Parketnummer: 21-001565-11
Uitspraak d.d.: 14 maart 2012
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem van 19 april 2011 in de strafzaak tegen
geboren te [geboorteplaats] op [1990],
wonende te [woonplaats], van [adres].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 29 februari 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 tenlastegelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar. Voorts heeft hij gevorderd toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van
€ 2.690,40 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr B.C. Swier, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep- tenlastegelegd dat:
dat hij in de nacht van zaterdag 27 maart 2010 op zondag 28 maart 2010, althans op of omstreeks 28 maart 2010 te [plaats], althans in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer], geboren op [1997], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het met zijn, verdachtes penis penetreren in de mond van die [slachtoffer], welk geweld of andere feitelijkheid en/of welke bedreiging met geweld of andere feitelijkheid hierin heeft/hebben bestaan dat verdachte (telkens) opzettelijk die (toen 12-jarige) [slachtoffer] in zijn, verdachtes auto heeft meegenomen in de nachtelijke uren en/of naar een afgelegen plaats en/of zijn, verdachtes penis uit zijn broek heeft gehaald en/of het hoofd van die [slachtoffer] (met kracht) naar zijn,verdachtes penis heeft geduwd en/of daarbij heeft geschreeuwd dat die [slachtoffer] haar mond moest opendoen en/of vervolgens het hoofd van die [slachtoffer] opnieuw en/of verder naar beneden heeft geduwd waardoor die [slachtoffer] zijn, verdachtes penis in de mond moest nemen;
hij in de nacht van zaterdag 27 maart 2010 op zondag 28 maart 2010, althans op of omstreeks 28 maart 2010 te [plaats], buiten echt ontuchtige handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, heeft gepleegd met [slachtoffer], geboren op [1997], die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten het met zijn, verdachtes penis penetreren in de mond van die [slachtoffer];
dat hij in de nacht van zaterdag 27 maart 2010 op zondag 28 maart 2010, althans op of omstreeks 28 maart 2010 te [plaats] althans in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [1997], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig betasten van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of het (tong-) zoenen met die [slachtoffer] en/of de hand van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, penis leggen en/of het met zijn, verdachtes ontblote penis tegen de vagina van die [slachtoffer] duwen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs1
Verdachte is in de nacht van 27 maart op 28 maart 2010 met zijn auto naar het huis van [slachtoffer], geboren op [1997]2, in [plaats] gereden. Bij de woning van [slachtoffer] is deze bij verdachte in de auto gestapt. Verdachte heeft eerst de auto op korte afstand van de woning van [slachtoffer] geparkeerd en is later samen met [slachtoffer] naar de [straat] in [plaats] gereden. In de auto is een blikje Red Bull gedronken en hebben verdachte en [slachtoffer] getongzoend. Daarna heeft [slachtoffer] de penis van verdachte in haar mond genomen en hem gepijpt. Nadat [slachtoffer] verdachte heeft afgetrokken en het condoom naar buiten is gegooid door verdachte, heeft deze [slachtoffer] weer in de buurt van haar woning afgezet, aldus de verdachte.3
Deze feiten zijn door het openbaar ministerie tenlastegelegd als -kort weergegeven-:
- feit 1 primair: verkrachting;
- feit 1 subsidiair: buiten echt ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen;
- feit 2: ontucht plegen met een persoon die de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er onvoldoende bewijs is voor de onder feit 1 primair tenlastegelegde verkrachting. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat er in het procesdossier onvoldoende steunbewijs voorhanden is dat de verklaring van aangeefster deels of geheel ondersteunt. Daarnaast is de verklaring van aangeefster onvoldoende betrouwbaar omdat deze inconsistent is en op één plaats evident in strijd met de waarheid.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 refereert de verdediging zich aan het oordeel van het hof.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gesteld dat de onder 1 primair tenlastegelegde verkrachting bewezen kan worden verklaard omdat het slachtoffer gedwongen is om de seksuele handelingen te verrichten. De feitelijkheden die de dwang hebben opgeleverd zijn het verschil in leeftijd tussen verdachte en het slachtoffer, de nachtelijke uren waarin het gebeuren zich heeft afgespeeld alsmede het rijden naar een afgelegen plaats. Voorts vonden de handelingen plaats in een auto, een situatie waarin het voor het slachtoffer moeilijk was om zich aan de handelingen te onttrekken. De advocaat-generaal acht de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar. Zij heeft meerdere verklaringen afgelegd die elkaar ondersteunen. Daarnaast is er steunbewijs voor haar verklaring voorhanden, te weten het blikje Red Bull en het condoom die beide gevonden zijn op de afgelegen plek in Velddriel.
