GERECHTSHOF ARNHEM
Sector civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.091.362
(zaaknummer rechtbank 304061)
arrest van de tweede kamer van 28 februari 2012
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Redema Groep B.V.,
gevestigd te IJsselstein,
2. [appellant sub 2],
wonende te [woonplaats],
appellanten,
advocaat: mr. E.M. van Zelm,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Drienerinvest B.V.,
gevestigd te Enschede,
geïntimeerde,
advocaat: mr. N.P.M. Haas.
Partijen worden hierna Redema, [appellant sub 2] en Drienerinvest genoemd. Redema en [appellant sub 2] gezamenlijk zullen worden aangeduid als Redema c.s.
1 Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1 Voor het verloop van het geding tot dan toe verwijst het hof naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 augustus 2011 in deze zaak. Bij dat arrest is de zaak verwezen naar dit hof.
1.2 Vervolgens heeft Drienerinvest een memorie van antwoord genomen. Bij die memorie heeft Drienerinvest de grieven bestreden, bewijs aangeboden en producties in het geding gebracht. Drienerinvest heeft geconcludeerd dat het hof de vorderingen van Redema c.s. zal afwijzen met veroordeling van Redema c.s. in de kosten van het hoger beroep, uitvoerbaar bij voorraad, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het arrest en - indien voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de uit te spreken proceskostenveroordeling te berekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede met veroordeling van Redema c.s. tot betaling van de nakosten tot een bedrag van € 131,--, dan wel indien betekening van het arrest plaatsvindt, tot een bedrag van € 199,--.
1.3 Ter zitting van 30 januari 2012 hebben partijen de zaak doen bepleiten, Redema c.s. door mr. van Zelm voornoemd en Drienerinvest door mr. Haas voornoemd. Beiden hebben daarbij pleitnotities in het geding gebracht.
1.4 Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald.
2 De vaststaande feiten
Het hof gaat uit van de volgende vaststaande feiten:
2.1 [appellant sub 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van Redema.
2.2 De heer [naam] (hierna: [naam]) is (middellijk) bestuurder van Drienerinvest.
2.3 Capuchino Beheer B.V. (hierna: Capuchino) is (mede-)aandeelhouder van CEG Holding B.V. (hierna: CEG). CEG is (indirect) aandeelhouder van Reggehuys Management B.V. (hierna: Reggehuys).
2.4 In een op 4 juli 2008 tussen Redema en de aandeelhouders van CEG gesloten overeenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“KOOP/VERKOOPOVEREENKOMST Redema – Central Europe Group
PARTIJEN:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ‘Investment Force B.V.’ (…), hierna aan te duiden als ‘Koper’;
2. de aandeelhouders van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ‘CEG Holding B.V.’ (…), hierna samen aan te duiden als ‘CEG’ of ‘Verkoper’;
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid ‘FS Investments B.V.’, (…) hierna aan te duiden als ‘FS’; (…)
IN AANMERKING NEMENDE DAT:
B. Koper aan CEG (…) kenbaar heeft gemaakt minimaal 33,33% van de aandelen van CEG te willen kopen.
C. In een bespreking op 19 juni 2008 tussen Koper en CEG overeenstemming is bereikt over de voorwaarden van deze overname van de aandelen van CEG.
ZIJN HET VOLGENDE OVEREENGEKOMEN:
(…)
2. Koper verkrijgt 33,33% van de aandelen van CEG tegen betaling van een koopsom van € 5 miljoen cash aan de huidige aandeelhouders, te weten Capuchino Beheer B.V. (…)
3. (…) De transactiedatum wordt beoogd te zijn 1 augustus 2008 en zal plaatsvinden per balansdatum 31 december 2007.
