42. Tegen de achtergrond van hetgeen het hof hiervoor in het algemeen heeft overwogen over het door [geïntimeerde] te leveren bewijs, geldt met betrekking tot deze omstandigheden het volgende :
Ad a: Wanneer [geïntimeerde] bewijst dat de kans dat de urotheelkanker een andere
oorzaak heeft dan de blootstelling (aanmerkelijk) groter is dan de kans dat
de urotheelkanker door de blootstelling is veroorzaakt, heeft zij daarmee
nog niet bewezen dat de urotheelkanker niet door de blootstelling is
veroorzaakt. De aansprakelijkheid van [geïntimeerde] wordt ook niet zonder
meer verminderd tot 17%. Vermindering is slechts aan de orde voor wat
betreft omstandigheden die aan
[vader] kunnen worden toegerekend. De omstandigheid dat
urotheelkanker diverse mogelijke (andere) oorzaken heeft, kan niet aan
hem worden toegerekend en leidt dan ook niet tot vermindering van de
aansprakelijkheid van [geïntimeerde];
Ad b: Uitgangspunt is dat wanneer de schade van [vader] zowel bij [geïntimeerde]
als bij de vorige werkgevers van [vader] kan zijn ontstaan [geïntimeerde] en
de andere werkgevers, op grond van het bepaalde in artikel 6:99 BW,
hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens [vader] voor de gehele schade,
tenzij [geïntimeerde] of de andere werkgevers bewijzen dat de schade niet bij hen
is ontstaan. [geïntimeerde] dient dan ook te bewijzen dat de schade bij de andere
werkgevers, en niet bij haar, is ontstaan. Dat de kans aanwezig is dat de
schade bij de andere werkgevers is ontstaan, is daartoe onvoldoende en
vormt ook geen aan [vader] toerekenbare omstandigheid die
vermindering van de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] rechtvaardigt;
Ad c: [appellante] heeft met de getuigenverklaringen van haar moeder, haar broer,
zichzelf en de directe collega’s van [vader] aannemelijk gemaakt dat
haar vader zijn vrije tijd voor een groot deel besteedde aan zijn hobby’s
(o.a. korfbal) en weinig tijd had voor het, anders dan incidenteel,
verrichten van schilderwerkzaamheden naast zijn werkzaamheden voor
[geïntimeerde]. [geïntimeerde] heeft haar stellingen in het licht van de gemotiveerde
betwisting ervan door [appellante], dan ook onvoldoende onderbouwd.
Bewijslevering door [geïntimeerde] is om die reden niet aan de orde;
Ad d: Nu aangenomen moet worden dat niet longkanker maar urotheelkanker de
primaire kanker is, is alleen om die reden een eventueel verhoogd risico op
longkanker vanwege de blootstelling aan Randongas niet relevant;
Ad e: Het is voldoende aannemelijk geworden dat [vader] enige tijd zelf
gerookt heeft, dat hij alcohol gebruikte en dat hij langdurig passief heeft
gerookt. Desalniettemin komen de deskundigen tot het oordeel (pag. 6 van
hun rapport):
“Er kan op basis van de rook- en drinkgewoonten van dhr. [appellante] en daarover aanwezige
literatuur gesteld worden dat die bij het ontstaan van zijn blaas- en longkanker niet of
slechts in geringe mate een rol gespeeld hebben. Dat geldt in individuele basis ook voor
de betekenis van passief roken in relatie tot beide aandoeningen."
De deskundigen hebben dit oordeel in hun rapport uitgebreid onderbouwd.
Op blz. 5 van hun rapport hebben de deskundigen het volgende geschreven
over de relatie tussen (passief) roken en alcoholgebruik en urotheelkanker:
“Bij blaaskanker heeft iemand die minder dan 10 jaren heeft gerookt en dan nog minder
dan 10 sigaretten per dag weliswaar 25% meer kans op deze aandoening maar deze relatie
was ook bij combinatie van meerdere studies niet statistisch significant (Brennan et al
2000). Meer dan 20 jaar na het stoppen met roken is het risico wanneer men minder dan
20 jaar heeft gerookt nauwelijks hoger dan dat van de niet-rokers. Hoewel op
mechanische gronden passief roken ook tot een verhoogd risico zou moeten leiden, is
daarvoor het bewijs vanuit epidemiologisch onderzoek nog niet overtuigend (Zeegers et al
2002 en 2004).
(…)
Hoewel er geen twijfel over bestaat dat alcohol kankerverwekkend is, zijn de bevindingen
uit de literatuur met betrekking tot het risico op blaas- en longkanker allerminst
eenduidig. Uit recente onderzoeksgegevens komen geen aanwijzingen voor een verhoogd
risico op blaaskanker noch op longkanker door gebruik van alcohol (Petucchi et al 2009,
Thygesen et al 2009, Chao et al 2008).”
