ECLI:NL:GHARN:2012:BV9580

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
21 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-001740-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag met psychische overmacht en de beoordeling van toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 21 maart 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Utrecht. De verdachte is beschuldigd van poging tot moord, maar het hof heeft geoordeeld dat poging tot doodslag bewezen is. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 5 januari 2011, waarbij de verdachte, na het ontdekken van een onbeslapen bed in het chalet van zijn vrouw, met een mes meerdere keren heeft gestoken op [slachtoffer], de minnaar van zijn vrouw. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een gemoedsopwelling heeft gehandeld en niet de tijd heeft gehad om zich te beraden op zijn daden, waardoor de voorbedachte raad niet bewezen is verklaard.

De verdediging heeft een beroep gedaan op psychische overmacht, stellende dat de verdachte door zijn posttraumatische stressstoornis (PTSS) niet in staat was om zijn wil te sturen. Het hof heeft echter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor de invloed van deze stoornis op het delict. De deskundigen waren verdeeld over de diagnose en de impact van de psychische aandoeningen van de verdachte. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk als volledig toerekeningsvatbaar beschouwd.

De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van zes jaar geëist. Het hof heeft echter een gevangenisstraf van vier jaar en zes maanden opgelegd, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is gepleegd. Het hof heeft ook het in beslag genomen mes aan het verkeer onttrokken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de psychische toestand van de verdachte in relatie tot zijn daden en de gevolgen daarvan voor het slachtoffer en zijn omgeving.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM
Sector strafrecht
Parketnummer: 21-001740-11
Uitspraak d.d.: 21 maart 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Utrecht van
27 april 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1967],
thans verblijvende in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 5 oktober 2011 en 7 maart 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van poging moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr E.J.M. de Wild, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 5 januari 2011 te [plaats] gemeente [naam gemeente], althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, één of meermalen heeft gestoken met een mes in de rug en/of buik en/of nek/hals en/of een hand van die [slachtoffer], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 5 januari 2011 te [plaats] gemeente [naam gemeente], althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet één of meermalen heeft gestoken met een mes in de rug en/of buik en/of nek/hals en/of een hand van die [slachtoffer] zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden, die ter terechtzitting ook niet ter discussie hebben gestaan.
Verdachte is in de ochtend van 5 januari 2011 naar recreatiedorp [naam recreatiedorp] te [plaats] gereden om met zijn vrouw over hun relatieproblemen te gaan praten. Daar aangekomen is hij naar het chalet waar zijn vrouw en hij woonden, toegelopen. Hij ging naar binnen en ontdekte dat er niemand thuis was. Hij zag dat het bed onbeslapen was. Verdachte heeft een mes gepakt en is daarna richting het chalet van aangever (en de minnaar van zijn vrouw) [slachtoffer] gelopen en is door het vernielen van een ruit dit chalet binnengekomen. In de slaapkamer heeft hij vervolgens die [slachtoffer] meermalen met dat mes gestoken. [slachtoffer] liep hierdoor een diepe steekwond op in zijn rug, van ongeveer 10 centimeter breed. Ook liep hij een diepe steekwond op in zijn buik en een messteek in zijn hals, vlak langs zijn slagader. Volgens de artsen die hem hebben onderzocht, is het een geluk dat hij geen longperforatie heeft opgelopen en dat zijn lever niet is geraakt.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg heeft geprobeerd [slachtoffer] van het leven beroven.
De advocaat-generaal stelt zich hiertoe op het standpunt dat er minuten zijn verstreken tussen het ontdekken van het onbeslapen bed en de confrontatie met [slachtoffer]. Verdachte heeft gedurende die tijd gelegenheid gehad om zich te bezinnen op hetgeen hij aan het doen was.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte na kalm beraad en rustig overleg op [slachtoffer] heeft ingestoken. De verdediging stelt hiertoe dat na de confrontatie met het onbeslapen bed er bij verdachte iets in hem knakte. Verdachte heeft hierna in een opwelling gehandeld. Gelet op de korte duur van de actie heeft verdachte niet de tijd gehad om zich te beraden.
