4.1 De termijn voor het instellen van beroep tegen een uitspraak van de Inspecteur bedraagt zes weken (artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht; hierna: Awb). Die termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 6:8 Awb). Bekendmaking geschiedt door toezending of uitreiking aan de belanghebbende (artikel 3:41, eerste lid, Awb).
4.2 Artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) bepaalt dat de termijn voor het instellen van beroep aanvangt met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen voor de dag van de bekendmaking. Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, eerste lid, Awb).
4.3 De per post verzonden uitspraak op bezwaar is gedagtekend (dinsdag) 4 mei 2010. Belanghebbende heeft zich ter zitting (nader) op het standpunt gesteld dat hij de uitspraak op (donderdag) 6 mei 2010 heeft ontvangen. De Inspecteur heeft gesteld dat hij de uitspraak uiterlijk op 4 mei 2010 ter post heeft bezorgd. Mede gelet op de door belanghebbende gestelde datum van ontvangst en zijn stelling dat op 5 mei (2010) geen post werd bezorgd, acht het Hof deze stelling van de Inspecteur aannemelijk. De beroepstermijn is derhalve aangevangen op 5 mei 2010 en geëindigd op 15 juni 2010.
4.4 Bij verzending per post is een beroepschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen (artikel 6:9, tweede lid, Awb). Aan die laatste voorwaarde is in dit geval niet voldaan. De Rechtbank heeft het beroepschrift immers pas op 29 juni 2010 ontvangen en dus meer dan een week na afloop van de beroepstermijn.
4.5 Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft echter niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 Awb). Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de late ontvangst is te wijten aan de omstandigheid dat het poststuk tijdens de behandeling door TNT Post beschadigd is geraakt en dat die omstandigheid hem niet kan worden toegerekend.
4.6 Uit de rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat bij een tijdige terpostbezorging het feit dat het beroepschrift later dan een week na afloop van de termijn door de Rechtbank is ontvangen, kan zijn te wijten aan een in de sfeer van TNT Post gelegen omstandigheid van zodanig abnormale aard dat deze niet aan belanghebbende kan worden toegerekend (vgl. Hoge Raad 14 maart 2008, nr. 44013, LJN BC6556, BNB 2008/150 en HR 16 oktober 1991, nr. 26787, LJN ZC4736, BNB 1991/343).
4.7 Gelet op genoemde rechtspraak dient het Hof te beoordelen of te dezen sprake was van tijdige terpostbezorging.
4.8 Terpostbezorging vindt plaats op het moment waarop een poststuk in de brievenbus wordt gedeponeerd dan wel op het moment waarop het op een postvestiging wordt aangeboden (HR 29 mei 1996, nr. 30950, LJN AA1892, BNB 1996/282 en HR 28 januari 2011, nr. 10/02285, LJN BP2138, BNB 2011/132). In gevallen waarin op de envelop een leesbaar poststempel is geplaatst, moet als bewijsrechtelijk uitgangspunt worden genomen dat de terpostbezorging heeft plaatsgevonden op de dag waarop het desbetreffende poststuk door het postvervoerbedrijf is afgestempeld. De envelop waarin belanghebbende zijn beroepschrift heeft verzonden, bevat echter geen leesbaar poststempel. Nu het beroepschrift twee weken na het einde van de beroepstermijn is ontvangen en de Inspecteur de tijdige terpostbezorging bestrijdt, rust op belanghebbende de last de tijdige terpostbezorging aannemelijk te maken (vgl. HR 14 oktober 2011, nr. 11/01261, LJN BT7470).