In reactie op het commentaar namens [geïntimeerde] op hun concept-rapport
hebben de deskundigen onder meer het volgende opgemerkt (pag 1):
"Blaaskanker. Dhr. [appellante] heeft actief drie jaar (1969-1972) minder dan 10 sigaretten per
dag gerookt. Brennan et al (2000) komen na hun analyse van 11 case-control studies tot
de conclusie dat er tussen rokers (1-10 sigaretten/dg) en niet rokers pas na 10 jaar roken
een significant verschil waarneembaar is in het aantal gevallen van blaaskanker. De
bijdrage van actief roken aan een verhoogde kans op het ontstaan van blaaskanker moet
bij dhr. [appellante] dan ook gering geacht worden. Van passief roken is zeker sprake geweest.
In dat verband werd terecht gewezen op de mogelijkheid van deze blootstelling in de
jaren dat dhr. [appellante] nog bij zijn ouders woonde. (aangepast in rapport).
In het commentaar wordt het systematic review van Zeegers et al (2004) aangehaald. Met
betrekking tot de betekenis van passief roken stellen zij dat er mogelijk een verband kan
bestaan met blaaskanker risico op mechanische gronden, maar dat het bewijs vanuit
epidemiologisch onderzoek nog niet overtuigend is. In hun eigen prospectieve studie
(Zeegers et al 2003) zagen zij geen verhoogd risico. Hier zou echter nog de kanttekening
bij geplaatst kunnen worden, dat Bjerregaard et al (2006) in een grote Europese studie wel
een significant verband (RR 1.38) vonden met passief roken tijdens de kinderjaren maar
niet wanneer zich deze blootstelling pas vanaf volwassen leeftijd voordeed. Binnen de
subgroep ex-rokers was dit verband met passief roken tijdens de kinderjaren minder sterk
(RR 1.10) en ook niet significant. Dit leidt voor ons tot de conclusie dat een rol voor
passief roken bij het ontstaan van blaaskanker bij dhr. [appellante] niet zonder meer kan
worden uitgesloten, maar dat haar bijdrage aan een verhoogd risico gering moet worden
geacht.
Met betrekking tot de associatie tussen het gebruik van alcohol- en blaaskanker staat in
het door IndusTox aangehaalde artikel van Zeegers et al (2004) een tegenstrijdigheid. Uit
hun meta-analyse van 30 studies komt een licht verhoogd risico voor alcohol naar voren,
maar het is statistisch niet significant. Dan is het opmerkelijk dat men vervolgens bij de
conclusies stelt dat er overtuigend bewijs bestaat voor deze relatie. In de samenvatting
merkt men dit ook op maar men acht het verhoogde risico klinisch niet relevant. Het
alcoholgebruik van dhr. [appellante] bedroeg gemiddeld genomen nog geen 1 consumptie per
dag. Zo er al sprake is van een associatie dan zal die met dit gebruik niet van betekenis
zijn."
[geïntimeerde] heeft dit oordeel van de deskundigen, zowel in eerste aanleg als in
hoger beroep, bestreden. De door haar in dat verband aangevoerde
argumenten zijn namens haar ook al naar voren gebracht in reactie op het
concept-rapport van de deskundigen en zijn door de deskundigen
besproken. Het hof ziet in hetgeen door [geïntimeerde] is aangevoerd geen reden
om zich niet aan te sluiten bij het oordeel van de deskundigen. Daarbij
neemt het hof in aanmerking dat het oordeel van de deskundigen hem
overtuigend overkomt, nu het deugdelijk is onderbouwd, consistent is en in
dat oordeel de namens [geïntimeerde] aangevoerde argumenten zijn
meegewogen. Gesteld noch gebleken is dat de door de deskundigen
gehanteerde uitgangspunten over het (passieve) roken en het
alcoholgebruik van [vader] onjuist zijn. Naar het oordeel van het hof
sluiten deze uitgangspunten overigens ook aan bij wat in de
getuigenverhoren over het rookgedrag en alcoholgebruik van [vader]
naar voren is gekomen.
Nu het hof het oordeel van de deskundigen over de relatie tussen het
rookgedrag en het alcoholgebruik van [vader] en de urotheelkanker
volgt, gaat het er vanuit dat het rookgedrag en het alcoholgebruik slechts
een geringe rol hebben gespeeld. Onder die omstandigheden is er
onvoldoende reden om de aansprakelijkheid van [geïntimeerde] te verminderen
met een percentage wegens omstandigheden die aan [vader] kunnen
worden toegerekend.