Voorts stelt de verdediging dat verdachte door de acute stressstoornis en de dissociatieve toestand waarin hij verkeerde, niet in staat was om zijn wil te sturen, hetgeen aan kalm beraad in de weg staat.
Overweging hof
Het hof dient de vraag te beantwoorden of er sprake is van poging tot moord of poging tot doodslag. Om tot een bewezenverklaring te komen van het primair tenlastegelegde (poging tot moord) dient vast komen te staan dat verdachte tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of genomen genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 5 januari 2011 naar het chalet in [plaats] dat door zijn vrouw werd bewoond, is gereden om met haar te praten over hun huwelijksproblemen. Daar aangekomen trof hij het bed onbeslapen aan. Op dat moment is er -aldus verdachte- iets in hem 'geknakt'. Verdachte kan zich niets meer herinneren vanaf het moment dat er iets 'knakte' tot het moment dat hij zichzelf ziet staan in het chalet van het slachtoffer met een mes in zijn handen. In de verklaring van getuige [getuige 1] (de echtgenote van verdachte) en de getuige [getuige 2] valt te lezen dat verdachte buiten zinnen was. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij meermalen geprobeerd heeft verdachte te stoppen, doch dat hij haar telkens wegduwde en dat hij niet tot inkeer kwam. [getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat de ogen van verdachte uitpuilden en dat verdachte een rare blik in zijn ogen had. Verdachte kan zich de confrontaties met [getuige 1] en [getuige 2] niet herinneren. Verdachte kan zich enkel het moment herinneren waarop hij ziet dat het bed onbeslapen was en het moment daarna dat hij in het chalet van het slachtoffer staat met een mes in zijn handen. Aan alles wat er zich in de periode daartussen gelegen heeft afgespeeld, heeft verdachte geen herinnering.
Gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden heeft het hof geen reden te twijfelen aan de verklaringen van verdachte over zijn gemoedstoestand. Uit de bewijsmiddelen leidt het hof af, dat verdachte na de ontdekking van het onbeslapen bed in een gemoedsopwelling een mes heeft gepakt, met dat mes naar het nabij gelegen chalet van het slachtoffer is gelopen, de ruit van de deur van het chalet heeft verbroken en zich vervolgens toegang heeft verschaft tot het chalet en in het chalet het slachtoffer in de slaapkamer meermalen heeft gestoken. Niet is komen vast te staan, dat verdachte in die zich elkaar snel opvolgende gebeurtenissen de tijd heeft gehad om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit om aangever van het leven te beroven. Hij heeft derhalve ook niet de gelegenheid gehad om over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven.
Het hof acht daarom de voorbedachte raad niet bewezen, zodat verdachte van het primair tenlastegelegde behoort te worden vrijgesproken.
Wel is het hof, gelet op alle omstandigheden, van oordeel dat er sprake is van een poging tot doodslag. Verdachte heeft met een mes meer keren op [slachtoffer] ingestoken. Hierbij heeft [slachtoffer] in zowel zijn rug, buik, hals en hand steekwonden opgelopen.
Het op een dergelijke wijze op [slachtoffer] insteken met een mes kan bezwaarlijk anders worden aangemerkt dan gericht op de dood van [slachtoffer]. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zich in de buik en hals diverse vitale organen en slagaders bevinden.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 5 januari 2011 te [plaats] gemeente [naam gemeente], althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen heeft gestoken met een mes in de rug en buik en nek/hals en een hand van die [slachtoffer], zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Psychische overmacht
De verdediging heeft betoogd dat verdachte niet strafbaar is omdat hij heeft gehandeld uit psychische overmacht.
De verdediging stelt hiertoe dat alle gebeurtenissen in combinatie met het feit dat verdachte lijdt aan een post traumatische stress stoornis (PTSS), hebben geleid tot een heftige gemoedstoestand, namelijk een acute stress stoornis. Verdachte heeft de situatie die ontstaan was en het feit dat hij zijn gezin en met name zijn kinderen wilde beschermen tegen uiteenvallen van het gezin, ervaren als een zo ernstige druk van buitenaf dat redelijkerwijs niet gevergd kon worden dat hij weerstand zou bieden tegen deze druk. Verdachte kon niet anders handelen dan hij heeft gedaan en dient ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal stelt zich op het standpunt - nu er geen sprake is van een van buiten komende drang - psychische overmacht niet aan de orde is.
