Parketnummer: 21-002215-10
Uitspraak d.d.: 1 februari 2012
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Almelo van 8 juni 2010 in de strafzaak tegen
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres],
thans verblijvende in [verblijfplaats].
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 januari 2012 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I). Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr M.M.A.J. Goris, advocate te Almelo, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 maart 2009 in de gemeente Hengelo (O),
(voor/in de onmiddellijke nabijheid van bar [ bar X] gevestigd aan het [locatie A]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachte rade een of meer perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/althans een of meer (andere) perso(o)n(en) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een (vuur)wapen heeft geschoten naar/op/in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/althans die (andere) perso(o)n(en), terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 20 maart 2009 in de gemeente Hengelo (O),
(voor/in de onmiddellijke nabijheid van bar [bar X] gevestigd aan het [locatie A]) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen,
aan een of meer perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/althans een of meer (andere) perso(o)n(en), opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een (vuur)wapen heeft geschoten naar/op/in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/althans een of meer (andere) perso(o)n(en), terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 1 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 20 maart 2009 in de gemeente Hengelo (O), met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het [locatie A] en/althans/in elk geval op of aan (een) openbare weg(en), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/althans een of meer (andere) perso(o)n(en), welk geweld bestond uit het opzettelijk gewelddadig:
- indringen op en/of insluiten en/of aanvallen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/althans die (andere) perso(o)n(en), en/of
- achtervolgen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/althans die (andere) perso(o)n(en), en/of
- met een (vuur)wapen schieten op/naar/in de richting van/in de (onmiddellijke) nabijheid van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 2] en/althans die (andere) perso(o)n(en), en/of
- vastpakken bij/aan/om de kleding/het lichaam en/of (vervolgens) tegen de grond werken/duwen/drukken van die [slachtoffer 1], en/of
- (meermalen) slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen in/tegen de rug en/althans het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 1], en/of
- (meermalen) slaan en/of stompen en/of schoppen en/of trappen in het gezicht en/althans (elders) tegen het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer 2].
2.
hij op of omstreeks 20 maart 2009 in de gemeente Hengelo (O),
(op/aan/nabij de [locatie B] en/of [locatie C])
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, (telkens) opzettelijk en (telkens) al dan niet met voorbedachten rade een of meer perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/althans een of meer (andere) perso(o)n(en) van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, (telkens) met dat opzet en (telkens) al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen en/althans eenmaal met een (vuur)wapen heeft geschoten naar/op/in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] en/althans die (andere) perso(o)n(en), terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 20 maart 2009 in de gemeente Hengelo (O), (op/aan/nabij de [locatie B] en/of [locatie C])
(telkens) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, aan een of meer perso(o)n(en) genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/althans een of meer (andere) perso(o)n(en), (telkens) opzettelijk en (telkens) al dan niet met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, (telkens) met dat opzet en (telkens) al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, meermalen en/althans eenmaal met een vuurwapen heeft geschoten naar/op/in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] en/althans een of meer (andere) perso(o)n(en), terwijl (telkens) de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou kunnen volgen, MEER SUBSIDIAIR, terzake dat
hij op of omstreeks 20 maart 2009 in de gemeente Hengelo (O), met een ander of anderen, op of aan de openbare weg(en), de [locatie B] en/of de [locatie C] en/of de [locatie D] en/althans/in elk geval op of aan (een) openbare weg(en), openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/althans een of meer (andere) perso(o)n(en),
welk geweld bestond uit het opzettelijk gewelddadig:
- indringen op en/of aanvallen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] en/althans die (andere) perso(o)n(en), en/of
- meermalen en/althans eenmaal met een (vuur)wapen schieten op/naar/in de richting/in de (onmiddellijke) nabijheid van van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] en/althans die (andere) perso(o)n(en), en/of
- (meermalen) slaan met een wapen/hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of de hand/pols en/althans het lichaam van die [slachtoffer 5].
