Beschikking d.d. 22 maart 2012
Zaaknummer 200.088.235
HET GERECHTSHOF ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Beschikking in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant in het principaal appel,
geïntimeerde in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. I.M.B. Kramer, kantoorhoudende te Amsterdam,
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal appel,
appellante in het incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
voorheen advocaat mr. B.P.G. Dijkers, kantoorhoudende te Almere,
thans advocaat mr. W.F. Wienen, kantoorhoudende te Almere.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 2 maart 2011 (zaaknummer 161995 / FA RK 09-3245) heeft de rechtbank Zwolle-Lelystad, locatie Lelystad (hierna: de rechtbank), - voor zover hier van belang - een zorgregeling tussen de man en de minderjarige [kind] (hierna: [kind]), geboren [in 2006], vastgesteld zoals weergegeven is in die beschikking. Daarnaast heeft de rechtbank onder meer de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] met ingang van 2 maart 2011 bepaald op € 470,- per maand en het verzoek om een door de man te betalen bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 1 juni 2011, heeft de man verzocht (naar het hof begrijpt) de beschikking van 2 maart 2011 te vernietigen voor zover daarin is bepaald dat de man met ingang van 2 maart 2011 € 470,- per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind] en opnieuw beslissende de door hem aan de vrouw te betalen kinderalimentatie op nihil te stellen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 18 augustus 2011, heeft de vrouw het verzoek bestreden en verzocht - naar het hof begrijpt - de grieven van de man te verwerpen.
Tevens heeft de vrouw bij voormeld verweerschrift incidenteel beroep ingesteld en daarin verzocht de beschikking van 2 maart 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende te bepalen dat de behoefte van [kind] € 721,50 per maand bedraagt, dat de man dat bedrag dient te voldoen, dat de aanvullende behoefte van de vrouw (geïndexeerd naar 2011) € 765,- netto per maand bedraagt en dat de man dat bedrag dient te voldoen. Daarnaast heeft de vrouw verzocht de zorg- en contactregeling tussen de man en [kind] zo te wijzigen dat zij omgang met elkaar hebben (naar het hof begrijpt gelet op punt 97 van het verweerschrift: iedere twee weken) in het weekend van vrijdag 17.00 uur tot maandagochtend, waarbij de man [kind] thuis bij de vrouw ophaalt op vrijdag om 17.00 uur en hij [kind] op de maandag naar school brengt.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 31 oktober 2011, heeft de man het verzoek in het incidenteel beroep bestreden.
Het hof heeft kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief met bijlagen van 5 juli 2011 met bijlagen, een brief met bijlagen van 29 juli 2011, een faxbrief van 19 augustus 2011, een brief met bijlagen van 1 december 2011 en een brief met bijlagen van 26 januari 2012, alle van mr. Kramer, alsmede een brief met bijlagen van 27 januari 2012 van mr. Wienen.
Ter zitting van 7 februari 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn partijen bijgestaan door hun advocaten. Beide advocaten hebben pleitnotities overgelegd.
De beoordeling
Inleiding
1. Uit het huwelijk tussen partijen is [kind] geboren. De vrouw heeft op 4 september 2009 een verzoek tot echtscheiding bij de rechtbank ingediend. De rechtbank heeft de echtscheiding tussen partijen bij beschikking van 23 juni 2010 uitgesproken. De echtscheidingsbeschikking is op 13 oktober 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2. De vrouw heeft in haar inleidend verzoek, dat op 4 september 2009 bij de rechtbank is ingediend, onder meer verzocht om de behoefte van [kind] vast te stellen op € 721,50 per maand, de door de man te betalen kinderalimentatie op dat bedrag te bepalen, haar behoefte vast te stellen op € 739,74 netto per maand en de door de man te betalen partneralimentatie op dat bedrag te bepalen. Daarnaast heeft ze verzocht om een zorgregeling tussen de man en [kind] vast te stellen. De man heeft zelfstandige verzoeken ingediend, waaronder eveneens het verzoek om een omgangsregeling tussen hem en [kind] vast te stellen. De rechtbank heeft op deze verzoeken beslist zoals hiervoor onder 'Het geding in eerste aanleg' weergegeven.