4. Koper heeft boekenonderzoek uitgevoerd en vervolgens zijn Koper en verkoper gekomen tot het volgende stappenplan:
-geconsolideerde cijfers CEG ultimo 2007
-ge-update projectoverzicht CEG + BDO-rapportage van bevindingen
-cash-flow overzicht CEG
-soortgelijke stukken van Koper
Uiteindelijke doel is te komen tot een Investment/Finance Memorandum voor Investment Force/CEG met daarin:
-track record/historie
-gecombineerde balans en cash-flow overzicht
-toekomst incl. beoogde financiële herstructurering CEG
5. Partijen hebben de verplichting de tussen hen gemaakte afspraken in deze overeenkomst verder vast te leggen voor de beoogde transactiedatum in een nader uit te werken definitieve (aandeelhouders)-overeenkomst. Tevens dienen CEG Holding B.V. en/of de persoonlijke vennootschappen van de heren [naam] en [naam] voor de beoogde transactiedatum gezamenlijk 100% aandeelhouder te zijn van Reggehuys Management B.V. (…)
6. FS zal, onder verwijzing naar 4., naar beste kunnen, assisteren bij het verkrijgen van financiering voor Investment Force B.V. ten behoeve van de financiering van de aandelentransactie en de herfinanciering van CEG.
7. Partijen streven naar een maximale financiering met een minimum van € 5 miljoen.
(…)
11. Partijen zullen te goeder trouw handelen voor het tot stand komen van definitieve overeenkomst. (…)”
2.5 In een op 5 augustus 2008 zijdens Redema uitgegeven persbericht staat onder meer het volgende:
“Raamovereenkomst getekend
(…)
Redema Groep uit IJsselstein en Central Europe Groep (CEG) uit Groningen gaan verregaand samenwerken. De projectontwikkelaar en het vastgoed investeringsbedrijf hebben een raamwerkovereenkomst getekend, waarmee Redema op korte termijn de grootste aandeelhouder wordt van CEG.”
2.6 Op 13 augustus 2008 hebben Reggehuys en Drienerinvest een overeenkomst van geldlening gesloten waarbij Drienerinvest aan Reggehuys een bedrag van € 2.000.000,-- heeft geleend voor de duur van vier maanden (hierna: de geldleningsovereenkomst). In de geldleningsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald:
“4. Garantie
(…) Specifieke zekerheid in de vorm van cessie van de vordering (…) uit hoofde van de getekende overeenkomst d.d. 4 juli 2008 tussen de Redema Groep B.V. en CEG Holding B.V. met betrekking tot de verkoop van aandelen CEG Holding B.V.”
2.7 Eveneens op 13 augustus 2008 hebben Drienerinvest en Capuchino een akte van cessie (hierna: de akte van cessie) getekend. In de akte van cessie is onder meer het volgende bepaald:
“(i) De Vennootschap [lees: Drienerinvest; toevoeging hof] zal met ingang van 13 augustus 2008 een vordering verkrijgen op Reggehuys Management B.V. uit hoofde van een geldleningovereenkomst (hierna te noemen: “geldlening”) ter grootte van € 2.000.000,- (zegge: twee miljoen euro). (…)
(ii) Recent is 1/3 deel van de aandelen in de besloten vennootschap CEG Holding B.V. (hierna te noemen: “CEG”) verkocht vastgelegd in de koopovereenkomst van 4 juli 2008 aan de te IJsselstein gevestigde besloten vennootschap Redema Groep B.V. De verkoopprijs zal door Redema gedeeltelijk (maar in elk geval voor een hoger bedrag dan € 2.500.000,- / zegge: twee en een half miljoen euro) worden betaald aan Capuchino binnen 4 maanden na overdracht.
Uit dien hoofde heeft Capuchino derhalve per saldo een vordering (hierna: “de vordering”) op de Redema Groep B.V. van tenminste € 2.500.000,- euro (zegge: twee en een half miljoen euro).
(iii) Capuchino en Reggehuys Management B.V. wensen tot zekerheid voor de terugbetaling door Reggehuys Management B.V. aan de Vennootschap van de hierboven bedoelde geldlening, te vermeerderen met de t.z.t. verschuldigde rente, de vordering deels, namelijk tot een bedrag van maximaal twee en een half miljoen euro (zegge: € 2.500.000,-) door middel van een akte van cessie over te dragen.