3.
hij op of omstreeks 20 maart 2009 in de gemeente Hengelo (O),
tezamen en in vereniging met een ander of anderen en/althans alleen, een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk CZ (kal. 9 mm), en/of munitie van categorie III, te weten een of meer patro(o)n(en) kal. 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft betoogd dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging omdat het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 van het EVRM is geschonden. In de kern behelst dat door de raadsvrouw breed uitgewerkte verweer de navolgende punten. Volgens haar is het politieonderzoek vanaf het begin gericht op de verdachte, die als zoon van de zogenoemde Almelose gijzelnemer bekend zou zijn. Gedurende het opsporingsonderzoek zijn medeverdachten doelbewust gestuurd en beïnvloed bij het afleggen van hun verklaringen, ten koste van het recht van de verdachte op een eerlijk proces en ten koste van de waarheidsvinding. Voor de verdachte ontlastende gegevens zouden doelbewust, althans met grove nalatigheid, niet zijn onderzocht en fouten in processen-verbaal bewust niet gecorrigeerd. In het bijzonder zouden getuigenconfrontaties en onderzoek naar een eventueel aanwezig tweede wapen en het mogelijke gebruik daarvan door een of meer anderen bewust niet zijn uitgevoerd. De raadsvrouw acht deze (vorm)verzuimen onherstelbaar en dermate ernstig dat de beginselen van een behoorlijke procesorde zijn geschonden – met name het zorgvuldigheidsbeginsel en het streven naar een objectieve waarheidsvinding – hetgeen dient te leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
Het hof overweegt hierover als volgt.
Aan verdachte wordt zijn betrokkenheid verweten bij twee confrontaties tussen een groep jongeren uit Almelo waartoe hij zelf behoorde en een groep uit Hengelo. Daarbij zou verdachte eerst aan het [locatie A] en korte tijd later op een andere plek in de binnenstad van Hengelo (in of in de omgeving van de [locatie B] en/of [locatie C]) betrokken zijn geweest en een vuurwapen hebben gebruikt.
Uit het dossier komt naar voren dat de politie op vrijdag 20 maart 2009 meldingen kreeg dat geschoten was in het centrum van Hengelo op het [locatie A] (het eerste incident). De politie kwam ter plaatse en verbalisant Brummelhaus heeft tegenover de rechter-commissaris daarover verklaard dat hij ter plaatse van getuigen hoorde dat onder meer verdachte hierbij betrokken was of zou zijn. Dit was de reden om verdachte aan te houden, zoals ook blijkt uit het proces-verbaal van aanhouding van de verdachte. Op dat moment was Brummelhaus zich er niet van bewust dat de verdachte de zoon was van de Almelose gijzelnemer.
Uit het dossier volgt voorts dat diezelfde nacht niet alleen verdachte, maar ook de verdachte [medeverdachte A] is aangehouden op verdenking van poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Nadien, op 23 maart 2009, zijn de verdachten [medeverdachte B] en [medeverdachte C] eveneens aangehouden op verdenking van onder meer openlijke geweldpleging en het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. Op 27 maart 2009 tenslotte werd verdachte [medeverdachte D] aangehouden op verdenking van het voorhanden van een vuurwapen en munitie.
Uit het dossier komt naar voren dat de politie de eerste dagen na de beide schietincidenten (die terecht met elkaar in verband werden gebracht) de op dat moment aangehouden verdachten en veel getuigen heeft gehoord en technisch onderzoek heeft verricht. Op 23 maart 2009 leggen de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] voor verdachte belastende verklaringen af.
Het door de raadsvrouw gevoerde ontvankelijkheidsverweer miskent in alle facetten dat de verdachte zeker vanaf 23 maart 2009 prominent in het opsporingsonderzoek in beeld was als verdachte van het onder 1 tenlastegelegde feit, omdat hij door daarbij aanwezige getuigen werd aangewezen als de schutter op het [locatie A]. In dit verband is het niet onbegrijpelijk dat de verdachte ook in verband is gebracht met het tweede incident elders in de binnenstad, dat kort volgde op het eerste incident en gerelateerd was aan spanningen tussen de beide groepen jongeren die op het [locatie A] ook al tegenover ook elkaar stonden.