De enige personen die kunnen verklaren omtrent hetgeen zich in de bewuste nacht van 27 op 28 maart 2010 in de auto van verdachte heeft afgespeeld, zijn [slachtoffer] en verdachte.
[slachtoffer] heeft bij de politie en bij de rechter-commissaris verklaard dat zij de seksuele handelingen onder dwang heeft verricht.
Verdachte stelt dat deze handelingen door [slachtoffer] vrijwillig zijn verricht.
De advocaat-generaal heeft gewezen op het consistente karakter van de verklaringen van [slachtoffer] over de verkrachting. Ook bij de rechter-commissaris heeft zij volgens de advocaat-generaal een verklaring afgelegd die in essentie overeenkomt met hetgeen zij eerder heeft verklaard. Er zijn geen onverklaarbare tegenstrijdigheden in de verklaringen vast te stellen, op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat die verklaringen niet op waarheid berusten.
Verdachte heeft vanaf het begin af aan verklaard dat er van enige dwang geen sprake is geweest en deze verklaring ook ter terechtzitting weer herhaald.
Nu het woord van [slachtoffer] tegenover het woord van verdachte staat op het punt van de dwang en derhalve op het essentiële punt bij de vraag of er sprake is van verkrachting, ziet het hof zich gesteld voor de vraag of wat [slachtoffer] heeft verklaard voldoende steun vindt in de overige bewijsmiddelen om te kunnen komen tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde verkrachting.
Naar het oordeel van het hof ontbreekt dat noodzakelijke steunbewijs. Het door de advocaat-generaal genoemde steunbewijs, te weten de vondst van een blikje Red Bull en een condoom op voornoemde afgelegen plek ondersteunt zowel de verklaring van [slachtoffer] als die van verdachte. Uit de vondst van deze twee voorwerpen valt echter de tenlastegelegde dwang niet af te leiden, ook niet in samenhang met de verklaring van [slachtoffer],
Bij gebreke van voldoende bewijs spreekt het hof verdachte vrij van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Het hof acht het onder 1 subsidiair tenlastegelegde en het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Zowel verdachte als [slachtoffer] hebben verklaard dat [slachtoffer] verdachte heeft gepijpt.4 / 5
Zowel verdachte als [slachtoffer] hebben aangegeven dat zij beiden op de afgelegen plek aan de [straat] hun onderkleding en ondergoed hebben uitgedaan6. Voorts hebben verdachte en [slachtoffer] aangegeven dat zij hebben getongzoend.7 [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte haar borsten en vagina heeft betast8 en dat hij heeft geprobeerd haar met zijn penis te penetreren door met zijn penis tegen haar vagina te duwen, maar dat dat niet lukte.9 Verdachte heeft bekend dat hij een condoom om heeft gedaan met de gedachte om met [slachtoffer] gemeenschap te hebben. Hij ontkent echter het betasten van de vagina en de borsten. Deze ontkenning komt het hof, gelet op de seksuele context waarin één en ander zich afspeelde niet geloofwaardig voor. Het hof zal de verklaring van [slachtoffer] op deze onderdelen van de tenlastelegging volgen en acht het betasten van de borsten en vagina bewezen.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
hij in de nacht van zaterdag 27 maart 2010 op zondag 28 maart 2010, althans op of omstreeks 28 maart 2010 te [plaats], buiten echt ontuchtige handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam, heeft gepleegd met [slachtoffer], geboren op [1997], die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, te weten het met zijn, verdachtes penis penetreren in de mond van die [slachtoffer];
dat hij in de nacht van zaterdag 27 maart 2010 op zondag 28 maart 2010, althans op of omstreeks 28 maart 2010 te [plaats] althans in Nederland, met [slachtoffer], geboren op [1997], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het opzettelijk ontuchtig betasten van de borsten en/of de vagina van die [slachtoffer] en/of het (tong-) zoenen met die [slachtoffer] en/of de hand van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, penis leggen en/of het met zijn, verdachtes ontblote penis tegen de vagina van die [slachtoffer] duwen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De destijds 19-jarige verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan ontucht met de destijds 12-jarige [slachtoffer]. De verdachte, die zich bewust moet zijn geweest dat [slachtoffer] nog erg jong was
- hij was immers door zijn vriendin gewaarschuwd dat [slachtoffer] 13 jaar oud zou zijn-, heeft geen rekening gehouden met de ongelijkwaardige positie die tussen hem en [slachtoffer] bestond. Dit heeft hem er niet van weerhouden ontuchtige handelingen met haar te plegen.