(…)
1. Capuchino verkoopt hierbij en draagt per 13 december 2008 aan de Vennootschap over, de vordering inclusief alle daaraan verbonden rechten tot het als dan verschuldigde bedrag met een maximum van maximaal € 2.500.000,- (zegge: twee en een half miljoen euro), gelijk de Vennootschap de overdracht van de vordering inclusief alle daaraan verbonden rechten hierbij aanvaardt.”
2.8 De akte van cessie is bij de handgeschreven aanduiding “gezien [appellant sub 2]” mede ondertekend door [appellant sub 2].
2.9 Ter gelegenheid van de ondertekening van de geldleningsovereenkomst en de akte van cessie heeft [naam] voornoemde overeenkomst van 4 juli 2008 gezien en gelezen.
2.10 Ten aanzien van de overname van (een deel van) de aandelen in CEG heeft Redema geen definitieve overeenstemming bereikt.
2.11 Reggehuys heeft de geldlening van Drienerinvest niet afgelost en is op 8 juni 2010 in staat van faillissement verklaard.
3 De motivering van de beslissing in hoger beroep
3.1 Met de eerste grief hebben Redema c.s. zich op het standpunt gesteld dat jegens hen in eerste aanleg ten onrechte akte van niet dienen ter zake van de conclusie van antwoord is verleend en dat reeds om die reden het bestreden vonnis dient te worden vernietigd en de zaak teruggewezen dient te worden naar de rechtbank. Het hof overweegt hierover als volgt.
3.2 Door het hoger beroep tegen het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Utrecht van 13 juli 2011, welk vonnis een einduitspraak betreft, wordt in beginsel de gehele zaak naar het hof overgebracht om door het hof te worden beslist. Dit brengt mee dat het hof zich niet aan deze taak mag onttrekken door, bij gegrond bevinding van een of meer grieven, (een gedeelte van) de beslissing van hetgeen aan zijn oordeel is onderworpen over te laten aan de rechter die zijn oordeel over de zaak reeds heeft gegeven (‘terugwijzingsverbod’). Deze regel kan slechts in uitzonderingsgevallen geen toepassing vinden, zoals in het geval waarin de appelrechter de uitspraak van de eerste rechter vernietigt waarbij deze zich - hetzij wegens het ontbreken van rechtsmacht van de Nederlandse rechter, hetzij op grond van het bepaalde in artikel 1022 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hetzij uit hoofde van het onderwerp van het geschil - onbevoegd heeft verklaard van het geschil kennis te nemen (HR 16 april 1993, LJN: ZC0926) of in een (ander) geval waarin de rechter op louter processuele gronden niet aan een inhoudelijke behandeling van de zaak tussen de betrokken partijen is toegekomen (HR 11 december 2009, LJN: BK0857). Het onderhavige geval kan daarmee niet op één lijn worden gesteld. Weliswaar hebben Redema c.s. in eerste aanleg geen verweer gevoerd, maar de rechtbank is wel tot een (zij het summiere) inhoudelijke beoordeling van de zaak en tot toewijzing van de vorderingen van Drienerinvest gekomen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de stellingen van Drienerinvest het gevorderde kunnen dragen en door gedaagden niet zijn weersproken, en dat het gevorderde daarom moet worden toegewezen. Voor een verruiming van de uitzondering op het terugwijzingsverbod tot een geval als dit, waarin geen sprake is van een beslissing van de rechtbank waarbij zij zich onbevoegd, de dagvaarding nietig of de eiser op louter processuele gronden niet-ontvankelijk heeft verklaard, ziet het hof - mede gelet op het door de Hoge Raad voorgestane duidelijke en in de praktijk eenvoudig te hanteren criterium - geen ruimte.
3.3 Uit het voorgaande volgt dat ook indien jegens Redema c.s. ten onrechte akte van niet dienen is verleend, dit niet tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank kan leiden. Reeds om die reden kan de eerste grief niet slagen en behoeft deze grief overigens geen bespreking meer.
