ECLI:NL:GHARN:2012:BV7022

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
23 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
21-003096-11
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 23 januari 2012 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem. De verdachte was beschuldigd van het opzettelijk aanwezig hebben van hennepplanten in een pand. De verdachte had het pand onderverhuurd aan een derde en stelde dat hij niets wist van de hennepplanten die daar waren aangetroffen. Het hof oordeelde echter dat de alternatieve lezing van de verdachte niet aannemelijk was. Het hof vernietigde het vonnis waarvan beroep en kwam tot een andere bewijs- en kwalificatiebeslissing. Het hof oordeelde dat wettig en overtuigend kon worden bewezen dat de verdachte op 17 september 2007 in het pand opzettelijk 216 hennepplanten aanwezig had. De verdachte werd veroordeeld tot een geldboete van EUR 1.800,00, bij gebreke van betaling te vervangen door 28 dagen hechtenis. Het hof baseerde zijn beslissing op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht. De uitspraak is gedaan na onderzoek op de terechtzitting van 9 januari 2012, waarbij de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J. Kuijper, hun standpunten naar voren hebben gebracht. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in overweging genomen en de omstandigheden van de zaak gewogen.

Uitspraak

Sector strafrecht
Parketnummer: 21-003096-11
Uitspraak d.d.: 23 januari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Haarlem van 15 juli 2009 in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans uit anderen hoofde verblijvende in [penitentiaire inrichting].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 9 januari 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr J. Kuijper, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewijs- en kwalificatiebeslissing komt. Daarom zal het hof opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
PRIMAIR
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 juli 2007 tot en met 17 september 2007 te [plaats], gemeente [gemeente], tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, inelk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 432 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
SUBSIDIAIR
een of meer onbekend gebleven personen op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 juli 2007 tot en met 17 september 2007 te [plaats], gemeente [gemeente], met elkaar, althans één van hen, opzettelijk heeft/hebben geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft/hebben gehad in een pand aan de [adres] (een) hoeveelheid/hoeveelheden van (in totaal) ongeveer 432 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval (telkens) een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, tot en/of bij het plegen van welk(e) misdrijf/misdrijven verdachte op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 17 juli 2007 tot en met 17 september 2007 te [plaats], gemeente [gemeente], in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen heeft verschaft en/of opzettelijk behulpzaam is geweest, door aan die onbekend gebleven persoon/personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
De raadsvrouw heeft betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde. Niet kan immers worden bewezen dat verdachte al dan niet samen met een ander of anderen hennep kweekte, of dat hij daaraan medeplichtig is geweest door het ter beschikkingstellen van het pand aan de [adres]. Verdachte heeft het pand waar de hennepplanten zijn aangetroffen onderverhuurd en wist niets van de aldaar aanwezige hennepplanten.
Vooropgesteld is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk hennepplanten heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt. Er is geen enkel bewijs voor enige betrokkenheid bij ‘kweekhandelingen’ van verdachte in de tenlastegelegde periode.
Het hof is van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte op 17 september 2007 in het pand aan de [adres] opzettelijk 216 hennepplanten aanwezig heeft gehad. Het hof overweegt daartoe het volgende.
Uit wettige bewijsmiddelen volgt onder meer dat verdachte het pand aan de [adres] huurde op de datum dat de politie in voornoemd pand 216 hennepplanten heeft aangetroffen. Voor het “aanwezig hebben” in de zin van artikel 3 onder C van de Opiumwet is voldoende dat de hennepplanten zich in de machtssfeer van verdachte bevonden.