Het hof heeft bij de beoordeling van het beroep op psychische overmacht betrokken de rapportages die door de deskundigen over verdachte zijn uitgebracht, nu het - gelet op hetgeen namens verdachte door de verdediging in dit verband naar voren is gebracht - voor een juiste beoordeling van het beroep op psychische overmacht van belang is om daarbij te betrekken de geestesgesteldheid van verdachte die - zo begrijpt het hof - stelt dat hij vanwege door hem ervaren traumatische gebeurtenissen in het verleden minder weerbaar is tegen dit soort op zijn pad komende heftige gebeurtenissen in de privésfeer. Daardoor zou verdachte minder dan andere mensen onder vergelijkbare omstandigheden in staat zijn daaraan weerstand te bieden.
Prof. dr. J. J. Baneke, forensisch psycholoog, merkt in zijn rapport van 23 maart 2011 op dat er bij verdachte diverse aanwijzingen zijn voor PTSS ten gevolge van onbehandelde traumatische ervaringen uit de Golfoorlog. Aannemelijk is dat de opeenvolging van frustrerende en belastende gebeurtenissen in de relatie met zijn (ex-)vrouw hebben geleid tot een acute stress stoornis waardoor verdachte in een toestand van derealisatie, depersonalisatie en/of dissociatie is geraakt. Omdat achteraf niet vast te stellen is hoe sterk de dissociatieve toestand is geweest, blijft het onzeker in welke mate er sprake is geweest van onvermogen om de eigen wil in deze te bepalen.
Dr. M.J.V Peters, forensisch psycholoog, die verdachte op verzoek van het hof heeft onderzocht, merkt in zijn rapport van 24 februari 2012 op dat gezien de door verdachte aangegeven symptomen in het verleden de diagnose van post traumatische stress stoornis (PTSS) een mogelijkheid is. Formeel voldoet verdachte nu niet meer aan de criteria van PTSS. Deze stoornis is nu gedeeltelijk in remissie, mede door de behandeling die verdachte heeft gevolgd. Het trauma waaraan verdachte zegt blootgesteld te zijn geweest is een indirect trauma. Verder vindt Peters geen aanwijzingen voor de aanwezigheid van een acute stress stoornis (ASS) voorafgaande en ten tijde van het delict. Peters schrijft:
'Bepaalde symptomen van deze ASS zouden retrospectief een verklaring kunnen bieden voor de verklaringen van betrokkene (geheugenverlies etc.) maar gezien de wankele wetenschappelijke bewijzen voor deze conditie wordt deze diagnose onwaarschijnlijk geacht.'
Ten aanzien van de relatie tussen PTSS en het gepleegde delict merkt Peters op:
'Indien deze stoornis aanwezig was, kon betrokkene mogelijk meer prikkelbaar zijn. (...) Hierbij moet opgemerkt worden dat er vanuit de wetenschap, in tegenstelling tot andere stoornissen, geen sterk verband is vastgesteld tussen de diagnose PTSS en mogelijk gewelddadig gedrag.'
In zijn reactie op het rapport van dr. Peters geeft prof. Baneke in zijn rapport van 5 maart 2012 aan dat hij in zijn eerdere rapport zijn onzekerheid heeft uitgesproken over de sterkte van de dissociatieve toestand en het onvermogen van verdachte de eigen wil ten aanzien van het tenlastegelegde te bepalen. In het eerdere rapport is door Baneke aangegeven dat sprake is van een PTSS en ASS en tevens van depressieve en suïcidale verschijnselen. Bij de beantwoording van de vraag naar de invloed van de stoornis op het delict, gaat het dus om de sterkte van de invloed. De twijfel daarover leidt tot het advies 'licht verminderd tot verminderd toerekeningsvatbaar'. Het advies is mede gerelateerd aan het recidiverisico dat Baneke groter acht dan Peters. In zijn reactie op het rapport van Peters, handhaaft Baneke zijn conclusie dat er bij verdachte ten tijde van het delict waarschijnlijk sprake was van een PTSS en ASS,
Zowel Baneke als Peters kunnen niet met zekerheid zeggen of verdachte daadwerkelijk onder de invloed van een PTSS of een ASS heeft gehandeld. Baneke vindt het wel waarschijnlijk dat die stoornissen van invloed zijn geweest. Peters wijst echter op het gebrek van wetenschappelijke onderbouwing in het algemeen en constateert (mede) daardoor niet dat het handelen van verdachte door die stoornissen is veroorzaakt of beïnvloed.