3.4 De overige grieven richten zich tegen de toewijzing door de rechtbank van de vorderingen van Drienerinvest. Deze grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.5 De vorderingen van Drienerinvest zijn erop gebaseerd dat Redema c.s. onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld door ten onrechte het vertrouwen te wekken dat Redema een definitieve overeenkomst tot overname van aandelen in CEG had gesloten, op grond van welk vertrouwen Drienerinvest voldoende zekerheid meende te hebben voor de terugbetaling van de geldlening door Reggehuys. Daarbij verwijt Drienerinvest Redema c.s. meer in het bijzonder dat [appellant sub 2] zonder voorbehoud zijn handtekening onder de akte van cessie heeft geplaatst, Redema een persbericht heeft doen uitgaan dat tussen haar en CEG overeenstemming was bereikt en Redema haar personeel heeft meegedeeld dat een overeenkomst was bereikt met CEG, terwijl achteraf is gebleken dat van een definitieve koopovereenkomst ter zake van de aandelen in CEG nog geen sprake was. Deze omstandigheden, ieder voor zich en in onderling verband en samenhang beschouwd, kunnen de vorderingen van Drienerinvest evenwel niet dragen. Daartoe overweegt het hof het volgende.
3.6 [Naam] heeft erkend dat hij ter gelegenheid van het sluiten van de geldleningsovereenkomst kennis heeft gekregen van de inhoud van de overeenkomst van 4 juli 2008. Uit deze overeenkomst en de akte van cessie was voor Drienerinvest kenbaar dat volgens de bij die overeenkomst betrokken partijen van een definitieve koopovereenkomst en een opeisbare vordering van Capuchino op Redema (nog) geen sprake was. Immers, in de overeenkomst van 4 juli 2008 wordt melding gemaakt van een beoogde transactiedatum, van een nog uit te voeren boekenonderzoek, van een nadere uitwerking in een definitieve overeenkomst en van een nog te verkrijgen financiering voor de aandelentransactie, terwijl in de akte van cessie staat vermeld dat Redema binnen vier maanden na overdracht van de aandelen de koopsom (deels) aan Capuchino zal betalen. Op grond van de inhoud van deze overeenkomsten moest het Drienerinvest duidelijk zijn dat haar een nog niet opeisbare vordering werd overgedragen en mocht Drienerinvest er niet zonder meer op vertrouwen dat de aandelentransactie en de daaruit voortvloeiende vordering van Capuchino perfect en definitief waren.
3.7 Tegen deze achtergrond kan niet gezegd worden dat Redema c.s. door het door [appellant sub 2] voor ‘gezien’ tekenen van de akte van cessie, aan Drienerinvest onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt of Drienerinvest anderszins heeft misleid. Voor zover deze handtekening al als een bevestiging door Redema c.s. van het bestaan van een overeenkomst tussen Redema en (de aandeelhouders van) CEG kan gelden, betreft dit de overeenkomst van 4 juli 2008 waarvan Drienerinvest de inhoud kende en waaruit volgt dat partijen nog tot een definitieve koopovereenkomst moesten komen en dat het vorderingsrecht van Capuchino nog niet definitief was. Uit die handtekening van [appellant sub 2] mocht Drienerinvest niet afleiden dat desalniettemin van een definitieve koopovereenkomst en daaruit voortvloeiend definitief vorderingsrecht van Capuchino sprake was. Niet valt in te zien dat Redema c.s., die geen partij waren bij de akte van cessie, met wie door Drienerinvest geen contact is gelegd en die enkel voor ‘gezien’ tekenden, gehouden waren uit eigen beweging aan Drienerinvest uitdrukkelijk mede te delen dat de koopovereenkomst nog niet definitief was. Dat het Redema c.s. bekend was dat voor Drienerinvest het bestaan van de koopovereenkomst waaruit voor Capuchino een vorderingsrecht zou voortvloeien van groot belang was en dat Drienerinvest van Redema c.s. een bevestiging van het bestaan van de (in de akte van cessie vermelde) overeenkomst verlangden, maakt dat onder de gegeven omstandigheden niet anders. Het bewijsaanbod zijdens Drienerinvest op dit punt wordt dan ook als niet terzake dienende gepasseerd. Drienerinvest kende immers de inhoud van de overeenkomst en mocht niet uit de akte van cessie, ook niet nu deze voor ‘gezien’ was ondertekend door de schuldenaar, meer afleiden dan uit die akte in samenhang met de inhoud van de overeenkomst van 4 juli 2008 volgde. Redema c.s. behoefden er ook niet zonder meer op bedacht te zijn dat bij Drienerinvest ondanks haar kennis van de inhoud van de overeenkomst van 4 juli 2008 een onjuiste voorstelling ter zake van de strekking van die overeenkomst leefde en dat zij haar daarvoor dienden te waarschuwen.