3. Partijen strijden niet over de ingangsdatum van de kinderalimentatie zoals door de rechtbank bepaald op 2 maart 2011. Het hof zal daarom ook van deze ingangsdatum uitgaan.
De ontvankelijkheid van het incidenteel appel
4. Ingevolge art. 361 lid 3 Rv kan een belanghebbende een verweerschrift indienen binnen vier weken na de toezending van een afschrift van het hoger beroepschrift aan hem/haar. Daarbij kan ingevolge art. 358 lid 5 Rv incidenteel appel ingesteld worden. De vrouw is te kennen gegeven dat zij tot uiterlijk 17 augustus 2011 een verweerschrift kon indienen. Zij heeft op 18 augustus 2011 een verweerschrift, tevens incidenteel appel, ingediend. Zij heeft daarbij kenbaar gemaakt dat zij zich een dag vergist heeft en heeft verzocht om - ondanks de termijnoverschrijding - het verweerschrift alsnog in behandeling te nemen.
5. Het hof dient ambtshalve te beoordelen of er binnen de toepasselijke appeltermijn is geappelleerd en indien dat niet het geval is, appellant ambtshalve niet-ontvankelijk te verklaren in zijn/haar appel. Zoals overwogen is het incidenteel appel niet binnen voornoemde termijn ingesteld. De man heeft enkel ingestemd met het in behandeling nemen van het verweerschrift van de vrouw en niet met het in behandeling nemen van het incidenteel appel. De vrouw zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar incidenteel appel. Het hof zal - evenals de man heeft gedaan - wel acht slaan op het verweerschrift, maar aldus alleen als verweer en niet als incidenteel appel.
De geschilpunten
6. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de rechtsgang in eerste aanleg;
- de behoefte van [kind];
- de draagkracht van de man en wel op de volgende punten:
- het inkomen;
- de woonlasten;
- de schulden;
- de advocaatkosten;
- de verdeling ter voorziening in de behoefte van [kind].
De rechtsgang in eerste aanleg
7. Het hof is van oordeel dat voor zover partijen klagen over de wijze van tot stand komen van de bestreden beschikking voor zover dit de onderhoudsbijdrage(n) betreft, zij geen belang meer hebben bij behandeling van die klachten. Immers, de man heeft thans in hoger beroep de kinderalimentatie in zijn geheel ter beoordeling aan het hof voorgelegd. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld hun inhoudelijke bezwaren tegen die punten van de beschikking van de rechtbank kenbaar te maken. Voorts strekt de procedure in hoger beroep er mede toe eventuele onvolkomenheden uit de eerste aanleg te verbeteren.
De behoefte van [kind]
8. De vrouw heeft gesteld dat de behoefte van [kind] € 721,50 per maand bedraagt. De man daarentegen heeft de behoefte berekend op € 475,- per maand.
9. Het hof overweegt dat voor de vaststelling van de behoefte aan een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van kinderen een systeem is ontwikkeld, in samenwerking met het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (het NIBUD) en gebaseerd op CBS-cijfers, dat is neergelegd in het Tremarapport en de daarbij behorende bijlage 'Tabel eigen aandeel kosten van kinderen'. In dat systeem is het netto gezinsinkomen in de laatste periode van het huwelijk een belangrijke factor, naast de leeftijd en het aantal kinderen, omdat de behoefte van een kind (lees: de uitgaven voor een kind) gerelateerd is aan de welstand van de ouders.
