ECLI:NL:GHARN:2012:BV6716

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
22 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
avnr 215-12
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen afwijzing voorlopige hechtenis in drugszaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem op 22 februari 2012 uitspraak gedaan in het hoger beroep dat was ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Almelo van 7 december 2011. De rechtbank had het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van de verdachte afgewezen. Het hof heeft de advocaat-generaal en de verdachte, bijgestaan door mr. J. Michels, gehoord in raadkamer. De zaak had betrekking op ernstige feiten, waaronder georganiseerde handel in harddrugs en softdrugs over een periode van enkele jaren. Het hof overwoog dat, ondanks het verzuim in de procedure, de voorlopige hechtenis van de verdachte niet opgeheven kon worden. De ernst van de feiten en het maatschappelijk belang van de voortzetting van de voorlopige hechtenis waren zwaarwegende argumenten. Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank, waarbij het de gronden voor de voorlopige hechtenis als nog steeds aanwezig beschouwde. Het hof heeft daarbij de relevante artikelen uit het Wetboek van Strafvordering in acht genomen. De lange periode tussen het instellen van het hoger beroep en de behandeling in raadkamer werd als onwenselijk beschouwd, maar leidde niet tot opheffing van de voorlopige hechtenis. Het hof concludeerde dat er sprake was van een vormverzuim, maar dat dit niet tot een andere beslissing leidde.

Uitspraak

Gerechtshof te Arnhem
pkn: 08-700183-11
avnr: 000215- 07
Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door
{verdachte},
geboren te {geboorteplaats} op {geboortedatum},
verblijvende in het huis van bewaring te
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank te Almelo van 7 december 2011, houdende de afwijzing van het ter terechtzitting gedane verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte.
Het hof heeft gehoord de advocaat-generaal en verdachte, bijgestaan door mr J. Michels, advocaat te Amersfoort, in raadkamer van heden.
Het hof heeft gezien bovengenoemde beslissing en de akte opgemaakt door de griffier bij die rechtbank van 8 december 2011.
OVERWEGINGEN:
In raadkamer van heden heeft de raadsman aangevoerd dat de voorlopige hechtenis dient te worden opgeheven, alleen al gelet op de lange periode tussen het instellen van het hoger beroep en de behandeling daarvan .
Het hof stelt vast dat tussen het tijdstip van instellen van hoger beroep (8 december 2011) en de behandeling in raadkamer van heden (22 februari 2012) ,van dat beroep kennelijk door ambtelijke misslagen een geruime periode is verstreken. Dit tijdsverloop moet als zeer onwenselijk lang worden beschouwd, waardoor op het hoger beroep, anders dan in artikel 71 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering is bepaald, niet zo spoedig mogelijk meer kan worden beslist door het hof. Tevens kan niet meer worden gezegd dat de beslissing op het ingestelde rechtsmiddel ‘spoedig’ als bedoeld in artikel 5 lid 4 van het EVRM plaatsvindt.
Het hof constateert dat er sprake is van een vormverzuim.
Dit verzuim dient er in de onderhavige situatie, rekening houdend met het feit dat de zaak reeds op zitting is geweest en de voorlopige hechtenis van verdachte onder controle van de zittingsrechter staat, echter niet toe te leiden dat de voorlopige hechtenis van verdachte om die reden moet worden opgeheven.
Het hof laat daarbij de ernst van de ten laste gelegde feiten zwaar wegen. Deze betreffen – kort gezegd – georganiseerde handel in harddrugs en softdrugs gedurende een periode van enkele jaren. Het maatschappelijk belang, dat met de voortzetting van de voorlopige hechtenis wordt gediend dient onder de gegeven omstandigheden te prevaleren.
Het hof is voorts na onderzoek gebleken dat de gronden waarop het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte berust, nog steeds aanwezig zijn, zodat de beslissing van de rechtbank met overneming van de gronden dient te worden bevestigd.
Naar het oordeel van het hof doet zich niet voor het geval dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat aan de verdachte in geval van veroordeling geen onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel zal worden opgelegd, dan wel dat verdachte bij tenuitvoerlegging van het bevel langere tijd van zijn vrijheid beroofd zou blijven dan de duur van de straf of maatregel.
Het hof heeft gelet op het bepaalde in de artikelen 67a, 69, e.v. van het Wetboek van Strafvordering.
BESLISSING:
Het hof bevestigt de beslissing waarvan beroep.
Aldus gegeven op 22 februari 2012 door mrs P. van Kesteren, voorzitter, J.H.C. van Ginhoven en A.W.M. Elders, raadsheren, in tegenwoordigheid van J. Jansen, griffier, en ondertekend door de voorzitter en de griffier.