De strafwet beschermt (de belangen van) jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaren tegen het ondergaan van seksuele handelingen. Gelet op het ten tijde van het plegen van deze feiten relatief grote leeftijdsverschil tussen de verdachte en [slachtoffer] is die bescherming extra geboden. Door zijn handelwijze heeft verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van [slachtoffer] in ernstige mate geschonden. Dit wordt in het algemeen door het slachtoffer als zeer ingrijpend ervaren en kan nadelige psychische gevolgen van mogelijk lange duur met zich mee brengen, onder meer in de vorm van een verstoring van de psychoseksuele ontwikkeling en van het vertrouwen in anderen. De verdachte is voorbij gegaan aan de belangen van [slachtoffer] en is slechts uit geweest op de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. De verdachte heeft daarbij misbruik gemaakt van de kwetsbare situatie waarin [slachtoffer] zich bevond en heeft de verantwoordelijkheid die hij als (jong) volwassene ten opzichte van haar had volkomen genegeerd. Voorts acht het hof meewegen dat het gebeuren een grote impact heeft gehad op het gehele gezin van [slachtoffer].
Het hof houdt bij de strafoplegging aan de andere kant rekening met een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 september 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Gelet op het voorgaande acht het hof in beginsel - uit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van het door de verdachte begane leed - een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, passend en geboden. Het hof ziet echter in het feit dat verdachte - blijkens het eerder genoemde uittreksel - niet met justitie in aanraking is geweest aanleiding hiervan in het voordeel van verdachte af te wijken.
Het hof zal derhalve aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke werkstraf, beide van na te melden duur opleggen.
De verdediging heeft betoogd dat artikel 56 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is nu feit 1 en feit 2 voortkomen uit hetzelfde ongeoorloofde wilsbesluit.
Het hof verwerpt dit verweer. De aard en de tijdstippen (en ook locaties) waarop de diverse feitelijke handelingen zijn verricht, verschillen van elkaar zodat niet meer gesproken kan worden van één wilsbesluit.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
De gemachtigde van de benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.690,40 bestaande uit
€ 190,40 materiële schade en € 2.500,= immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden van € 190,40. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor de vaststelling van de immateriële schade dient eerst duidelijkheid te worden verkregen in hoeverre en in welke mate er causaliteit bestaat tussen de handelingen van verdachte en psychische problemen van [slachtoffer] die als grondslag zijn gesteld voor de vordering van de immateriële schade. Een behandeling van de immateriële vordering levert daarom thans een onevenredige belasting op van het strafgeding. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in die vordering niet worden ontvangen en kan zij die vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57, 245 en 247 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een werkstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren werkstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] terzake van het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 190,40 (honderdnegentig euro en veertig cent) aan materiële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 190,40 (honderdnegentig euro en veertig cent) aan materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 3 (drie) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 28 maart 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen
mr B.W.M. Hendriks, voorzitter,
mr R. de Groot en mr A. van Waarden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr G.W. Jansink, griffier,
en op 14 maart 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
1 Tenzij anders aangeduid, hebben verwijzingen in het navolgende betrekking op de dossierpagina's van het op 30 juli 2010 op ambtseed door de verbalisant [verbalisant 1], brigadier opgemaakt stamproces-verbaal met dossiernummer PL084a 2010030904-53, alsmede de daarbij behorende bijlagen in de vorm van in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige bescheiden.
2 De verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris op 4 januari 2011 waarbij zij door de rechter-commissaris naar haar geboortedatum is gevraagd.
3 Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van het hof op 29 februari 2012.
4 Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 29 februari 2012.
5 De verklaring van aangeefster van 8 april 2010 als opgenomen in het door de verbalisanten [verbalisant 2], hoofdagent en [verbalisant 3] op ambtseed opgemaakt proces-verbaal 13 april 2010. dossierpagina 155 onderaan en dossierpagina 156 en de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris op 4 januari 2011, bladzijde 2.
6 Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 29 februari 2012 en
De verklaring van aangeefster van 8 april 2010 als opgenomen in het door de verbalisanten [verbalisant 2], hoofdagent en [verbalisant 3] op ambtseed opgemaakt proces-verbaal 13 april 2010. dossierpagina 156, vijfde alinea en de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris op 4 januari 2011, bladzijde 3.
7 Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting op 29 februari 2012 en de verklaring van aangeefster van 8 april 2010 als opgenomen in het door de verbalisanten [verbalisant 2], hoofdagent en [verbalisant 3] op ambtseed opgemaakt proces-verbaal 13 april 2010. dossierpagina 156, halverwege en de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris op 4 januari 2011, bladzijde 3.
8 de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris op 4 januari 2011, bladzijde 1 en 2.
9 De verklaring van aangeefster van 8 april 2010 als opgenomen in het door de verbalisanten [verbalisant 2], hoofdagent en [verbalisant 3] op ambtseed opgemaakt proces-verbaal 13 april 2010. dossierpagina 156, vijfde alinea en de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris op 4 januari 2011, bladzijde 3.