Gelet op de hierboven genoemde verschillen is het voor het hof onvoldoende aannemelijk geworden dat verdachte als gevolg van een PTSS of een ASS het delict heeft gepleegd.
In het algemeen geldt dat de constatering van overspel niet een van buiten komende drang tot het plegen van geweld oplevert waaraan geen weerstand hoeft te worden geboden. Anders gezegd: indien een constatering van overspel leidt tot geweld tegen degenen die bij het overspel betrokken zijn, betreft dit in het algemeen strafbaar geweld. Voor verdachte geldt geen uitzondering omdat het hof niet aannemelijk acht dat hij als gevolg van PTSS of ASS minder goed in staat was weerstand te bieden aan de drang tot geweld (welke drang werd veroorzaakt door de constatering dat zijn echtgenote de nacht elders dan in het echtelijk bed had doorgebracht).
Het hof is aldus van oordeel dat de constatering door de verdachte dat in het chalet waar de echtgenote verbleef het bed onbeslapen was, voor verdachte niet een zodanige van buiten komende drang opleverde dat hij hieraan geen weerstand kon en hoefde te bieden. Het beroep op psychische overmacht wordt daarom verworpen.
Het hof acht de verdachte strafbaar.
Oplegging van straf en/of maatregel
De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde - onder vrijspraak van de voorbedachte raad -, te weten een poging tot doodslag, veroordeeld. De rechtbank heeft daarbij een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, waarvan 1 jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, opgelegd, met de bijzondere voorwaarde van toezicht door een reclasseringsinstelling en een behandeling bij een (forensisch) ambulante instelling.
De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair tenlastegelegde, te weten poging tot moord, zal worden veroordeeld. Daarbij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 6 jaar, gelijk aan de eis van de officier van justitie in eerste aanleg.
Het hof heeft de op te leggen hoofdstraf bepaald op grond van de ernst van het bewezenverklaarde feit en de omstandigheden waaronder dit feit is begaan, waarbij het hof tevens heeft gelet op de persoon van verdachte en zijn persoonlijke omstandigheden. Het hof heeft daarbij onder meer het volgende in beschouwing genomen.
De ernst van het feit
Verdachte heeft met een mes ingestoken op het slachtoffer die op dat moment een relatie had met de inmiddels ex-echtgenote van verdachte. Hierbij heeft de verdachte het slachtoffer ernstig verwond, door hem te steken in zijn rug, buik en in zijn hals. Het is aan het toeval te danken dat verdachte het slachtoffer niet dodelijk heeft getroffen. Het slachtoffer is immers vlak naast de halsslagader in zijn hals geraakt door het mes, waarmee verdachte op hem instak. Ook is het aan het optreden van [getuige 2] te danken dat het slachtoffer de aanval van verdachte heeft overleefd.
