Sector strafrecht Gerechtshof Arnhem
Parketnummer: 21-000378-11
Uitspraak d.d.: 17 februari 2012
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Arnhem, zitting houdende te Utrecht, van 25 januari 2011 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1971],
thans verblijvende in P.I. Veenhuizen, gevangenis Norgerhaven te Veenhuizen.
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 3 februari 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr F.G.L. van Ardenne, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Feit 1 primair:
hij in of omstreeks de periode van 29 december 2009 tot en met 30 december 2009 te Arnhem, in elk geval in de gemeente Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk na kalm beraad en rustig overleg, althans na een (kort) tevoren genomen besluit, die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes en/of een of meer andere steekwapens en/of snijwapens in de hals/keel en/of het lichaam en/of een of meer (andere) lichaamsdelen heeft/hebben gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
feit 1 subsidiair:
hij in of omstreeks de periode van 29 december 2009 tot en met 30 december 2009 te Arnhem, in elk geval in de gemeente Arnhem, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte en/of verdachtes mededader(s) opzettelijk die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal met een mes en/of een of meer andere steekwapens en/of snijwapens in de hals/keel en/of het lichaam en/of een of meer (andere) lichaamsdelen heeft/hebben gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken. In het bijzonder overweegt het hof dat het bewijs voor de voorbedachten raad ontbreekt.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat niet boven iedere twijfel verheven kan worden vastgesteld dat verdachte verantwoordelijk is voor de dood van het slachtoffer, [slachtoffer]. Hiertoe heeft hij - kort gezegd - aangevoerd dat verdachte op 24 februari 2010 een verklaring heeft afgelegd waarvan niet buiten redelijke twijfel de juistheid kan worden uitgesloten. Samengevat houdt die verklaring in dat niet verdachte maar waarschijnlijk twee mannen die op die avond rond 22.00 uur de woning van [slachtoffer] zijn binnengevallen en hem, verdachte, daar hebben neergeslagen op het moment dat hij de woning wilde verlaten, het slachtoffer om het leven moeten hebben gebracht.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Met het OM en de rechtbank acht het hof het subsidiaire feit bewezen. Dat het verdachte is geweest die verdachte van het leven heeft beroofd, leidt het hof in het bijzonder af uit de volgende feiten en omstandigheden.
- Uit de verklaringen van [getuige 1] van [slachtoffer], volgt onder meer dat zij de gang van zaken in en voor de woning van [slachtoffer] die avond van nabij heeft geobserveerd. Zo verklaart zij dat zij op een gegeven moment nadat zij een bepaald geluid had gehoord iemand in het huis van [slachtoffer] enkele malen heeft horen roepen: "Neen, niet doen." Uit de context leidt het hof af dat dit [slachtoffer] is geweest. Zij verklaart verder onder meer dat het daarna stil werd in de woning van [slachtoffer]. [getuige 1] beschrijft een man die daarna uit de woning van het slachtoffer kwam en geeft uitvoerig weer wat zij hem heeft zien doen. Het hof hecht - op enkele punten van ondergeschikt belang na waarop zij zich kennelijk vergist (waaronder enkele kenmerken van de auto) - geloof aan de verklaringen van [getuige 1], met name omdat deze op een aantal wezenlijke punten worden bevestigd door onder meer technisch onderzoek (waaronder het gebruik van de kraan) en verdachtes eigen verklaring. Mede tegen deze achtergrond is niet van belang dat [getuige 1] verdachte niet heeft herkend bij de videobewijsconfrontatie.
- Verdachte heeft bij zijn latere verhoren door de politie en ter terechtzitting van het hof verklaard dat hij de bewuste avond in de woning van het slachtoffer is geweest. Uit onder meer zijn eigen verklaring over de kleding die hij die avond droeg, leidt het hof af dat hij degene is die [getuige 1] heeft gezien.
- Dat verdachte daarna naar het huis van zijn broer in [woonplaats] is gegaan, blijkt uit zijn eigen verklaringen en die van [getuige 2] Zij heeft verder onder meer verklaard dat verdachte erg zenuwachtig was, dat hij vertelde dat hij ruzie had gehad, dat hij haar verzocht om zijn kleding te wassen waarop vlekken - naar het hof op grond van verdachtes eigen verklaring begrijpt: bloedvlekken - zaten en dat zij voor verdachte op internet gezocht heeft naar recente politieberichten die betrekking hadden op Arnhem.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat de verwondingen waaraan [slachtoffer] is bezweken zijn toegebracht door verdachte. Gelet op de aard van de verwondingen kan dit niet anders dan opzettelijk zijn gebeurd.
Het hof hecht geen geloof aan het volgende scenario van verdachte. Op het moment dat verdachte omstreeks 22.00 uur weg wilde gaan zou de deurbel zijn gegaan. Verdachte opende de voordeur waarop twee mannen de woning binnen kwamen. Vervolgens zou verdachte een aantal klappen op zijn hoofd en in zijn nek hebben gekregen waarbij verdachte buiten bewustzijn raakte. Op het moment dat verdachte bij kwam zag hij het slachtoffer in de woning op de grond liggen. Verdachte zag dat het slachtoffer onder het bloed zat en heeft nog aan hem geschud. Toen bij verdachte het besef kwam dat het slachtoffer niet meer leefde is hij dusdanig in paniek geraakt dat hij de woning is uitgerend, in zijn auto is gestapt en vervolgens is weggereden. Een aantal meters verderop heeft verdachte twee mannen ingehaald. Vlak voor de stoplichten zijn de mannen voor de auto gesprongen en hebben tegen verdachte gezegd dat hij met niemand over het gebeurde mocht praten, anders zou zijn zoon van vijftien iets overkomen.