Gedurende het opsporingsonderzoek zijn verschillende personen aangehouden en werd – dat blijkt daaruit – rekening gehouden met de mogelijkheid dat bij dat tweede schietincident, waarbij verschillende schoten vielen (op/aan/nabij de [locatie B] en/of de [locatie C]), door een of meer anderen dan de verdachte is geschoten. Het onderzoek van de politie is in dit stadium, derhalve waar het gaat om dat tweede incident, niet uitsluitend op de verdachte gericht geweest. Voor het eerste incident bestond op grond van de hierna nog te bespreken getuigenverklaringen meteen al een serieuze verdenking tegen verdachte. En dat hij met het tweede incident in verband werd gebracht is, gegeven het eerste incident, allesbehalve verwonderlijk.
Wat betreft de kritiek van de verdediging op de beslissing van de officier van justitie om de getuigen (van het tweede incident) niet te onderwerpen aan getuigenconfrontaties geldt dat het hof niet is gebleken dat het achterwege laten daarvan is geschied om de verdachte op enigerlei wijze te benadelen. Wat er ook van deze beslissing van de officier van justitie zij, deze keuze van de officier van justitie was ingegeven door de tot dan toe bekende onderzoeksresultaten, die inhielden dat de getuigen niet eenduidig verklaarden over de persoon van de schutter en valt zo in elk geval te duiden. Dat deze beslissing van de officier van justitie zou zijn ingegeven door het feit dat de politie of het OM weigerde om serieus rekening te houden met de mogelijkheid dat (ook) een ander dan verdachte bij beide incidenten de schutter of een van de schutters zou zijn geweest, mist in die belichting een deugdelijke onderbouwing.
De kritiek van de verdediging houdt voorts in dat de verhoren van de medeverdachten [medeverdachte C] en [medeverdachte A] door de verbalisanten doelbewust zo zijn ingericht dat deze verdachten gegevens uit het onderzoek kregen aangereikt, wat ertoe zou hebben geleid dat zij op een belastende manier over de verdachte zouden verklaren of ten gunste van zichzelf gemakkelijk konden verklaren. Het hof kan dat standpunt niet delen. De door de verbalisanten aan hen ([medeverdachte C] en [medeverdachte A]) gestelde vragen en de door hen gegeven antwoorden leveren geen deugdelijke onderbouwing van deze stelling. Uit die verhoren blijkt immers dat sterk rekening werd gehouden met de mogelijkheid dat medeverdachte [medeverdachte A] bij het tweede schietincident ook als schutter betrokken is geweest. Hij is voor zijn rol daarin trouwens ook gedagvaard en door de rechtbank veroordeeld. Dat past niet bij een vooringenomenheid zoals de raadsvrouwe de politie en het OM met dit verweer verwijt. [Medeverdachte A] is van dat vonnis overigens in hoger beroep gegaan en in die zaak beslist het hof bij arrest van heden.
De raadsvrouw heeft voorts betoogd dat er sprake zou kunnen zijn geweest van een tweede vuurwapen, mogelijk bij de groep jongens uit Hengelo. Naar het oordeel van het hof is onvoldoende onderbouwd waarom dit gegeven in de zaak tegen de verdachte en in dit verband van belang zou zijn (anders dan bij een beroep op noodweer of noodweerexces dat in deze zaak niet is gedaan.). Overigens is niet aannemelijk dat er sprake is geweest van een tweede vuurwapen. Daarbij betrekt het hof dat op één na alle ter plaatse gevonden hulzen of kogels zijn terug te brengen op één vuurwapen, het in beslag genomen vuurwapen, en dat van slechts één huls of kogel dat niet is kunnen worden vastgesteld,
Niet is gebleken dat, zoals het verweer veronderstelt, de rechten van de verdachte doelbewust of met grove nalatigheid zijn geschonden, waardoor zijn recht op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM is geschonden.
Dat verweer kan, noch afzonderlijk in onderdelen noch in onderling verband en samenhang bezien, leiden tot het oordeel dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging van de verdachte en evenmin tot bewijsuitsluiting. Het mist in al zijn facetten feitelijke grondslag. Het verweer en de stellingen waarop het berust geeft het hof evenmin aanleiding om (ambtshalve; het betreft immers een ernstig verwijt) nader onderzoek op dit punt te gelasten. Daarom is overigens ook niet verzocht.
