4. Beoordeling van het geschil
4.1 Tussen partijen is niet (langer) in geschil dat belanghebbende tot B in dienstbetrekking stond. Dit eenparige standpunt van partijen berust niet op een juridisch onjuist uitgangspunt, zodat het Hof zich daarbij aansluit. Tevens zijn partijen het erover eens dat op het aan belanghebbende verstrekte loon geen loonheffing is ingehouden.
4.2 Belanghebbende stelt dat de door hem van B ontvangen beloning als een nettoloon dient te worden beschouwd en dat de door B niet afgedragen loonheffing voor verrekening met de onderwerpelijke aanslag in aanmerking kan komen omdat hij ervan uitging, en hij er redelijkerwijs ook van uit mocht gaan, dat B de loonheffing zou afdragen. Voorts heeft belanghebbende gesteld dat de Inspecteur aan B een naheffingsaanslag had dienen op te leggen in plaats van het weigeren van de door hem gewenste verrekening van loonheffing met de onderwerpelijke aanslag.
4.3 Vooropgesteld moet worden dat – zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen – het de Inspecteur onder de gegeven omstandigheden vrijstaat een dergelijke naheffing van loonheffing bij B achterwege te laten.
4.4 Op grond van het bepaalde in artikel 15 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en artikel 9.2, eerste lid, onderdeel a, en zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 in de voor het jaar 2007 geldende tekst wordt de geheven loonbelasting – alsmede de premie volksverzekeringen (hierna tezamen ook aan te duiden als loonheffing) krachtens artikel 58, tweede lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen – met de aanslag verrekend.
4.5 In een geval als het onderhavige, waarin geen inhouding van loonheffing heeft plaatsgevonden, kan belanghebbende desondanks toch de niet ingehouden loonheffing met de aanslag verrekenen, indien hij meende en ook bij inachtneming van de door hem te betrachten zorgvuldigheid mocht menen dat B aan haar verplichting tot inhouding zou voldoen (vergelijk Hoge Raad 24 december 2010, nr. 09/01685, LJN: BM6686, Hoge Raad 22 juli 1981, nr. 20.547, BNB 1981/305 en Hoge Raad 21 september 1983, nr. 21.953, BNB 1984/32). De bewijslast dat deze situatie zich hier voordoet rust – nu de Inspecteur zulks gemotiveerd heeft betwist – op belanghebbende.
4.6 Het Hof is van oordeel dat belanghebbende er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij redelijkerwijs mocht menen dat B aan haar verplichting tot inhouding zou voldoen. Belanghebbende stelt weliswaar, onder aanvoering van diverse e-mailberichten, dat hij – nadat hij ermee bekend was geworden dat B over de loonbetalingen voor het loontijdvak 2007 geen loonheffing had ingehouden – er alles aan heeft gedaan om de B organisatie alsnog de loonheffing te laten inhouden, maar dit neemt echter niet weg dat uit de navolgende feiten en omstandigheden is af te leiden dat belanghebbende bij inachtneming van de door hem te betrachten zorgvuldigheid, vanaf de eerste betaling in 2007 reeds niet mocht menen dat B aan haar verplichting tot inhouding zou voldoen.
4.7 Het Hof acht daarbij allereerst van belang dat het maximale bruto-uurloon volgens de AMS, in onderhavige periode, nog onder de € 50 lag en belanghebbende tot 1 januari 2007 als d-chirurg in dienstbetrekking bij het A werkzaam was en op basis van de AMS werd uitbetaald. In het licht hiervan kon belanghebbende in alle redelijkheid niet menen dat € 70 per uur een netto-uurloon kon zijn en dat B uit eigen middelen nog loonheffing zou dienen af te dragen. Dat zijn brutosalaris bij het A hoger is geweest dan € 50 per uur vanwege suppletiegelden, zoals “fee for management” houdt het Hof voor mogelijk, echter onaannemelijk is dat dit het gebruteerde bedrag van € 70 per uur netto dicht zou hebben benaderd. Belanghebbende diende er derhalve van uit te gaan dat zijn salaris een brutosalaris betrof.
4.8 Aangezien aan belanghebbende brutosalarissen zijn uitbetaald, hij geen loonstroken of een jaaropgave heeft ontvangen en hij, zoals blijkt uit de door hem aangevoerde e-mailberichten, reeds in 2007 ervan op de hoogte was dat de administratie van B niet op orde was en er door B vanaf 1 januari 2007 geen loonheffing was ingehouden op de aan hem verrichte betalingen, kon hij redelijkerwijs niet – zoals de Rechtbank heeft geoordeeld: te goeder trouw – menen dat B aan haar verplichting tot inhouding zou voldoen. Belanghebbende heeft derhalve geen recht op verrekening van niet ingehouden loonheffing ter zake van het van B genoten salaris.
slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.