Het hof acht dit scenario in het bijzonder om de volgende redenen niet aannemelijk.
- De lezing is in strijd met de verklaringen van [getuige 1]. Zij spreekt niet van de komst van twee mannen bij de woning van het slachtoffer op enig moment die avond. Zij heeft haar waarnemingen ook verricht voor, op en na het moment waarop volgens verdachte de mannen de woning van [slachtoffer] zouden zijn binnengevallen. Zij heeft, nadat het stil was geworden in de woning van haar buurman [slachtoffer], uit het raam van haar voordeur gekeken en zij zag maar één man uit de woning van haar buurman komen. Zij zag deze man twee keer uit de woning komen. Daarbij zag zij dat de man rustig in zijn auto stapte en vervolgens rustig, zonder piepende banden, wegreed.
- Verdachte heeft vanaf het begin van het onderzoek tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd en pas op 24 februari 2010 over, volgens eigen zeggen, "de ware toedracht" een verklaring afgelegd.
- Getuige [getuige 3] heeft tegenover de politie verklaard dat verdachte hem heeft verteld wat er die bewuste avond zou hebben plaatsgevonden. Verdachte heeft aan deze getuige een signalement van de twee mannen gegeven. Het signalement van een van deze mannen dat verdachte aan de getuige heeft doorgegeven komt in belangrijke mate niet overeen met het signalement dat verdachte bij de politie heeft doorgegeven.
- De lezing van verdachte bevat meerdere ongeloofwaardigheden. Zo acht het hof ongeloofwaardig dat één van deze mannen verdachte dreigt met zijn vijftienjarige zoon terwijl de twee mannen en verdachte elkaar niet zouden kennen, zoals verdachte zelf heeft verklaard. Voorts acht het hof het ongeloofwaardig dat verdachte, nadat de twee mannen hem hadden neergeslagen en waren weggegaan en terwijl hij, volgens zijn eigen verklaring geconfronteerd werd met iemand die onder het bloed zat en van wie hij dacht dat hij niet meer leefde, niet de politie heeft gebeld maar in plaats daarvan is gevlucht.
- Voor het overige is door de politie uitgebreid onderzoek gedaan naar de lezing van verdachte. Dit heeft niets opgeleverd op grond waarvan de lezing van verdachte omtrent de twee mannen aannemelijk zou kunnen worden.
Op grond van al deze punten acht het hof de lezing van verdachte niet aannemelijk.
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Feit 1 subsidiair:
hij in de periode van 29 december 2009 tot en met 30 december 2009 te Arnhem, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, hierin bestaande dat verdachte opzettelijk die [slachtoffer] meermalen, met een of meer steekwapens en/of snijwapens in de hals/keel en het lichaam heeft gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde persoon is overleden;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het subsidiair bewezen verklaarde levert op: doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte wordt veroordeeld wegens doodslag tot elf jaren.
De rechtbank Arnhem, zittinghoudende te Utrecht, heeft de verdachte veroordeeld wegens doodslag tot negen jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld wegens doodslag tot elf jaren.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte het slachtoffer op een zeer gewelddadige wijze om het leven heeft gebracht. Het slachtoffer moet dit, gelet op de verklaring van [getuige 1], de buurvrouw van slachtoffer, voor een deel bewust hebben meegemaakt. Het bewezenverklaarde feit en de wijze waarop dit is uitgevoerd hebben een schok in de rechtsorde en een gevoel van onrust en onveiligheid in de samenleving veroorzaakt. Verdachte heeft aan de nabestaanden van het slachtoffer een veel leed toegebracht. Het hof verwijst naar de slachtofferverklaring van 27 januari 2012. Zij zullen zich naar verwachting de rest van hun leven herinneren hoe het slachtoffer om het leven is gekomen.
Bij de ernst van het feit past alleen een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof is, anders dan de advocaat-generaal, van oordeel dat een straf van 9 jaar, zoals door de rechtbank opgelegd en gemotiveerd, passend en geboden is. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met eerdere strafopleggingen in zaken van vergelijkbare aard en ernst. Het hof leidt uit in het bijzonder uit de Pro Justitia rapportages van J.M.J.F. Offermans en drs. P.E. Geurkink gedateerd 6 maart 2010 en 21 april 2010 en de verklaringen van verdachte af dat verdachte ten tijde van het feit leed onder verschijnselen die verband houden met ernstige cocaineverslaving. Hoewel verdachte niet om deze reden ontoerekeningsvatbaar of verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht, houdt het hof hiermee tot op zekere hoogte en in het voordeel van verdachte rekening. Voorts heeft het hof rekening gehouden met het Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 januari 2012, waaruit is gebleken dat verdachte niet eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 9 (negen) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door mr A. van Waarden, voorzitter, mr J.A.W. Lensing en mr W.R. Rosingh, raadsheren, in tegenwoordigheid van B. Moorlag, griffier, en op 17 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.