Overweging met betrekking tot het bewijs ter zake van het onder 1 primair en 2 primair en 3 tenlastegelegde
In de hierna volgende overwegingen geeft het hof, voor zover het tot een bewezenverklaring komt, geen uitputtende opsomming van de bewijsmiddelen. De aanvulling, die in geval van cassatie zal worden opgemaakt, zal voor completering zorgen.
De raadsvrouw heeft verzocht om de verklaring die de verdachte op 20 maart 2009 tegenover de politie heeft afgelegd niet voor het bewijs te bezigen, omdat de verdachte niet in de gelegenheid is gesteld om voorafgaand aan dat verhoor een raadsman te raadplegen, hetgeen wel vereist is volgens de zogeheten Salduz-rechtspraak. Met betrekking tot dit verweer geldt dat het hof de door de verdachte op 20 maart 2009 tegenover de politie afgelegde verklaring niet voor het bewijs zal bezigen, zodat dit verweer geen verdere bespreking behoeft.
Alhoewel als derde feit vermeld op de tenlastelegging zal het hof eerst ingaan op feit 3 waar dit logischerwijze in tijd vooraf gaat aan de twee andere tenlastegelegde feiten.
Dit feit (waarvoor vrijspraak is bepleit) betreft het verwijt dat verdachte op 20 maart 2009 te Hengelo, toen daar de beide confrontaties/incidenten plaatsvonden tussen de Almelose en de Hengelose groep jongeren, een vuurwapen voorhanden heeft gehad. Dat staat vast. Het vuurwapen dat toen is gebruikt, eerst op het [locatie A] en later elders in de binnenstad, is diezelfde avond in de Hengelose binnenstad in beslag genomen. Op patronen in dat wapen werd DNA van verdachte aangetroffen. Verdachte is met een vuurwapen op genoemd plein gezien. Er zijn getuigen die zelfs zeggen dat zij hebben gezien dat verdachte zowel bij het eerste als bij het tweede incident een vuurwapen heeft gebruikt, maar dat komt verderop aan de orde.
Bepleit is dat de verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Uit het dossier volgt volgens de raadsvrouw niet dat de verdachte op het [locatie A] heeft geschoten met dat (een) vuurwapen. De verklaringen die de getuigen [getuige 2], [getuige 1] en [medeverdachte D] hierover hebben afgelegd, acht de raadsvrouw onbetrouwbaar omdat zij de inhoud van hun verklaring op elkaar zouden hebben afgestemd. Mocht het hof oordelen dat de verdachte daar toch de schutter is geweest, dan kan volgens haar niet worden bewezen dat met voorbedachte rade is gehandeld. Omdat gericht op de grond is geschoten zou geen sprake zijn geweest van voorwaardelijk opzet op de dood van enig persoon.
Ten aanzien van het onder 2 primair tenlastegelegde (het tweede incident, later elders in de stad) heeft de raadsvrouw eveneens vrijspraak bepleit omdat evenmin bewezen zou kunnen worden dat het verdachte is geweest die geschoten heeft. Voor de verklaringen van [getuige 2], [getuige 1] en [medeverdachte D] hierover zou weer hetzelfde gelden als voor hun verklaringen over het eerste incident. En ook hier geldt dat, mocht het hof oordelen dat de verdachte ook bij het tweede incident de schutter (of een van de schutters) is geweest, dan kan niet worden bewezen dat sprake was van voorbedachte rade, terwijl ook ter zake van dit feit geen voorwaardelijk opzet op de dood van enig persoon aanwezig was.
Het hof overweegt ten aanzien van de gevoerde verweren als volgt. Daarbij past opnieuw de kanttekening dat de verschillende bewijsmiddelen die hierna ter sprake komen zonodig (verder) zullen worden uitgewerkt in geval van cassatie.