10. Niet in geschil is dat partijen in 2009 uit elkaar gegaan zijn en dat partijen vanaf in ieder geval 13 augustus 2009 geen gezamenlijke financiële huishouding meer voerden. De man heeft gesteld dat het netto gezinsinkomen € 3.500,- per maand heeft bedragen. Het hof zal evenals de vrouw gedaan heeft, het gezinsinkomen berekenen op basis van het gemiddelde inkomen uit de onderneming in 2009 en de twee voorgaande jaren, waarbij het hof - anders dan de vrouw - niet uitgaat van de prognose 2009 maar van de uiteindelijke gegevens over dat jaar. Blijkens de door de man ingebrachte verlies- en winstrekeningen is in 2007 een bedrijfsresultaat van € 40.003,- behaald, in 2008 € 46.453,- en in 2009 € 43.403,-. Dat is gemiddeld € 43.286,33 per jaar. Het hof berekent dat daaruit een besteedbaar inkomen volgt van € 2.891,- netto per maand. De berekening van de vrouw van haar netto-inkomen in 2009 van € 1.586,04 per maand, is niet door de man bestreden. Tezamen heeft het gezinsinkomen aldus € 4.477,04 netto per maand bedragen. Uitgaande van 4 kinderbijslagpunten berekent het hof de behoefte van [kind] op € 701,09 per maand. Vermeerderd met de wettelijke indexering bedraagt die behoefte in 2011 € 723,67 per maand.
Draagkracht van de man
* Het inkomen
11. Partijen verschillen van mening over het te hanteren inkomen van de man voor het berekenen van zijn draagkracht. Anders dan de man, bepleit de vrouw dat er sprake is van een verwijtbaar inkomensverlies dat voor rekening van de man moet blijven.
12. Het hof heeft het volgende uit de stukken opgemaakt. Toen partijen nog gehuwd waren had de man een hondendagopvang en uitlaatservice. Deze onderneming was gelegen op grond die eigendom is van de ouders van de vrouw en achter de woning waarvan partijen de ene helft in eigendom hadden en de ouders van de vrouw de andere helft. In de beschikking voorlopige voorzieningen van 13 augustus 2009 en die van 30 oktober 2009 is onder meer bepaald dat de vrouw bij uitsluiting gerechtigd is tot het gebruik van de echtelijke woning steeds van zondag 18.00 uur tot vrijdag 17.00 uur en de man de overige tijd. Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 16 april 2010 heeft de rechtbank het uitsluitend gebruik van de vrouw uitgebreid en bepaald dat alleen de vrouw het gebruik heeft van de echtelijke woning en het perceel waarop deze woning zich bevindt.
De man heeft onbestreden aangevoerd dat hij eind november 2010 voornoemde onderneming gestaakt heeft en dat hij in november en december 2010 niet gewerkt heeft. Duidelijk is dat de huur van het bedrijfspand verdubbeld is en dat de rechter heeft geoordeeld dat de hogere huur marktconform is.
De man is daarna gaan werken in de onderneming van zijn vriendin, mevrouw S. Seuren. Niet in geschil is dat de onderneming van de vriendin in augustus 2010 is opgericht en een hondenuitlaatservice betreft en geen hondenopvang. De man kreeg eerst 20 tot 25 uren per week uitbetaald en inmiddels 32 uren per week, omdat de omzet gegroeid is. Niet bestreden is dat de man met dat werk minder inkomen verdient dan het inkomen dat hij voorheen met zijn onderneming genereerde.
13. Aan de orde is de vraag of er sprake is van verwijtbaar inkomensverlies. Het hof is van oordeel dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord en overweegt daartoe het volgende. De keuze van de man om de onderneming niet langer voort te zetten acht het hof gerechtvaardigd, gelet met name op de verbondenheid tussen de echtelijke woning waar de vrouw woonde en het daarachter gelegen bedrijfspand dat de man huurde van de ouders van de vrouw, alsmede de door de man gestelde en door de vrouw niet weersproken verstoorde verhoudingen tussen niet alleen hem en de vrouw maar ook tussen hem en de ouders van de vrouw, zijn verhuurders, nog los van de door de man genoemde verdubbeling van de huur van het bedrijfspand en de vraag of hij dat kon opbrengen. Niet in geschil is dat de man heeft geprobeerd het bedrijfspand en de woning over te nemen, maar hij dat niet gefinancierd kon krijgen.