Verdachte heeft daarbij in ernstige mate inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer, te meer omdat het feit in diens eigen slaapkamer heeft plaatsgevonden. Dit heeft voor het slachtoffer, diens familieleden en degenen die erbij aanwezig waren traumatische gevolgen met zich meegebracht. Dat het slachtoffer, zowel lichamelijk als psychisch, nadelige gevolgen ondervindt van hetgeen hem is aangedaan, blijkt ook uit zijn slachtofferverklaring. Het slachtoffer is in behandeling bij een psycholoog om deze ervaring te verwerken en is gedurende twee maanden niet in staat geweest om te werken. Het slachtoffer heeft extra kosten moeten maken om de continuïteit in zijn bedrijf te behouden. Daarnaast heeft het slachtoffer therapie om de kracht en het gevoel in zijn rechterhand weer terug te krijgen. De kinderen van het slachtoffer kampen met slaapproblemen, hebben nachtmerries en zijn onder behandeling bij een kinderpsycholoog. Zelfs de ex-vrouw van het slachtoffer is onder behandeling van een psycholoog. Haar gevoel van veiligheid is ernstig aangetast, mede omdat zij zich realiseerde dat de kinderen van het slachtoffer en zijn ex-vrouw deze gebeurtenis ook hadden kunnen meemaken, nu zij de nacht voor het gebeurde bij het slachtoffer in het chalet sliepen. Daarnaast veroorzaakt het handelen van de verdachte gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Waarom de straf lager is dan is geëist door de advocaat-generaal
Bij de ernst van het feit past gelet op de afdoening in soortgelijke zaken alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat een lagere onvoorwaardelijke straf dan 6 jaar passend en geboden is. Het verschil kan voor een belangrijk deel worden verklaard door de omstandigheid dat het hof poging tot doodslag bewezen acht en niet poging tot moord. Het hof heeft hierbij niet alleen rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte volgens het Uittreksel Justitiële Documentatie niet eerder is veroordeeld ter zake van geweldsdelicten maar ook met de omstandigheid dat het delict - hoezeer ook bewezen en hoe ernstig ook - niet "past" bij de persoonlijkheid van verdachte. Uit de terechtzitting en uit rapportages komt als algemeen beeld van verdachte naar voren dat hij als echtgenoot en vader zich ten volle wilde inzetten voor het geluk en welzijn van zijn gezin. Het hof acht aannemelijk dat verdachte aanvankelijk ook naar zijn chalet is gegaan om met zijn vrouw te gaan praten en dat er toen iets bij hem is 'geknakt' en hij in een gemoedsopwelling heeft gehandeld.
Waarom de straf hoger is dan is opgelegd door de rechtbank
Zoals overwogen bij de verwerping van het verweer op psychische overmacht, staat het voor het hof onvoldoende vast dat er een relatie was tussen het delict en de eventueel bij verdachte bestaande PTSS of ASS. Anders dan de rechtbank acht het hof verdachte dan ook geheel toerekeningsvatbaar.
Voor de strafhoogte vindt het hof het verder van belang dat verdachte op 5 januari 2011 's ochtends vroeg naar de camping is gegaan, weliswaar niet met de bedoeling om het latere slachtoffer iets aan te doen, maar wel met de wetenschap dat hij de dagen daarvoor het latere slachtoffer een aantal malen met de dood had bedreigd (en hij dus wist dat het slachtoffer heftige agressieve gevoelens bij hem opriep) en met de wetenschap dat de kans bestond dat hij het slachtoffer (die ook op de camping verbleef) die ochtend zou tegenkomen. Verdachte die weliswaar met goede bedoelingen de camping betrad, heeft aldus - mede gelet op zijn eigen emotionele labiele toestand - het risico vergroot dat er bij hem een agressieve ontlading zou plaatsvinden.
Gelet hierop en het feit dat het hof de verdachte geheel toerekeningsvatbaar acht, komt het hof tot een hogere straf dan de rechtbank heeft opgelegd.
Indien en voor zover het hof gelet op de ernst van het feit oplegging van een deels voorwaardelijke gevangenisstraf al zou hebben overwogen, ziet het hof anders dan de rechtbank ook geen reden om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen met het oog op het kunnen verbinden van een bijzondere voorwaarde aan het eventuele voorwaardelijke deel van de op te leggen straf. Verdachte heeft immers in detentie vrijwillig contact gezocht met "De Waag" om aan zijn psychische problemen te werken. Een 'stok achter de deur' in de vorm van een voorwaardelijke veroordeling met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht wordt om die reden dan ook niet als noodzakelijk beschouwd.
Alles afwegende is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaren en zes maanden passend en geboden.
Beslag
Het inbeslaggenomen en niet teruggeven mes, waarmee het feit is begaan, zal aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 10, 27, 36b, 36c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een mes.
Aldus gewezen door
mr J.D. den Hartog , voorzitter,
mr R. de Groot en mr B.W.M. Hendriks, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr G.W. Jansink, griffier,
en op 21 maart 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr De Groot is buiten staat dit arrest te ondertekenen.