Uit het dossier komt naar voren dat op het [locatie A], buiten het café [bar X], een handgemeen ontstond tussen aangever [slachtoffer 1] (die behoorde tot een groep jongeren afkomstig uit Hengelo) en [slachtoffer 2] (die behoorde tot een groep jongeren uit Almelo). Naar aanleiding van dit incident gingen verschillende personen zich met dit handgemeen bemoeien, waarbij eenmaal met een vuurwapen is geschoten.
De getuigen [getuige 2], [getuige 1] en [medeverdachte D] hebben verklaard dat zij hebben gezien dat de verdachte een pistool in zijn hand had. [Getuige 1] en [medeverdachte D] hebben verklaard dat zij zagen dat de verdachte op de groep schoot. Deze verklaringen stemmen in zoverre met elkaar overeen dat deze getuigen verdachte hebben gezien met een vuurwapen en dat verdachte dat vuurwapen toen en daar daadwerkelijk heeft gebruikt. Bovendien is er de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte A]. [Medeverdachte A] heeft verklaard dat de verdachte op het [locatie A] heeft geschoten. Het technisch bewijs (kruitsporen op de handen van verdachte) laat het hof in dit kader rusten want het is onduidelijk of die sporen zijn terug te voeren op het eerste of het tweede incident.
De bekritiseerde getuigenverklaringen van [getuige 2], [getuige 1] en [medeverdachte D] vinden elders bevestiging, kort gezegd in elk geval in de argumenten die het hof leiden tot een bewezenverklaring van feit 3 en in de verklaring van [medeverdachte A] . Van belang is verder dat uit de kruitsporen die hiervoor aan de orde kwamen in elk geval blijkt dat verdachte, die toen die avond met een pistool of althans een vuurwapen is gezien, dat op enig moment moet hebben gebruikt, dat verdachte, bij al het belastende materiaal dat er in zoverre ligt, heeft geweigerd om een heldere verklaring af te leggen die een hem bevrijdende lezing oplevert. Dat laatste geldt overigens beide incidenten. Het hof komt dan ook tot een bewezenverklaring van feit 1.
Verdachte heeft op het [locatie A] geschoten met een vuurwapen en met scherp (dat leverde het onderzoek op). Van belang is dat [slachtoffer 1] op de grond lag en dat (een of meer personen uit) beide groepen (de Almelose en de Hengelose) met elkaar in conflict waren. Voor zover uit het dossier al zou volgen dat de verdachte daadwerkelijk gericht en welbewust op de grond heeft geschoten (en niet gericht op [slachtoffer 1]), geldt dat de verdachte, door te schieten met scherp richting de grond, waar voornoemde [slachtoffer 1] lag te midden een menigte van personen uit Hengelo en Almelo die door elkaar liepen, dan ook dusdoende bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een persoon dodelijk geraakt zou worden. Het risico dat (in die optiek) iemand door het schot zou worden geraakt of door de kogel die (dan, ook weer in die optiek) door het plaveisel ter plaatse zou ricocheren moet verdachte hebben gekend en beseft. Het verweer van de raadsvrouw op dit punt wordt verworpen.
Feit 1 is naar het oordeel van het hof bewezen. Voor medeplegen is geen bewijs en evenmin voor het feit dat verdachte met voorbedachte rade heeft gehandeld.
Na het incident op het [locatie A] troffen de Hengelose en de Almelose groep, onder wie verdachte, elkaar korte tijd later in de (nabij het [locatie A] gelegen) [locatie B] . De groep uit Hengelo rende achter de groep uit Almelo aan. Daarbij is verschillende malen in de [locatie B] en de [locatie C] of althans in de onmiddellijke omgeving (telkens "op/aan/nabij", zoals de tenlastelegging dat omschrijft) van beide straten geschoten op de groep Hengelo of althans in hun richting vanuit de richting van de Almelose groep. Aan de orde is de vraag of verdachte bij deze nieuwe confrontatie opnieuw heeft geschoten en of dat schieten een van de kwalificaties verdient die de tenlastelegging daaraan bij feit 2 toegekend wil zien.