14. Vaststaat dat de man het staken van de onderneming die hij had ten tijde van het huwelijk, niet meer ongedaan kan maken. Dat de man redelijkerwijs in staat moet worden geacht om binnen afzienbare termijn weer een onderneming te gaan voeren zoals die hij had, acht het hof niet aannemelijk, nu een hondenopvang niet eenvoudig op een andere plaats te starten is, gelet op de daarvoor benodigde locatie en vergunningen. Het hof acht het inkomensverlies derhalve in zoverre niet voor herstel vatbaar. Of de man in toekomst ooit - zoals hij hoopt - in staat zal zijn weer een hondenvang te beginnen, is nu zo onzeker dat het hof daarmee thans geen rekening houdt.
15. De vrouw betoogt dat de man meer kan verdienen dan hij nu doet. De man heeft daartegen ingebracht dat de onderneming van zijn partner onvoldoende opbrengt om hem meer te laten verdienen. Nog daargelaten dat deze stelling niet is onderbouwd wegens het ontbreken van stukken die inzicht geven in deze onderneming, heeft de man ook niet onderbouwd waarom hij niet elders tegen een betere beloning dan thans kan werken. Van enige verplichting om in het bedrijf van zijn partner te werken is geen sprake; zij kan ook iemand anders inhuren ten behoeve van het uitlaatwerk. De man heeft geen sollicitaties of andere inspanningen om werk tegen een aanvaardbaar inkomen te vinden, ingebracht. Gelet op zijn onderhoudsverplichting jegens [kind] mag dat wel van hem verwacht worden. Het hof zal dan ook uitgaan van de door de rechtbank vastgestelde verdiencapaciteit.
16. Het argument van de man dat hij niet op vrijdags kan werken omdat hij dan voor [kind] zorgt, gaat niet op, omdat [kind] die dag naar school gaat en de man niet de hele dag voor hem hoeft te zorgen. Nu ook niet van andere redenen (voldoende) is gebleken waarom de man niet ten minste 36 uren per week kan werken, ziet het hof geen reden om met minder uren rekening te houden. Het hof gaat er daarbij overigens van uit dat partijen de zorgregeling nakomen en houdt daarom rekening met een werkweek van 36 uren in plaats van de door de rechtbank genoemde 40 uren per week. De man heeft niet bestreden dat hij - zoals de rechtbank heeft overwogen - met een 40-urige werkweek € 35.000,- bruto per jaar kan verdienen. Nu het hof uitgaat van een 36-urige werkweek berekent het hof de verdiencapaciteit van de man op (36/40e van € 35.000,-) € 31.500,- bruto per jaar oftewel € 2.625,- bruto per maand. Het hof acht het inkomensverlies in zoverre voor herstel vatbaar.
17. De opmerking van de vrouw dat de man weer als vrachtwagenchauffeur kan werken waarmee hij vroeger f 5.000,- per maand verdiende oftewel € 2.268,90 per maand, kan, nu dat niet getuigt van een hogere verdiencapaciteit, worden gepasseerd.
18. Op de vraag van de vrouw waarom de man de nieuwe onderneming niet op zijn naam is gestart maar deze op naam van zijn vriendin staat, heeft de man ter zitting - onbestreden - aangegeven, dat de schulden aan de schuldeisers van de oude onderneming nog voldaan moeten worden en hij daarom geen nieuwe onderneming kon starten en dat geen bank de opstartkosten wil financieren. Het hof gaat dan ook thans uit van voornoemde verdiencapaciteit in loondienst.
*De woonlasten
19. De vrouw heeft ter zitting aangevoerd dat zij betwijfelt of de woonlasten van de man van € 400,- per maand redelijk zijn. De man heeft een door mevrouw Seuren ondertekende verklaring van 17 oktober 2010 ingebracht. Die houdt in dat de man een kamer is toegewezen, dat hij gebruik mag maken van de bijkomende voorzieningen en de gemeenschappelijke ruimte in haar woning en zij daarvoor € 100,- per week van de man ontvangt.