3.8 Ook uit het persbericht van 5 augustus 2008 en de mededeling aan het personeel van de voorgenomen overname heeft Drienerinvest niet het gerechtvaardigd vertrouwen kunnen ontlenen dat de aandelentransactie definitief was. In het persbericht wordt in het kader van een aangekondigde samenwerking tussen Redema en CEG gesproken over een raam(werk)overeenkomst en wordt aangekondigd dat Redema op korte termijn de grootste aandeelhouder wordt van CEG. Dit hadden voor Drienerinvest veeleer (extra) aanwijzingen moeten zijn dat op dat moment nog geen sprake was van een definitieve overeenkomst en dat de aandelentransactie nog niet geheel rond was. Ook los daarvan kon Drienerinvest aan in algemene bewoordingen gestelde mededelingen aan de pers en het personeel over een op handen zijnde overname geen vertrouwen ontlenen dat de aandelentransactie definitief beklonken was en dat de aan haar overgedragen vordering definitief en onherroepelijk was.
3.9 Bovendien volgt uit de in zoverre niet of onvoldoende gemotiveerd betwiste stellingen van Redema c.s. dat ook zij bij het sluiten van de overeenkomst van 4 juli 2008 er vanuit gingen dat er een definitieve aandelentransactie tot stand zou komen. Gesteld noch gebleken is dat Redema c.s. reeds ten tijde van de ondertekening van de akte van cessie en/of ten tijde van de aankondigingen aan de pers en het personeel voornemens waren van de aandelentransactie af te zien en dat zij Drienerinvest desalniettemin in de waan hebben gelaten dat sprake was van een definitieve koopovereenkomst (en definitief vorderingsrecht van Capuchino) die door hen zou worden nagekomen. Ook in dat licht bestaat geen grond voor het oordeel dat Redema c.s. Drienerinvest hebben misleid of anderszins op onrechtmatige wijze ten onrechte het vertrouwen hebben gewekt dat Drienerinvest voldoende zekerheid had voor de terugbetaling van de door haar aan Reggehuys geleende geldsom.
3.10 Gelet op het voorgaande kunnen de stellingen van Drienerinvest het oordeel dat Redema c.s. jegens haar onrechtmatig hebben gehandeld niet dragen. Het hoger beroep slaagt, het bestreden vonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van Drienerinvest zullen alsnog worden afgewezen.
3.11 Als de in het ongelijk gestelde partij zal het hof Drienerinvest in de kosten van beide instanties veroordelen. De kosten voor de procedure in eerste aanleg aan de zijde van Redema c.s. worden begroot op € 3.537,-- aan griffierecht. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Redema c.s. worden begroot op € 4.713,-- aan griffierecht, op € 76,31 voor dagvaarding en op € 13.740,-- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (3 punten x tarief VIII).
Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Utrecht van 13 juli 2011 en doet opnieuw recht;
wijst de vorderingen van Drienerinvest af;
veroordeelt Drienerinvest in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Redema c.s. wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 3.537,-- voor verschotten en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 13.740,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en op € 4.789,31 voor verschotten.
Dit arrest is gewezen door mrs. F.J.P. Lock, C.J.H.G. Bronzwaer en D. Stoutjesdijk en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2012.