijke tekortkoming in de nakoming. Het betoog van [appellante] tot slot dat het gebrek aan de autotransportwagen voor haar niet voorzienbaar was omdat zij is uitgegaan van de Duitse registratieformulieren, kan niet tot een ander oordeel leiden. De uitzondering op de aansprakelijkheid van de verkoper voor de levering van non-conforme zaken die voorzien is in artikel 25 van het Weens Koopverdrag ziet immers op de gevolgen van een tekortkoming die niet voorzienbaar zijn. [appellante] heeft daarover niets gesteld.
4.10 [geïntimeerde] heeft de overeenkomst dus terecht bij brief van 28 juli 2008 ontbonden. Uit de ontbinding vloeien ongedaanmakingsverbintenissen voort. Terecht heeft de rechtbank [appellante] daarom veroordeeld de door [geïntimeerde] betaalde koopsom aan haar te restitueren.
4.11 De vijfde grief richt zich tegen de toewijzing van schadevergoeding tot een bedrag van € 1.000,85 vanwege de onnodig gemaakte reis om de autotransportwagen op te halen. Volgens [appellante] is er geen causaal verband als vereist in artikel 47 [bedoeld zal zijn: 74] van het Weens Koopverdrag. Zij stelt daartoe dat [geïntimeerde] voorafgaand aan de koop op basis van de gegevens in de Duitse registratieformulieren had kunnen nagaan dat volgens de Noorse normen de autotransportwagen geen drie auto’s zou mogen vervoeren. Over dit onjuiste betoog heeft het hof hiervoor onder 4.9 al geoordeeld.
4.12 Verder voert [appellante] aan dat [geïntimeerde] de kosten voor het ophalen van de autotransportwagen ook zou hebben gemaakt indien zij bij nader inzien had afgezien van de koop ervan. Ook dit standpunt treft geen doel. Indien [geïntimeerde] van de juiste stand van zaken op de hoogte was geweest, namelijk een daadwerkelijk laadvermogen van 1420 kg in plaats van 2630 kg, had zij de overeenkomst niet gesloten en de reis niet ondernomen. De omstandigheid dat [geïntimeerde] de reis naar Nederland wellicht mede voor andere doeleinden heeft benut doorbreekt het causale verband niet omdat gesteld noch gebleken is dat [geïntimeerde], ongeacht de met [appellante] gesloten overeenkomst, in die periode toch al naar Nederland zou gaan. Overigens lijkt uit de door [geïntimeerde] bij conclusie van repliek overgelegde documenten te volgen dat – na omboeking van een vlucht op 13 juni 2008 naar Amsterdam – voor de avond van 23 juni 2008 de heenvlucht naar Düsseldorf is geboekt en op 25 juni 2008 de veerboot in Kiel terug is genomen, wat een normaal reisschema lijkt voor het ophalen in Duitsland van een autotransportwagen vanuit Noorwegen.
4.13 [appellante] voert terecht aan dat de rechtbank ten onrechte wettelijke handelsrente heeft toegewezen over het bedrag van € 1.000,85. De grondslag voor de vordering is immers schadevergoeding. Het Weens Koopverdrag bevat geen regeling over de hoogte van de te hante-ren rentevoet. De wettelijke handelsrente vindt zijn grondslag in de artikelen 6:119a en 6:120 BW. Deze bepalingen zijn ingevoegd in het Burgerlijk Wetboek ter implementatie van de Richtlijn 2000/35/EG van 29 juni 2000 betreffende bestrijding van betalingsachterstand bij handelstransacties. Blijkens haar tekst, structuur en achtergrond sterkt deze richtlijn ertoe betalingsachterstanden bij handelstransacties tegen te gaan. Volgens overweging 13 daarvan heeft deze richtlijn enkel betrekking op betalingen tot vergoeding van handelstransacties en strekt zij niet tot - onder meer - regulering van transacties met consumenten of betalingen bij wijze van schadeloosstelling, met inbegrip van betalingen uit hoofde van verzekeringspolissen. Hieruit vloeit voort dat bij een handelstransactie de wederpartij van de tot leverantie of dienstverlening verplichte onderneming niet gerechtigd is tot de handelsrente over een vordering tot schadevergoeding, maar slechts tot de wettelijke rente.
4.14 Het door [appellante] gedane bewijsaanbod zal het hof tot slot afwijzen, omdat de te bewijzen aangeboden stellingen, indien bewezen, niet tot een andere conclusie kunnen leiden.
Slotsom
4.15 De grieven falen grotendeels zodat de bestreden vonnissen onder verbetering van gronden moeten worden bekrachtigd, behoudens wat de te hanteren rentevoet betreft.
4.16 Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellante] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] worden begroot op € 1.345 voor griffierecht en op € 1.631 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt x tarief IV).