Nu de man en mevrouw Seuren een relatie hebben, acht het hof niet aannemelijk dat de man slechts een kamer van zijn vriendin huurt. Het hof zal daarom het uitgangspunt dat partners de woonlasten delen hanteren en de man de helft van de woonlasten van zijn partner toerekenen. Uit de beschikking van 16 april 2010 van de rechtbank maakt het hof op dat de man heeft laten weten dat mevrouw Seuren een kale huur van € 695,- per maand betaalt. Ter zitting van het hof heeft de man desgevraagd aangegeven dat hij niet weet welke huur zijn partner betaalt. Bij gebrek aan nadere gegevens zal het hof uitgaan van de eerder door de man genoemde huur van € 695,- per maand en hem daar de helft van toerekenen. Gelet op het inkomen van de man is dat geen onredelijke woonlast en behoeft die woonlast daarvoor geen correctie. De man heeft ter zitting van het hof gesteld dat hij niet kan bijdragen in de huur. Deze stelling passeert het hof omdat de man ter zitting heeft laten weten dat hij de hogere kamerhuur van € 400,- per maand wel betaalt.
* De schulden
20. De man heeft in zijn appelschrift gesteld dat zijn schuldenlast hoog is en moet worden meegenomen. De vrouw bepleit dat de schulden buiten beschouwing dienen te blijven.
21. De man verwijst voor wat betreft de onderbouwing van zijn schuldenlast naar zijn brief van 14 januari 2011. In die brief heeft de man drie schulden genoemd en daarbij ingebracht een aanmaning van 30 oktober 2010 terzake een schuld betreffende gemeentelijke belastingen van € 417,31, een factuur van de mediator van € 446,25 van 1 november 2010 en een openstaande vordering van Interpolis terzake een verzekeringspremie van € 544,71 van 16 november 2010. Wat deze en eventuele andere schulden van de man betreft, neemt het hof in ogenschouw dat hij noch in zijn (laatste) draagkrachtberekening, noch anderszins concreet heeft aangegeven welke aflossing en/of kosten hij voor deze schulden maakt en hoe deze schulden in een draagkrachtberekening meegenomen moeten worden. Het hof zal daarom de stellingen van de man met betrekking tot zijn schuldenlast passeren.
* De advocaatkosten
22. Partijen zijn het er niet over eens of de door de man aangevoerde advocaatkosten -die door de rechtbank onder de post 134 "overige kosten" in haar draagkrachtberekening zijn meegenomen - in aanmerking genomen mogen worden. Het hof beschouwt advocaatkosten gemaakt in het kader van een familierechtelijke procedure vanwege hun eenmalige en bijzondere aard niet als een noodzakelijke last die voorrang heeft boven de onderhoudsverplichting voor een kind, zodat deze kosten bij de berekening van de draagkracht van de man buiten beschouwing zullen worden gelaten.
* De draagkrachtberekening
23. Het voorgaande en mede in aanmerking genomen de niet betwiste posten in de draagkrachtberekening van de rechtbank, leidt tot de aan deze beschikking gehechte en door de griffier gewaarmerkte draagkrachtberekening. Daarbij merkt het hof nog op dat de door de rechtbank gehanteerde premie zorgverzekering overeenstemt met de polis van 2011 die de man bij zijn brief van 14 januari 2011 heeft ingebracht. De inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet zal het hof op basis van voornoemd inkomen berekenen.
24. Uit de draagkrachtberekening blijkt dat de man een draagkracht beschikbaar heeft van (€ 460,- + een fiscaal voordeel kinderalimentatie van € 41,-) € 501,- per maand.
De draagkracht van de vrouw
25. In beginsel dienen de onderhoudsplichtigen naar rato van hun draagkracht te voorzien in de kosten van de kinderen. De man heeft gesteld dat de kosten van [kind] tussen partijen verdeeld moeten worden en dat de vrouw niet voldoende recente gegevens heeft ingebracht. De vrouw heeft nadien bij brief van 27 januari 2012 een aantal financiële gegevens overgelegd. Zij heeft daarbij echter geen draagkrachtberekening ingebracht alhoewel dat wel op haar weg had gelegen. Evenmin heeft zij haar draagkracht ter zitting van het hof toegelicht.