Verdachte heeft het hem tenlastegelegde bestreden en heeft een alternatieve lezing gegeven van de gebeurtenissen. Hij heeft verklaard dat hij het pand had gehuurd om goederen voor zijn opgerichte bedrijf op te slaan. Van dit bedrijf is een inschrijving van de Kamer van Koophandel overgelegd, die zich bevindt in het dossier. Verdachte heeft verklaard dat de bedrijfsactiviteiten geen doorgang hebben gevonden door onenigheid met de leverancier van de goederen in Turkije en dat hij schulden heeft gemaakt door de betaalde voorschotten aan de leverancier.
Verdachte heeft verklaard dat hij daarom het pand aan de [adres] had onderverhuurd aan een derde. Op de dag dat de hennepplanten in het pand zijn aangetroffen was volgens verdachte het pand reeds geruime tijd aan die derde verhuurd.
Het hof is van oordeel dat als uitgangspunt heeft te gelden dat ingeval een verdachte het hem tenlastegelegde bestrijdt met een alternatieve lezing van de gebeurtenissen, die niet met een bewezenverklaring zou stroken, de rechter – indien hij tot een bewezenverklaring komt – die aangedragen alternatieve gang van zaken zal moeten weerleggen.
Dat kan geschieden door opneming van bewijsmiddelen of vermelding, al dan niet in een nadere bewijsoverweging, van aan wettige bewijsmiddelen te ontlenen feiten en omstandigheden die de alternatieve lezing van de verdachte uitsluiten. Een dergelijke weerlegging is echter niet steeds vereist. In voorkomende gevallen zal de rechter ter weerlegging kunnen oordelen dat de door de verdachte gestelde alternatieve toedracht niet aannemelijk is geworden dan wel dat de lezing van de verdachte als ongeloofwaardig terzijde moet worden gesteld. Ten slotte kunnen zich gevallen voordoen waarin de lezing van de verdachte zo onwaarschijnlijk is, dat zij geen uitdrukkelijke weerlegging behoeft.
Naar het oordeel van het hof is de alternatieve lezing van verdachte in het geheel niet aannemelijk geworden. Verdachte heeft verklaard dat hij het pand aan een hem nauwelijks bekende persoon, [D] alias [A] genaamd, heeft onderverhuurd vanaf de maand maart in 2007. Deze man heeft verdachte naar eigen zeggen leren kennen tijdens ontmoetingen in een coffeeshop. Hij is met hem de onderhuur – voor een bedrag gelijk aan de oorspronkelijk huur (1.760,- euro per maand) – overeengekomen. De man heeft de huurgelden cash bij verdachte thuis langs gebracht, waarna verdachte het geld op zijn bankrekening stortte. Verdachte beschikte over geen enkel gegeven van deze man. Hij beschikte naar eigen zeggen niet over een adres en zelfs niet over een telefoonnummer van deze persoon; hij kwam met hem in contact door opnieuw naar de coffeeshop te gaan. Ook heeft verdachte geen, op schrift gesteld, (onder)huurcontract of andere bescheiden overgelegd om zijn verhaal van de onderhuur en de zeer ongebruikelijke betalingswijze te onderbouwen.
De onaannemelijkheid van het scenario van de verdachte wordt niet weggenomen door een inschrijving van een bedrijf bij de Kamer van Koophandel. Een dergelijke inschrijving op zich bewijst niets. Van enige bedrijfsactiviteit is ook niet gebleken, noch van redenen die daaraan in de weg stonden.
De onaannemelijkheid wordt daarentegen ondersteund door het feit dat verdachte, die een inkomen had van 700 à 800 euro per maand en verklaarde dat hij schulden had tot een bedrag van 32.000 euro, een 5-jaarshuurcontract heeft afgesloten met een huur van 1760 euro per maand, en geen pogingen heeft gedaan dit contract te beëindigen toen – al snel – bleek dat zijn bedrijf niet van de grond kwam.
Het hof gaat er om deze redenen van uit dat er geen sprake is geweest van een onderhuurder en dat verdachte het bewezenverklaarde feit alleen heeft gepleegd.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 17 september 2007 te [plaats], gemeente [gemeente], opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand aan de [adres] een hoeveelheid van ongeveer 216 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het primair bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Het hof heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 21 december 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor misdrijven, doch niet voor soortgelijke feiten, is veroordeeld tot straf. Hoewel het hof, anders dan het openbaar ministerie, het telen van hennep niet bewezen acht zal het hof toch de gevorderde geldboete opleggen en dus in feite boven de eis van de advocaat-generaal uitgaan. Het aantal planten rechtvaardigt naar het oordeel van het hof de hoogte van de op te leggen boete.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 1.800,00 (eenduizend achthonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 28 (achtentwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr A.J. Smit, voorzitter,
mr C. Caminada en mr E.G. Smedema, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr G.J.B. van Weegen, griffier,
en op 23 januari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.