Van belang is, opnieuw, dat verdachte die zich in elk geval te midden van deze woelingen heeft bevonden, doch daarover heeft gezwegen. En verder is van belang dat hij, zoals uit het voorgaande blijkt, die avond met een vuurwapen op zak rondliep en dat hij dat vuurwapen eerder (bij het eerste incident) heeft gebruikt. Van belang is ook dat bij het tweede incident kogels zijn verschoten die uit het vuurwapen afkomstig zijn waarin later patronen werden aangetroffen met daarop DNA van verdachte.
Getuige [medeverdachte D] heeft tegenover de politie verklaard dat zij tussen [locatie E] en [locatie F] (gelegen aan de [locatie B] te Hengelo) zag dat de verdachte zich half omdraaide en schoot op de groep Hengelose jongens. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat zij uit de [locatie G] (gelegen aan de [locatie B] te Hengelo) liep toen zij een knal hoorde. Zij zag de verdachte met een pistool in zijn hand rennen en zij zag ook dat hij in de bocht [locatie B]/[locatie C] rennend naar achteren schoot. De persoon die schoot had een matje in zijn nek en droeg donkere kleding, aldus deze getuige.
Ook medeverdachte [medeverdachte A] heeft tegenover de politie verklaard dat de verdachte in de [locatie B] heeft geschoten.
Uit het dossier komt naar voren dat de verdachte de enige (voor verdenking in aanmerking komende; dat het anders is is niet gesteld of gebleken) persoon was die een zogenaamd matje in zijn nek droeg. Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte ook verklaard dat hij (toen) een matje in zijn nek droeg.
Ook ten aanzien van dit feit twijfelt het hof niet aan de door [getuige 2] en [getuige 1] afgelegde verklaringen, nu deze enerzijds bevestiging vinden in de hiervoor opgesomde door de andere getuigen afgelegde verklaringen.
Het hof acht – anders dan de raadsvrouw – op grond van voorgaande bewezen dat de verdachte in elk geval op de [locatie B] (het beginpunt van het schieten bij het tweede incident ) een (zijn, het kort daarna inbeslaggenomen) vuurwapen heeft gebruikt. Daarbij betrekt het hof opnieuw dat verdachte zelf geen opheldering van zaken heeft gegeven terwijl hij daartoe alleszins in staat moet zijn.
Verdachte heeft toen de groep waartoe hij behoorde werd achtervolgd geschoten op die achtervolgende groep. Er zijn inslagen van kogels aangetroffen op ‘menshoogte’. Er is door verdachte in elk geval in de [locatie B] gericht of ongericht, maar in elk geval met het kennelijke bedoeling om de achtervolgers af te schrikken met een vuurwapen en met scherp naar achteren en in de richting van de achtervolgende Hengelose groep geschoten en op "menshoogte". Dat levert minst genomen voorwaardelijk opzet op. In de meeste milde interpretatie kan het niet anders zijn dan dat verdachte, terwijl hij zich uit de voeten maakte, rende, heeft moeten beseffen dat hij een van zijn achtervolgers (schieten met scherp) dodelijk zou treffen of kunnen treffen, dat hij dat moet hebben geweten en dat hij die kans (een aanmerkelijke ) heeft aanvaard, voor lief heeft genomen. Het door de raadsvrouw op dit punt gevoerde verweer wordt verworpen.
Ook in dit geval is voor voorbedachte rade en medeplegen geen bewijs.
Anders ligt het voor de schoten die zijn afgegeven "op/aan/nabij" de [locatie C]. Er is onvoldoende bewijs om aan te nemen dat verdachte daar, voor zover het "nabij de [locatie C]” niet door het "op/aan/nabij de [locatie B]" wordt gedekt óók de schutter was, nu het vuurwapen waarmee op het [locatie A] en in de [locatie B] is geschoten op enig moment daarna in de handen is gekomen van een ander dan verdachte. Niet valt onomstotelijk vast te stellen dat de “overdracht” van het wapen zich heeft voorgedaan na het schieten op/aan/nabij de [locatie C]. Waar het om de [locatie C] gaat zal het hof verdachte dan ook vrijspreken.