26. Wat betreft het inkomen heeft de vrouw ter zitting onbestreden aangevoerd dat zij met ingang van 1 februari 2012 evenals voorheen weer 24 uren per week werkt in plaats van 32 uren per week. Het hof zal daarom voor de periode vanaf 2 maart 2011 tot 1 februari 2012 uitgaan van het inkomen zoals dat blijkt uit de ingebrachte loonstrook van oktober, november en december 2011, te weten een brutoloon van € 2.351,54 per maand, te vermeerderen met een 13e maand zoals het hof opmaakt uit de loonstrook van december 2011, alsmede de gebruikelijke vakantietoeslag. Voor de periode vanaf 1 februari 2012 zal het hof rekening houden met 24/32e deel van dit inkomen.
Het hof zal in beide perioden daarnaast in de draagkrachtberekening het kindgebonden budget en de heffingskortingen zoals die uit de wet voortvloeien betrekken.
27. Wat betreft de lasten stelt het hof voorop dat bij een berekening van de draagkracht voor het vaststellen van de kinderalimentatie als uitgangspunt geldt dat slechts rekening wordt gehouden met noodzakelijke lasten. Tot dergelijke lasten worden slechts die lasten gerekend, die ten opzichte van de onderhoudsgerechtigde kinderen in ieder geval als redelijke uitgaven kunnen worden beschouwd. Het hof betrekt daarom alleen de woonlasten (zoals die uit de stukken naar voren komen) en de kosten van de zorgverzekering (zoals die uit de ingebrachte polis blijkt), nu een zorgverzekering verplicht is. Het hof neemt eveneens de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekering mee omdat die eveneens verplicht is. Het hof heeft die bijdrage op basis van voornoemd loon berekend.
Overige kosten zoals de overige verzekeringen en kinderopvangkosten die de vrouw in haar brief van 27 januari 2012 heeft genoemd, zijn niet toegelicht en zullen (reeds) daarom niet in de berekening worden betrokken.
28. Uit de draagkrachtberekeningen blijkt dat de vrouw in de periode vanaf 2 maart 2011 tot 1 februari 2012 een draagkracht beschikbaar heeft van € 568,- per maand en in de periode vanaf 1 februari 2012 een draagkracht van € 286,- per maand.
De verdeling van de kosten van [kind]
29. Gelet op voornoemde berekeningen van de draagkracht van partijen is in de periode van 2 maart 2011 tot 1 februari 2012 de totale beschikbare draagkrachtruimte (€ 501,- + € 568,-) € 1.069,- per maand. In de periode vanaf 1 februari 2012 is dat (€ 501,- + € 286,-) € 787,- per maand.
30. Het aandeel van een ouder in de kosten van verzorging en opvoeding van een kind wordt vervolgens berekend door de draagkracht van de betreffende ouder te delen door de totale draagkrachtruimte van partijen gezamenlijk en vervolgens te vermenigvuldigen met de behoefte van dat kind.
31. Het hof berekent het aandeel van de man in de periode van 2 maart 2011 tot 1 februari 2012 op 501/1069e deel van € 723,67 oftewel afgerond € 339,- per maand.
32. Het hof berekent het aandeel van de man in de periode vanaf 1 februari 2012 op 501/787e deel van € 723,67 oftewel afgerond € 461,- per maand.
33. Het hof zal de door de man te betalen kinderalimentatie daarom op die bedragen bepalen en het meer of anders verzochte afwijzen.
Slotsom
34. Op grond van het voorgaande dient de beschikking waarvan beroep te worden vernietigd voor zover het de kinderalimentatie betreft. De vrouw zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar te laat ingestelde incidenteel appel.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart de vrouw niet-ontvankelijk in haar incidenteel appel;
vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover het de kinderalimentatie betreft;
en in zoverre opnieuw beslissende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind], geboren [in 2006], in de periode van 2 maart 2011 tot 1 februari 2012 op € 339,-per maand en in de periode vanaf 1 februari 2012 op € 461,- per maand;
bepaalt dat deze kinderalimentatie, voor zover de termijnen niet zijn verstreken, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw dient te worden voldaan;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.H. Garos, voorzitter, M.P. den Hollander en D.J. Buijs en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 maart 2012 in bijzijn van de griffier.