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 20 maart 2009 in de gemeente Hengelo (O),
in de nabijheid van bar [bar X] gevestigd aan het [locatie A] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer 1] en/of andere personen van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die andere personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 20 maart 2009 in de gemeente Hengelo (O),
op de [locatie B]
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk personen genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en andere personen van het leven te beroven, met dat opzet met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 3] en/of die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] en andere personen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
3.
hij op 20 maart 2009 in de gemeente Hengelo (O),
een wapen van categorie III, te weten een pistool, merk CZ (kal. 9 mm), en/of munitie van categorie III, te weten patronen kal. 9 mm, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag
het onder 2 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag, meermalen gepleegd
het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie (de munitie).
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden – de volgende omstandigheden.
De verdachte heeft zich tijdens een uitgaansavond midden in het centrum van Hengelo schuldig gemaakt aan het plegen van twee pogingen tot doodslag op personen met wie op die avond onenigheid was ontstaan. Hij heeft daarbij gebruik gemaakt van een vuurwapen (geladen met scherpe munitie), dat hij kennelijk mee genomen had op deze avond.
Nadat hij bij een eerste handgemeen tussen (een van) zijn vrienden en (iemand uit) een groep anderen een schot heeft gelost, heeft verdachte zijn vuurwapen verstopt. Korte tijd daarna besluit hij om het vuurwapen weer op te halen en mee te nemen. Op de vlucht voor die andere groep jongens schiet verdachte vervolgens twee keer met scherpe munitie in de richting van de achtervolgers. Het is een gelukkige omstandigheid dat er er zowel bij het eerste incident (met één schot) als bij het tweede (waarbij meermalen werd geschoten), beide keren met scherp, niemand is getroffen. Verdachte heeft (het kan niet anders dan welbewust en voor hem kenbaar) op onaanvaardbare wijze gehandeld en het is zeker niet zijn verdienste dat er geen (dodelijke) slachtoffers zijn gevallen.
Op deze wijze heeft hij in ernstige mate bijgedragen aan het ontstaan van gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij. Het voorhanden hebben en het gebruik van een vuurwapen en munitie op een uitgaansavond brengt bovendien een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich en maakt een inbreuk op de rechtsorde.
Verdachte heeft op geen enkele wijze inzicht geboden in wat hem die nacht heeft bewogen en ook niet waarom hij dat vuurwapen bij zich had bij het uitgaan.
Bij het bepalen van de strafmaat is meegewogen dat verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 december 2011 niet eerder is veroordeeld terzake van het plegen van soortgelijke feiten. Bovendien is de jeugdige leeftijd van de verdachte in de straftoemeting betrokken, als ook het gegeven dat de verdachte thans verblijft bij [verblijfplaats], waar hij probeert een nieuw leven op te bouwen.
De omstandigheden zoals die ten voordele van de verdachte aanwezig worden geacht, zijn naar het oordeel van het hof reeds in voldoende mate verdisconteerd in de straf zoals die is opgelegd door de rechtbank en in hoger beroep is gevorderd door de advocaat-generaal.
De straffen die worden opgelegd in vergelijkbare strafzaken en de bijzondere ernst van de door de verdachte gepleegde feiten alsook de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan brengen met zich dat slechts het opleggen van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar passend is, ook als daarbij wordt betrokken de jeugdige leeftijd van verdachte. De tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, zal op de gevangenisstraf in mindering worden gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]] (vertegenwoordigd door D. van Doorn van ARAG rechtsbijstand)
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.605,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De door de benadeelde partij gevorderde schade ziet op de mishandeling van [slachtoffer 5] na afloop van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Deze mishandeling is in deze strafzaak niet betrokken en het hof kan daar daarom geen oordeel over geven.
De benadeelde partij kan daarom in deze zaak in haar vordering niet worden ontvangen en haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 primair en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] (vertegenwoordigd door D. van Doorn van ARAG rechtsbijstand)
Verklaart de benadeelde partij, [slachtoffer 5] (vertegenwoordigd door D. van Doorn van ARAG rechtsbijstand), in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr R. de Groot, voorzitter,
mr B.P.J.A.M. van der Pol en mr M.J. Stolwerk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr L.J.J.G. Verhaeg, griffier,
en op 1 februari 2012 ter openbare terechtzitting uitgesproken.